In één van mijn eerste blogs heb ik hem al eens genoemd: de man van
wie ik min of meer zeilen leerde: Rob uit Papendrecht. Dat
zeilen leren vond plaats aan het eind van de jaren ‘70. De boot was
een Draaijer; een kajuitzeilbootje van 5,70 m. Voor zijn tijd een
redelijk snel en fel ding, dat eigenlijk zeilde als een open boot met
een ballastkiel.
In 1983 schafte Rob zich een andere boot aan.
Volgens hem was het
een Dutchy. Wie in De
Zeilsport van Loeff (8e
druk, 1977) op bladzijden 254 en 255 kijkt, ziet de Duchesse,
een ontwerp van W. De Vries
Lentsch. Op een paar details na is dat de boot die Rob kocht. Een
langkieler, niet bepaald snel (ook in die tijd al niet), maar
vergeleken met de Draaijer had ie een tamelijk goeiig karakter, en
was mede daardoor redelijk comfortabel. Het enige oncomfortabele aan de Metamorfose, zoals de boot werd gedoopt, was de motor, een toen al enigszins voorwereldlijke Sabb één-cilinder. Dit apparaat stond, in tegenstelling tot modernere motoren, niet op motorsteunen met rubberdemping, maar was star op de motorfundatie vastgebout. Vooral als de motor stationair liep, vibreerde het hele schip van voor tot achter en zag je de wanten trillen als gitaarsnaren.
Rob investeerde ook direct
flink in nieuwe uitrusting. Naast een nagelnieuwe, zeegroene
Sailor-marifoon kocht hij één van de eerste Decca’s voor
jachtgebruik, een Philips AP-navigator. Een soort voorloper van de
huidige GPS-en. Het ding vertelde je, in graden, minuten en seconden
noorderbreedte en oosterlengte waar je zat en bovendien kon je er te
varen routes, op basis van zelf ingevoerde zogenaamde waypoints, in
opslaan. Theoretisch kon je zo, zonder verder een blik op de
kaart te werpen of ook maar naar een ton te kijken, van A naar B varen.
Dat gegeven wekte bij Rob kennelijk grote ambities, want vrij kort
na deze aankopen meldde hij dat hij met de Dutchy naar Denemarken
wilde. Zeker toen vond men dat nog een hele onderneming. Hoewel Rob In
aanzienlijke mate een loner was, die de meeste uren op zijn boten
alleen doorbracht, wilde hij in dit geval toch wel met bemanning
varen. Zijn jongere broer Erik en ik kregen de vraag of we mee
wilden. Dat wilden we wel.
Het volledige verhaal van de reis heeft te veel regels nodig. Om
het kort te houden: wij werden min of meer die jongens die naar
Parijs gingen. We gingen wèl, maar we kwamen nooit aan. Er was
pakweg vier weken voor de reis uitgetrokken, maar na twee weken waren
we, met Papendrecht als startpunt, niet verder gekomen dan Borkum. Na korte zeereisjes bovenlangs van Terschelling naar Lauwersoog en van Lauwersoog naar Borkum. Dat was, voor een relatief onervaren zeiler
als ik toen was, al een hele belevenis, trouwens.Hoewel we nooit uit het zicht van land waren, waren het mijn eerste tochtjes over zee. Toen we het zeegat bij Schiermonnikoog uitkwamen, stond daar, ondanks de zwakke wind, een aanzienlijke oude deining. Voor het eerst zag ik golven waarachter ik de horizon niet meer kon zien.
Borkum werd het keerpunt van de reis. Het was duidelijk dat,
gegeven de weersomstandigheden (wind tegen) en de resterende tijd, Denemarken te
hoog gegrepen was. Besloten werd om gedeeltelijk door Nederland en
gedeeltelijk langs de Nederlandse kust, weer af te zakken naar het
zuiden.
Om te beginnen zouden we van Borkum over de Eems naar Delfzijl
varen en vandaar, via het Eemskanaal, de staande mastroute door het
noorden oppakken. De avond voor het vertrek uit Borkum brachten we heel ontspannen door met bier en andere versnaperingen, terwijl Erik
een aantal waypoints in de AP-navigator zette, die samen de route
naar Delfzijl vormden. Nodig was dat natuurlijk niet, want het was
een tochtje waarbij gewoon op de tonnen kon worden gevaren. Slecht
zicht zat niet in de verwachtingen. Maar soms doet men dingen omdat
het kan; niet omdat het nodig is.
De volgende morgen bleek het inderdaad glashelder. Alle tonnen die
we nodig hadden waren te zien. Desondanks werd gevaren op de door
Erik ingevoerde waypoints. De route was ruim bezeild, er was weinig
meer te doen dan rondkijken en genieten. De stuurman echter, keek
vooral op het display van de Decca, dat aangaf of we op, of (net)
naast de ingevoerde route voeren.
Op zeker moment viel me op dat we langzaam maar zeker naar
stuurboord door de groene tonnenlijn schoven. Ik maakte Rob daarop attent,
maar die zei: “ja, maar de Decca zegt...” Er volgde een discussie die misschien een halve minuut duurde,
maar ruw werd onderbroken door een luid hoorbaar en voelbaar gebonk.
Het was Rob in één seconde duidelijk dat ook een Decca ons niet
over deze ondiepte heen kon tillen.
Of het opkomend of afgaand water
was, kan ik me niet meer herinneren, maar gelukkig kwam de boot niet
echt vast te zitten. Na het starten van de motor en aldoor bonkend over de harde plaat, draaiden we
180 graden en voeren we terug naar de betonde geul. Scrutineus
onderzoek van de ingevoerde waypoints, later die dag in
Groningen-stad, maakte duidelijk dat bij de invoer van één waypoint een foutje was
gemaakt.
Aan het eind van die dag lagen we
aan de gastensteiger van de watersportvereniging die toen nog een
haven had in de kom waarin zich nu het Groninger Museum bevindt. We
waren nog relatief jong en wilden wat. Dus moest er, nu we toch in
het Parijs van het Noorden waren, een verkenning van het plaatselijke
uitgaansleven plaatsvinden.
Vanaf die haven was de wandeling
naar het centrum een kwestie van immer gerade aus in
noordelijke richting. Al vrij snel kruisten
we daarbij de Nieuwstad, die ruwweg van oost naar west loopt. De
Nieuwstad was toen, en is nu nog steeds, een straat waar pikant
geklede dames achter de ramen klaarstaan
of zitten om voorbijgangers
tegen betaling seksuele diensten te verlenen. Een feit waarvan wij
alle drie onkundig waren. Rob bleek
net iets wereldvreemder en trager van begrip dan Erik en ik. Toen we op de kruising
Nieuwstad – Folkingestraat plotseling voor zo’n raam stonden,
vroeg Rob met oprechte verbazing: “wat is dat nou voor een rare
etalagepop?”
“Dat is geen etalagepop, Rob”,
zei Erik. Het kwartje viel,
maar terwijl Erik en ik gniffelden en we snel verder wandelden,
maakte Rob het alleen maar erger, door ons te verzekeren: “ik dacht
het ècht, hoor!”.
Een week later, op dezelfde reis,
zeilden we buitenom van Stellendam naar de mond van de Oosterschelde.
Opnieuw was de route uitgezet met waypoints en
werd er angstvallig naar de AP-navigator gekeken.
We moesten pakweg een halve mijl voor
de geel-zwart-gele ‘NBJ’ (een zogenaamde
west-cardinale ton) en ongeveer op de plek waar
heden-ten-dage de rode ton GB-2
ligt, de te varen koers
aanzienlijk bijstellen richting de Roompotsluis. Hoewel
op dat moment tussen de al
geplaatste peilers van de
stormvloedkering in aanbouw nog geen
schuiven zaten, vormde die
sluis op dat moment vanaf zee al de enige toegang tot de Oosterschelde. Tussen de peilers
doorvaren was verboden.
Eén van de makke's van het
Decca-systeem was, dat het
soms ‘hikken’ vertoonde. Op onvoorspelbare momenten had het apparaat veel tijd nodig om de juiste positie en de te varen koers te bepalen. Gedurende die tijd was de informatie die op het display verscheen niet te vertrouwen. In goede doen had het ding ruim
vóór de NBJ moeten aangeven
dat we, komende
van
een koers van om en nabij de 232 graden, een koers van ongeveer 190
graden moesten
gaan varen.
Met de grote NBJ
helder in zicht, verordonneerde de AP-navigator echter minutenlang een
tegengestelde
manoeuvre: de koers moest niet naar bakboord, maar naar stuurboord
worden verlegd om het volgende waypoint te bereiken. Terwijl we
allebei op de papieren kaart keken, die we gelukkig ook nog aan boord
hadden, ontspon zich tussen Rob
en mij een discussie over de vraag wat ons te doen stond. Uitgaande van onze
huidige koers en de NBJ
recht vooruit in zicht was mij
zonder meer duidelijk dat een koersverandering naar stuurboord niet
naar de Geul van de Banjaard en de Roompotsluis zou voeren. Rob kon
echter aanvankelijk niet geloven dat de AP-Navigator zich vergiste.
Ondertussen voeren we min of meer op de NBJ af. We
begrepen allebei dat het niet slim was om dat nog veel langer vol te
houden. Een cardinale ton markeert namelijk niet zozeer een vaargeul,
maar schermt meestal een gevaarlijke ondiepte of een gevaarlijk wrak
af. Op het moment dat ik de helmstok uit Rob’s handen wilde rukken,
veranderde de AP-navigator van gedachten. Hij gaf nu wèl aan dat we
naar bakboord moesten en ook dat we al een flink eind van de beoogde
koerslijn waren verwijderd.
Nadat de boot weer op koers was gebracht, bereikten we veilig de Roompotsluis
In 1996 schafte ik mijn eerste gps aan. Het GPS-systeem is veel
sneller en veel betrouwbaarder dan Decca, dat inmiddels allang tot
het verleden behoort. Maar mijn wantrouwen tegen het varen op
waypoints was, ruim tien jaar na de geschetste incidentjes, nog niet
verdwenen. Ik heb het sindsdien dan ook nooit meer gedaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten