zondag 7 maart 2021

Decca, of de jongens die naar Denemarken gingen

 


 

 

 

 

 

 

 

 

In één van mijn eerste blogs heb ik hem al eens genoemd: de man van wie ik min of meer zeilen leerde: Rob uit Papendrecht. Dat zeilen leren vond plaats aan het eind van de jaren ‘70. De boot was een Draaijer; een kajuitzeilbootje van 5,70 m. Voor zijn tijd een redelijk snel en fel ding, dat eigenlijk zeilde als een open boot met een ballastkiel.

 
In 1983 schafte Rob zich een andere boot aan.
Volgens hem was het een Dutchy. Wie in De Zeilsport van Loeff (8e druk, 1977) op bladzijden 254 en 255 kijkt, ziet de Duchesse, een ontwerp van W. De Vries Lentsch. Op een paar details na is dat de boot die Rob kocht. Een langkieler, niet bepaald snel (ook in die tijd al niet), maar vergeleken met de Draaijer had ie een tamelijk goeiig karakter, en was mede daardoor redelijk comfortabel. Het enige oncomfortabele aan de Metamorfose, zoals de boot werd gedoopt, was de motor, een toen al enigszins voorwereldlijke Sabb één-cilinder. Dit apparaat stond, in tegenstelling tot modernere motoren, niet op motorsteunen met rubberdemping, maar was star op de motorfundatie vastgebout. Vooral als de motor stationair liep, vibreerde het hele schip van voor tot achter en zag je de wanten trillen als gitaarsnaren.
 
Rob investeerde ook direct flink in nieuwe uitrusting. Naast een nagelnieuwe, zeegroene Sailor-marifoon kocht hij één van de eerste Decca’s voor jachtgebruik, een Philips AP-navigator. Een soort voorloper van de huidige GPS-en. Het ding vertelde je, in graden, minuten en seconden noorderbreedte en oosterlengte waar je zat en bovendien kon je er te varen routes, op basis van zelf ingevoerde zogenaamde waypoints, in opslaan. Theoretisch kon je zo, zonder verder een blik op de kaart te werpen of ook maar naar een ton te kijken, van A naar B varen.

Dat gegeven wekte bij Rob kennelijk grote ambities, want vrij kort na deze aankopen meldde hij dat hij met de Dutchy naar Denemarken wilde. Zeker toen vond men dat nog een hele onderneming. Hoewel Rob In aanzienlijke mate een loner was, die de meeste uren op zijn boten alleen doorbracht, wilde hij in dit geval toch wel met bemanning varen. Zijn jongere broer Erik en ik kregen de vraag of we mee wilden. Dat wilden we wel.

Het volledige verhaal van de reis heeft te veel regels nodig. Om het kort te houden: wij werden min of meer die jongens die naar Parijs gingen. We gingen wèl, maar we kwamen nooit aan. Er was pakweg vier weken voor de reis uitgetrokken, maar na twee weken waren we, met Papendrecht als startpunt, niet verder gekomen dan Borkum. Na korte zeereisjes bovenlangs van Terschelling naar Lauwersoog en van Lauwersoog naar Borkum. Dat was, voor een relatief onervaren zeiler als ik toen was, al een hele belevenis, trouwens.Hoewel we nooit uit het zicht van land waren, waren het mijn eerste tochtjes over zee. Toen we het zeegat bij Schiermonnikoog uitkwamen, stond daar, ondanks de zwakke wind, een aanzienlijke oude deining. Voor het eerst zag ik golven waarachter ik de horizon niet meer kon zien.

Borkum werd het keerpunt van de reis. Het was duidelijk dat, gegeven de weersomstandigheden (wind tegen) en de resterende tijd, Denemarken te hoog gegrepen was. Besloten werd om gedeeltelijk door Nederland en gedeeltelijk langs de Nederlandse kust, weer af te zakken naar het zuiden. 
Om te beginnen zouden we van Borkum over de Eems naar Delfzijl varen en vandaar, via het Eemskanaal, de staande mastroute door het noorden oppakken. De avond voor het vertrek uit Borkum brachten we heel ontspannen door met bier en andere versnaperingen, terwijl Erik een aantal waypoints in de AP-navigator zette, die samen de route naar Delfzijl vormden. Nodig was dat natuurlijk niet, want het was een tochtje waarbij gewoon op de tonnen kon worden gevaren. Slecht zicht zat niet in de verwachtingen. Maar soms doet men dingen omdat het kan; niet omdat het nodig is.
De volgende morgen bleek het inderdaad glashelder. Alle tonnen die we nodig hadden waren te zien. Desondanks werd gevaren op de door Erik ingevoerde waypoints. De route was ruim bezeild, er was weinig meer te doen dan rondkijken en genieten. De stuurman echter, keek vooral op het display van de Decca, dat aangaf of we op, of (net) naast de ingevoerde route voeren. 
Op zeker moment viel me op dat we langzaam maar zeker naar stuurboord door de groene tonnenlijn schoven. Ik maakte Rob daarop attent, maar die zei: “ja, maar de Decca zegt...” Er volgde een discussie die misschien een halve minuut duurde, maar ruw werd onderbroken door een luid hoorbaar en voelbaar gebonk. Het was Rob in één seconde duidelijk dat ook een Decca ons niet over deze ondiepte heen kon tillen.
Of het opkomend of afgaand water was, kan ik me niet meer herinneren, maar gelukkig kwam de boot niet echt vast te zitten. Na het starten van de motor en aldoor bonkend over de harde plaat, draaiden we 180 graden en voeren we terug naar de betonde geul. Scrutineus onderzoek van de ingevoerde waypoints, later die dag in Groningen-stad, maakte duidelijk dat bij de invoer van één waypoint een foutje was gemaakt.
Aan het eind van die dag lagen we aan de gastensteiger van de watersportvereniging die toen nog een haven had in de kom waarin zich nu het Groninger Museum bevindt. We waren nog relatief jong en wilden wat. Dus moest er, nu we toch in het Parijs van het Noorden waren, een verkenning van het plaatselijke uitgaansleven plaatsvinden.
Vanaf die haven was de wandeling naar het centrum een kwestie van immer gerade aus in noordelijke richting. Al vrij snel kruisten we daarbij de Nieuwstad, die ruwweg van oost naar west loopt. De Nieuwstad was toen, en is nu nog steeds, een straat waar pikant geklede dames achter de ramen klaarstaan of zitten om voorbijgangers tegen betaling seksuele diensten te verlenen. Een feit waarvan wij alle drie onkundig waren. Rob bleek net iets wereldvreemder en trager van begrip dan Erik en ik. Toen we op de kruising Nieuwstad – Folkingestraat plotseling voor zo’n raam stonden, vroeg Rob met oprechte verbazing: “wat is dat nou voor een rare etalagepop?” 
Dat is geen etalagepop, Rob”, zei Erik. Het kwartje viel, maar terwijl Erik en ik gniffelden en we snel verder wandelden, maakte Rob het alleen maar erger, door ons te verzekeren: “ik dacht het ècht, hoor!”.

Een week later, op dezelfde reis, zeilden we buitenom van Stellendam naar de mond van de Oosterschelde. Opnieuw was de route uitgezet met waypoints en werd er angstvallig naar de AP-navigator gekeken.

We moesten pakweg een halve mijl voor de geel-zwart-gele ‘NBJ’ (een zogenaamde west-cardinale ton) en ongeveer op de plek waar heden-ten-dage de rode ton GB-2 ligt, de te varen koers aanzienlijk bijstellen richting de Roompotsluis. Hoewel op dat moment tussen de al geplaatste peilers van de stormvloedkering in aanbouw nog geen schuiven zaten, vormde die sluis op dat moment vanaf zee al de enige toegang tot de Oosterschelde. Tussen de peilers doorvaren was verboden.
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Eén van de makke's van het Decca-systeem was, dat het soms ‘hikken’ vertoonde. Op onvoorspelbare momenten had het apparaat veel tijd nodig om de juiste positie en de te varen koers te bepalen. Gedurende die tijd was de informatie die op het display verscheen niet te vertrouwen. In goede doen had het ding ruim vóór de NBJ moeten aangeven dat we, komende van een koers van om en nabij de 232 graden, een koers van ongeveer 190 graden moesten gaan varen. 
Met de grote NBJ helder in zicht, verordonneerde de AP-navigator echter minutenlang een tegengestelde manoeuvre: de koers moest niet naar bakboord, maar naar stuurboord worden verlegd om het volgende waypoint te bereiken. Terwijl we allebei op de papieren kaart keken, die we gelukkig ook nog aan boord hadden, ontspon zich tussen Rob en mij een discussie over de vraag wat ons te doen stond. Uitgaande van onze huidige koers en de NBJ recht vooruit in zicht was mij zonder meer duidelijk dat een koersverandering naar stuurboord niet naar de Geul van de Banjaard en de Roompotsluis zou voeren. Rob kon echter aanvankelijk niet geloven dat de AP-Navigator zich vergiste. Ondertussen voeren we min of meer op de NBJ af. We begrepen allebei dat het niet slim was om dat nog veel langer vol te houden. Een cardinale ton markeert namelijk niet zozeer een vaargeul, maar schermt meestal een gevaarlijke ondiepte of een gevaarlijk wrak af. Op het moment dat ik de helmstok uit Rob’s handen wilde rukken, veranderde de AP-navigator van gedachten. Hij gaf nu wèl aan dat we naar bakboord moesten en ook dat we al een flink eind van de beoogde koerslijn waren verwijderd.
Nadat de boot weer op koers was gebracht, bereikten we veilig de Roompotsluis

In 1996 schafte ik mijn eerste gps aan. Het GPS-systeem is veel sneller en veel betrouwbaarder dan Decca, dat inmiddels allang tot het verleden behoort. Maar mijn wantrouwen tegen het varen op waypoints was, ruim tien jaar na de geschetste incidentjes, nog niet verdwenen. Ik heb het sindsdien dan ook nooit meer gedaan.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten