vrijdag 14 december 2012

De romantiek van het zeilen volgens het Ondermaanse
















Een bekende romantische gemeenplaats is het gezegde: 'het reisdoel is het middel en de reis er naartoe het doel'. Het opdoen van ervaringen, niet ergens vastroesten, je blijven ontwikkelen; dáár gaat het om.
Ongetwijfeld zijn dat dingen waar veel van de 'vertrekkers', waar ik in de vorige zeilblog over schreef, mee bezig zijn. Waarschijnlijk is het ook één van de oorzaken van de aanpassingsproblemen die mensen die een paar jaar uit de Westerse maatschappij zijn weggeweest soms ervaren. Hun blik op het leven en de maatschappij, hun wereldbeeld, is zodanig veranderd, dat ze niet zomaar weer een carriére in onze maatschappij kunnen oppakken.

Nu heb ik, ook zonder de wereld te zijn rondgezeild, al wat weerstanden tegen de gang van zaken in Nederland en de Westerse wereld in het algemeen. Mijn levensstijl blijkt regelmatig niet tot nauwelijks te stroken met die van de gemiddelde Nederlander. Ik rijd al 16 jaar in dezelfde auto, ben ongeveer evenlang bezig met het verbouwen van mijn huis en ik lees nog steeds dagelijks een krant, om een paar dingen te noemen. Ik bèn al in zekere mate onaangepast. Nèt aangepast genoeg om een vaste baan te hebben en mijn omgeving niet tot last te zijn, zal ik maar zeggen.
Maar daarnaast ben ik van nature iemand die niet van reizen houdt. Of tenminste van dàtgene wat de meeste mensen daaronder verstaan. In principe voel ik me het lekkerst in mijn eigen stoel thuis, met een boek op schoot en de zekerheid dat in datzelfde huis mijn bed op me wacht.
Als er dan toch persé gereisd moet worden, is een boot van een niet te kleine maat, voor wat betreft huiselijk comfort wèl een fijn vervoermiddel. De mijne is ongeveer 8.50 m. lang en bij zijn lengte heeft hij bovendien wat ik een flink postuur zou willen noemen. Het ding heeft voor zijn  lengte veel binnenruimte. Zeker in de zomer valt er aan boord wekenlang heel prettig en redelijk comfortabel te leven. Je neemt je eigen bed met je mee en zeker als je met niet meer dan twee mensen aan boord bent, is het zo in te richten dat er iets is, dat op een makkelijke stoel lijkt. Voor een boekenplankje is ook nog wel ruimte.

Een van de zaken die me niet bevallen aan 'normaal' reizen is het pakken van je koffers. Het steeds weer moeten nadenken over wat je mee moet nemen (hoe zal het weer zijn op de plaats van aankomst; kan ik inplaats van die trui niet beter drie extra t-shirts meenemen) bederft de voorpret van menige reis. Zeker bij verre reizen met het vliegtuig moet daar goed over worden nagedacht. 20 kilo blijft 20 kilo. Trouwens, reizen per vliegtuig vind ik sowieso één van de vervelendste manieren van reizen die er bestaan, maar dit terzijde.
Met een boot werkt dat bagageverhaal anders. Aan het begin van het seizoen worden alle zaken die voor een huiselijk leven nodig zijn aan boord gebracht. Een vooraadje schoon ondergoed, je eigen scheerspullen, een basisvoorraad levensmiddelen en drank. Dat vul je onderweg of na elke korte trip weer aan.
In z'n thuishaven ligt de boot eigenlijk permanent 'op stootgaren'; klaar om te vertrekken.

"Ja", zult u misschien zeggen, "maar datzelfde comfort heb je toch ook in een beetje serieuze camper?".
Tja. In dat geval bent u geen romanticus, ben ik bang. Wie niet begrijpt dat er een verschil is tussen zo'n witte, bovenmaatse caravan die op het chassis van een flinke bestelbus is gezet en iets dat, ook al heeft het een fors postuur, drijft, een mast heeft en kan zeilen; die kan hier rustig stoppen met lezen. Ik kan het nog gecompliceerder maken door te melden dat er ook drijvende zaken bestaan, die eveneens wit zijn, ook een mast hebben en het eigendom zijn van mensen die evengoed een camper hadden kunnen kopen. Maar dan belanden we iets teveel in de bloedgroepen-discussie die de laatste jaren nogal intensief gevoerd wordt onder zeilers.
Laten we het even bij die camper houden.
Een camper beweegt zich voort over de weg. Hier ligt voor de kwetsbare romanticus al het eerste bezwaar. Zoals iedere weggebruiker weet, bestaat er op de weg slechts één zekerheid: zèlf ben je een fatsoenlijke en verantwoordelijke chauffeur. Of dat ook voor je mede-weggebruikers geldt is hoogst onzeker. Het veiligst is de aanname dat het zonder uitzondering gevaarlijke gekken zijn en daarmee rekening te houden.
Op het water daarentegen bevinden we ons onder vakbroeders. Om te beginnen is het merendeel van ons romanticus. Zelfs zij die voor hun beroep varen. Allemaal zijn we schipper, of we spelen dat we dat zijn. We zwaaien ook bijna altijd naar elkaar; let er maar eens op. De meest romantische categorie weggebruikers, de motorrijders, heeft dezelfde gewoonte.
Maar terwijl de gemiddelde weggebruiker vaak met van alles bezig is, behalve met rijden en op de weg letten, zijn wij schippers één en al oog en oor. Wat doet de wind? Wil ie krimpen of ruimen? Als ie krimpt en er verschijnt in de tot nu toe blauwe lucht steeds meer hoge bewolking, dan kon het weer binnenkort wel eens flink verslechteren. Hebben we stroom mee of tegen? Stroom mee is het lekkerst natuurlijk. Maar wat gebeurt er als het vaarwater straks recht in de wind komt te liggen, wij moeten er tegenin en we hebben nog steeds stroom mee? Dan wordt ons vriendelijke vaarwater ineens een smerige klotsbak, als we pech hebben.
Schippers anticiperen, terwijl weggebruikers weerloze speelballen van het lot zijn.
Een automobilist trekt zich meestal weinig aan van de weeromstandigheden; als het regent is het toch fijn om in een auto te kunnen stappen, inplaats van op een fiets? Een beetje wind kunnen de meeste auto's ook nog wel hebben. Dat gaat lang goed, tot het ècht winter wordt. Bij 10 cm sneeuw en bijbehorende gladheid breekt op de weg de pleuris al behoorlijk uit. Men glijdt de sloot in, botst tegen lantarenpalen en tegen elkaar. Het hoeft maar èven tegen te zitten en Leiden is in last. Het leven van de weggebruiker is duurzaam ontwricht.
De schipper, zeker op een kleine boot, leeft altijd met de elementen. Niet alleen als het buiswater met kubieke meters tegelijk door het gangboord stroomt.

In dat leven met de elementen schuilt al een zekere romantiek. Maar groter nog is het genoegen van het zelfgekozen isolement. Als je op ruim water vaart is er altijd die merkwaardige sensatie van de heerschappij over je eigen koninkrijk. Jij bent hier, op je boot. De rest van de wereld is dáár, op het land. God mag weten wat ze daar weer aan het donderjagen zijn, onder elkaar. Jij hebt er, zolang je op het water blijft, niks mee te maken. Kom je langs een oord dat er romantisch genoeg uitziet om er vast te maken, dan kun je dat overwegen. Misschien is er met de locale bevolking een aardig praatje te maken, of liggen er achter de wal fraaie landschappen die uitnodigen tot een stevige wandeling. Ook goed tegen de constipatie, die aan boord wèl altijd een beetje op de loer ligt.

Tenslotte is er natuurlijk de natuur, waarmee je tijdens het varen constant wordt geconfronteerd. Zeilen is voor mij vooral dáárvan genieten.
Als het over grootse natuur gaat, zijn er waarschijnlijk weinig wildere milieus dan de open oceaan. Op windstille dagen is het net Loosdrecht en tegen de tijd dat het 8 à 9 bft waait, wordt je achtervolgd door muren van water. Die, als ze breken en over je schip spoelen, gehakt maken van jou en je pieremachochel. De evolutie heeft ons, sinds onze verre voorvaderen uit zee kropen, steeds ongeschikter gemaakt voor het leven op zee. Laat staan in zee.
Ik heb het niet zo op die onafzienbare oceanen. Niet alleen omdat ze tamelijk onherbergzaam zijn bij storm, maar ook om dezelfde reden waarom ik niet houd van urenlang in een bos lopen. Niet voor niets is "door de bomen het bos niet meer zien" een gevleugeld gezegde geworden.
De schoonheid van de natuur komt voor mij het best tot z'n recht als er sprake is van contrasten. Contrasten, die gek genoeg samen tot een heel harmonische ervaring kunnen leiden. Net zoals bosranden voor mij veel aantrekkelijk zijn dan onafzienbare naaldwouden of eikenbossen, zo vind ik kusten véél bezienwaardiger dan een plek waar van horizon tot horizon niks anders te zien is dan water.
De die-hard wereldomzeiler zal hier wel tegenover stellen dat, net zoals eskimo's 50 soorten sneeuw kennen, ook de oceaan zich in tientallen gedaanten kan vertonen. De èchte verlichting, volledig zen worden; daar schijnt een oceaan voor nodig te zijn. Ik geloof het graag.
Kusten, daarentegen, zijn er in een oneindig aantal vormen. Alleen al in Noordwest-Europa is een enorme variatie voorhanden. De Engelse East Coast Rivers met hun 'Glorious Mud', de Engelse zuidkust met z'n krijtrotsen en riviermonden. De baai van de Somme (het Franse Wad) en de Normandische kust. Bretagne met z'n prachtige ankerplekken, waar je op nauwelijks een mijl van de open oceaan net zo veilig ligt als in je eigen broekzak. Al die schoonheid ligt, vanuit Nederland gezien, in zuidwestelijke richting. Zoeken we het in Noordoostelijke richting, dan valt moeiteloos een soortgelijke lijst op te stellen.
Ankeren in wat de Amerikanen 'gunkholes' noemen (zoek de term maar eens op in Wikipedia). Uit het zicht van de beschaving en tòch gewoon in Europa. Droogvallen waar dat kan, de locale fauna bewonderen, rondkijken op de wal, als dat de moeite waard is en zolang het leuk blijft. De locale cultuur opsnuiven. Die ook Europees is, waarvan ik meestal nog wel iets begrijp en waarmee ik verwantschap kan voelen, terwijl het tòch anders is dan thuis.


















De beschreven manier van varen heb ik tot op heden vooral in Nederland beoefend. Ondanks het gegeven dat ik al ruim dertig jaar zeil, heb ik nog geen enkele van de genoemde buitenlandse plekken op eigen kiel bezocht. Sinds een paar jaar heb ik er echter wèl de boot voor. Het voornemen is om in 2014 het perfide Albion te bezoeken, al dan niet inclusief een rechtstreekse oversteek van Zeeland naar de Engelse oostkust. Dagtripjes makend kan het echter ook en het mooie is dat dit geldt voor alle bestemmingen die ik genoemd heb.
Het enige probleem is tijd. Op dit moment is m'n pensioen nog bijna acht jaar weg, dus voorlopig moeten dergelijke reisjes passen binnen een zomervakantie van maximaal een week of vier, misschien vijf. Maar er lijkt me niks mooiers dan ergens in mei te vertrekken en na een hele zomer scharrelen langs allerhande Europese kusten, ergens in september weer terug te komen.
Wat dat wereldomzeilen betreft: ik lees de boeken wel die anderen erover schrijven..

Zoals Nescio zei, toen hij eens op zakenreis in India de Ganges had gezien: "Geef mij het Gein maar".

vrijdag 7 december 2012

De wal en het schip
















Het Dordtse filiaal van de Occupy-beweging is al weer bijna een jaar opgebroken.
Ik heb zijdelings al eerder over de beweging geschreven. Ze hebben nog steeds mijn sympathie, ondanks het feit dat het idee een zachte dood lijkt te zijn gestorven.
De columnisten die de beweging hebben weggezet als een richting- en programmaloze club individuen, die met wat lacherige commentaren volledig onschadelijk konden worden gemaakt, vergisten zich, naar mijn idee.
Ik denk dat de Occupy-beweging heel goed wist waar het om ging. En eigenlijk weet de hele wereld dat. Maar het grootste deel van de wereld wil dat nog niet erkennen.

Een paar jaar geleden had ik soms tamelijk felle discussies met een vriend over azielzoekers en allochtonen. Mijn vriend was in een paar jaar veranderd van een sociaal en ruimdenkend denkend mens in iemand die van mening was dat bovengenoemde groepen puur bestonden uit profiteurs en uitvreters. Nou zullen er ongetwijfeld asielzoekers en allochtonen zijn die denken dat je, eenmaal in Nederland, slechts je hand op hoeft te houden, maar iedereen over één kam scheren is me te makkelijk. We kwamen er niet echt uit.
De vriendschap is er sindsdien niet op vooruit gegaan, jammer genoeg.
Op zeker moment heb ik bij een dergelijke gelegenheid wel eens geroepen dat zij die zo bang waren van uitvreters, gewoon last hadden van een slecht geweten. Bang om kwijt te raken wat ze hadden en behept met twijfel over de vraag of zij zèlf eigenlijk wel recht hadden op de overvloed waaraan ze zich overmatig te goed deden.
Op dat laatste kon ik toen eigenlijk de vinger nog niet goed leggen. Of onze welvaart wel rechtmatig verkregen was; ik kon er niet echt een samenhangend verhaal bij bedenken, zonder terug te vallen op het platgetreden argument van ons koloniale verleden. Het was meer een gevoel dan een hard feit.

Terwijl de crisis zich verdiept wordt het van lieverlee duidelijk.
In eerste instantie, zo rond het najaar van 2008, leek het er nog op dat slechts een kleine groep bankiers in de Verenigde Staten verantwoordelijk was voor het op een haar na instorten van het systeem.
Ongeveer een jaar later begon het te rommelen in Europa. In 2010 en 2011 konden we nog onbeschaamd boos worden op de Grieken. Onverantwoordelijke hufters en uitvreters; dat waren het! Een tijdje konden we nog half-smalend praten we over Italië, Portugal en Spanje, maar dat klonk al wat ongemakkelijker.
Daarna ging het hard. In het najaar van 2011 riep iemand van de Nederlandse Bank ineens dat we onze hypotheken moesten gaan aflossen, wilden we niet het risico lopen binnen een paar jaar zelf op een hellend vlak komen met onze schuldenlasten. De regering heeft inmiddels maatregelen genomen om de hypotheekrenteaftrek te beperken en hoopt dat we inderdaad gaan aflossen. Wat een jaar geleden nog onbespreekbaar was, is gebeurd.
Dan zijn we zo langzaamaan aangeland bij dat slechte geweten, dat ik een paar jaar geleden nog niet helemaal kon verklaren. Ook wij Nederlanders waren dus uitvreters. We leefden op de pof en hoopten dat de zondvloed ná ons zou komen.

Ondertussen herhalen politici, die een paar jaar geleden nog vooral de mond vol hadden over het islamitisch gevaar, nog steeds hun nieuwe mantra; dat we gewoon uit de Europese muntunie moeten stappen en de gulden in ere moeten herstellen. Dat zal het allemaal  wel oplossen.
Ondanks haar inmiddels besmette ideologie werd de VVD toch de grootste partij van Nederland. Er is dus nog altijd een groep die dat slechte geweten probeert te overschreeuwen en z'n kop in het zand steekt.
Het is ook tekenend dat de mensen die twintig jaar geleden nog heel druk waren met het aan de schandpaal nagelen van iedereen die ooit communistische sympathieën had, zich nu muisstil houden. Terwijl het toch ècht tijd wordt om toe te geven dat het pure kapitalisme en het extreme marktdenken hun beste tijd hebben gehad.

Ik zou de parallel willen trekken met de situatie in het begin van de vorige eeuw.
Toen stond er weliswaar een veel grotere groep mensen met de rug tegen de muur dan nu, maar de groep bij wie dat nu zo is blijft groeien. Nog even en ook in Nederland is de middenklasse aan de beurt.
In de eerste jaren na de eeuwwisseling van 1900 veranderde er veel in Europa. De industriële revolutie had een klasse van rechteloze arbeiders geschapen. In veel grote steden leefden miljoenen mensen in belabberde omstandigheden. Deze miljoenen werden zich echter, onder invloed van het opkomende socialisme, steeds beter bewust van hun situatie en de onrechtvaardigheid daarvan. In een aantal landen steeg de spanning langzaam maar zeker naar het kookpunt.
In Nederland gooide de heersende klasse het roer op tijd om: in 1903 werd de Woningwet aangenomen, waardoor het mogelijk werd om huisvesting van voldoende kwaliteit voor de arbeidersklasse te regelen. Korte tijd later kwam er algemeen stemrecht en na 1918 bouwde men zelfs paleizen voor de arbeider, in de vorm van de Amsterdamse School-complexen die we nu nog steeds zo mooi vinden.
Veel Europese landen maakten een soortgelijke ontwikkeling door. De grootse ongelijkheden werden opgeheven en de rust keerde terug. Tijdelijk, want in twee landen lukte het niet om op tijd van koers te veranderen. Rusland en Duitsland. Zoals bekend heeft dat feit rust en welzijn in Europa in de rest van de 20e eeuw nogal negatief beïnvloed, om het eufemistisch uit te drukken.

De situatie van toen is maar zeer ten dele te vergelijken met die van nu. Toch valt er misschien iets van te leren. Al was het alleen maar dat de Verenigde Staten, waar de crisis van de jaren '30 begon (een andere parallel), ook weer als eersten uit die crisis kwamen met een typisch Keynesiaanse maatregel: de 'New Deal' van president Roosevelt. De Europese regeringen blijven het, onder druk van Brussel, nog steeds zoeken in snoeihard bezuinigen.
Regeringen zullen zich er hopelijk van bewust zijn dat men de druk niet ongestraft te hoog kan laten oplopen. In een aantal Europese landen en de VS is die druk al behoorlijk hoog. Ook de occupy-beweging is niet voor niets in de VS begonnen. Spanje kampt met een werkloosheid van 25 %. In London waren in de zomer van 2011 rellen van hevigheid, die sommige wijken deden lijken op de stad in de blitz van 1940.
Dit alles terwijl in de wereld van het grote geld het zakkenvullen en anderzijds met geld knoeien na een korte  pauze weer als vanouds doorgaat en wij met een kabinet zitten dat vooralsnog ook geen duidelijke visie op de toekomst laat zien. Terwijl we met een nieuwe New Deal, waarmee we bijvoorbeeld onze klimaatproblemen te lijf gaan, werk-met-werk kunnen maken. Weer eens een beetje werkelijke waarde creëren, in plaats van geld verdienen met windhandel en oplichterij; zou dat wat kunnen zijn?
Maar dan moet er geïnvesteerd worden en niet alleen maar bezuinigd.

De wal keert altijd het schip. Dat lijkt een geruststellende gedachte. Ik zou er dit keer echter niet op willen wachten.

vrijdag 30 november 2012

De romantiek van het zeilen





















Eeuwenlang was varen iets dat de mens deed omdat ie het nodig vond. Om een plek te bereiken waar men over land niet kon komen. Om te vissen. Om handel te drijven en rijkdommen te vergaren. De zucht naar deze zaken was zó sterk dat men daarvoor zijn leven op rivieren en meren en in tweede instantie op zee riskeerde. De goede afloop van een expeditie op zee was in hoge mate onvoorspelbaar. Hoewel het leven ooit in zee schijnt te zijn ontstaan, was het millieu de mens inmiddels vijandig. De zee was een instrument in handen van wraakzuchtige goden. Niet zelden werd een ongelukkig bemanningslid tijdens een storm overboord gegooid als offer, in een ultieme poging de zee tot bedaren te brengen. De schepen van de oudheid waren naar huidige maatstaven onveilige pieremachochels.Varen was gewoon gevaarlijk.

In Nederland weten we er, met onze vermeende VOC-mentaliteit, alles van.
Eind 16e, begin 17e eeuw was de nog jonge Republiek der Zeven Provinciën door een merkwaardige mengeling van koopmansgeest en zin voor avontuur in hoog tempo, en tegen de verdrukking in, een rijke en machtige natie geworden.
Varen was desondanks nog steeds geen leuke bezigheid. We geloofden inmiddels in een God die niet slechts een oud-testamentische God der wrake was, maar ook genade kende en wat meer was: aan onze kant stond. Maar de schepen waren nog steeds traag en de zee onmetelijk groot. De voorstuwing door middel van roeiende galeislaven was achterhaald door een primitief benul van zeiltechniek. De toenmalige zeilschepen konden echter nog niet veel meer dan zogenaamde 'ruime' koersen zeilen. Vóór de wind of op z'n best met wind die van opzij inkwam, zogenaamde 'halve' wind. Bij Texel lagen de schepen van de VOC soms weken te wachten tot de wind naar noordwest wilde ruimen, zodat men het zeegat bij Den Helder uit kon zeilen.
Maar dan begon het pas. Als je geen zeemansgraf vond doordat het schip met man en muis verging, dan was er altijd nog de optie van doodgaan aan scheurbuik, Voor het Indisch land was bereikt, had de dood je waarschijnlijk al meerdere keren aangegrijnsd. De zee, dat was de hel. Niet meer en niet minder. "Naar zee gaan" was, voor wie niet tot de hogere rangen behoorde, nog steeds alleen iets voor hen die op het land geen fatsoenlijk bestaan wisten te verwerven of voor wie het er te heet onder de voeten was geworden.

Ergens in die 17e eeuw waren een aantal mensen in Amsterdam zó welvarend geworden, dat constant werken niet langer nodig was. De rijke elite kreeg de beschikking over wat we nu 'vrije tijd' noemen. Tegelijkertijd kondigden de eerste signalen van de verlichting zich aan. De kennis van de natuur en de elementen ontwikkelde zich in een hoger tempo dan voorheen. In 1643 vond Torricelli de barometer uit. Men verkreeg de vage notie dat het gedrag van het weer misschien toch niet helemaal onvoorspelbaar was. Sterker nog: misschien lag het lot van de mens wel veel minder in Gods hand dan men steeds had gedacht. Door de zich ontwikkelende kennis van water, weer en zeiltechniek leek zeilen langzaam maar zeker minder gevaarlijk te worden dan het aanvankelijk was.
De combinatie van het een en het ander deed een aantal rijke kooplui beseffen dat varen en zeilen naast nuttig en noodzakelijk, ook leuk en aangenaam kon zijn.
Deze hedonisten lieten 'speeljachten' bouwen. Een 'jacht' was van oorsprong een  klein, maar snel zeilschip, waarmee hoogwaardigheidsbekleders zich lieten vervoeren naar de plekken waar zij ambtshalve werden verwacht. Het type werd door de elite geadopteerd om puur voor het plezier vaartochtjes te maken. In Amsterdam werd de eerste jachthaven ter wereld aangelegd. De Lage Landen hadden het tijdverdrijf, dat men later 'de watersport' zou gaan noemen, uitgevonden.
Zo werd zeilen in de de 17e eeuw een liefhebberij voor de rijke bovenlaag. Het fenomeen verspreidde zich eind 17e eeuw naar Engeland, nadat onze Willem III daar op protestantse wijze orde op zaken had gesteld. Ook de Britse elite ging spelevaren, waarbij het Nederlandse woord 'jacht' werd vertaald als 'yacht'. De liefhebberij werd vervolgens 'yachting' genoemd. 

Tot ver in de 19e eeuw veranderde er weinig. De Hollandse en Britse elites lieten zich op hun jachten door een ingehuurde bemanning rondvaren. De gewone man keek toe.
Eind 19e eeuw ontwikkelde het zeilen zich van spelevaren steeds meer tot sport. Dat gebeurde vooral onder Amerikaanse invloed. In 1851 was men daar gestart met zeilraces om de America´s Cup. Nog steeds een sport voor de elite, dat wel, maar deze ging steeds meer zelf schipperen. De bemanningen werden een mengeling van jongeheren uit de betere standen en betaalde krachten.

Terwijl de 19e eeuw teneinde liep, gebeurde er nóg iets dat in de 20e eeuw grote invloed zou krijgen op de beleving van het zeilen en met name het romantische aspect ervan.
In april 1895 vertrok een zekere Joshua Slocum, een aan lager wal geraakte zeekapitein, met boot van nèt 11 meter uit Boston, om als eerste alleen de wereld rond te zeilen. In juni 1898 was hij terug op Rhode Island. Het boek dat hij schreef, `Sailing alone around the world´, werd één van de klassiekers van de reisliteratuur.
Slocums beschrijving van het zeilen op zee is één van de eerste teksten over zeilen met een duidelijk romantische inslag. In zijn voetspoor volgden een reeks van schrijvers, die hun meestal lange en avontuurlijke zeiltochten tot stof maakten van boeken met een semi-filosofische inslag. Velen lijken in de confrontatie met de ongenaakbare oceaan en met zichzelf tot vormen van verlichting te komen, die voor landrotten onbereikbaar waren.
Eerder in de 19e eeuw waren er ook al wel wat eenzame schrijvende zeilers geweest die het zeilen op zee als karaktervormend beschreven, maar daarbij had het accent toch meer gelegen op hardheid en doorzettingsvermogen.
In de 20e eeuw sloeg het romantische gevoel bij de zeilers pas ècht toe. De hang naar de natuur, het afwijzen van de zakelijke kanten van de westerse maatschappij, de voorkeur voor intuïtie boven rationaliteit; alle typische kenmerken van de Romantiek als culturele en maatschappij-beschouwende stroming kwamen bij het zeilen pas tot uiting toen de Romantiek op het land al weer duidelijk aan belang had ingeboet.
In de jaren '20 en '30 vond de Franse zeiler Alain Gerbault tijdens zijn eenzame wereldreis de ideale maatschappij op de eilanden in de Stille Zuidzee. Het aloude idee van de nobele wilde in 20e eeuwse vorm. Een andere Fransman, Bernard Moitessier, deed eind jaren '60 mee aan de eerste single-handed zeilrace om de wereld. Vlak voor aankomst verlegde hij zijn koers en zeilde opnieuw naar de andere kant van de wereld. Om "zijn ziel te vrijwaren", zoals hij het zelf uitdrukte. Moitessier wilde niet meer terugkeren in de westerse maatschappij. De zee was zijn thuis en als er al land moest worden aangelopen, dan liever Tahiti dan de Franse kust.
Het wereldomzeilen is sindsdien gegroeid tot een hype van flinke proporties. U kent vanzelfsprekend ons zeilmeisje Laura Dekker. Ze zei het niet zo rechtstreeks, maar ook Laura wilde niet langer deel uitmaken van de maatschappij, zoals wij hem kennen. Er was een mooier leven ergens achter de horizon.














Maar Laura is vooral bekend geworden vanwege haar leeftijd en haar clash met de autoriteiten. In de wereld van de grote mensen en zeker onder de zeilers, is een zeiltocht rond de wereld zo langzamerhand iets dat je een keer gedaan moet hebben, zoals een Moslim tenminste één keer in zijn leven Mekka moet bezoeken. In zeilerskringen zijn de 'vertrekkers' een begrip geworden. Elk jaar vertrekken naar schatting enkele tientallen Nederlanders voor een rondje om de wereld, een 'rondje Atlantic' of gewoon een jaartje Middellandse Zee.

De romantiek heeft ondertussen wèl wat stappen terug gedaan. De meeste vertrekkers vertrekken niet definitief. De reizen worden gepland. Soms al jaren van tevoren. Dan-en-dan vertrekken we; we volgen die-en-die route en rond die-en-die datum zijn we weer terug. Daarna gaat de maatschappelijke carriére gewoon weer verder. Vaak is men meer toerist dan reiziger. Omdat veel vertrekkers ook baby-boomers zijn, is geld meestal geen probleem. De boten worden volgeladen met alle denkbare gadgets. Korte golfzenders en satelliettelefoons voor het contact met het thuisfront en een watermaker die uit zout water zoet maakt, zodat je tenminste niet dat vieze water in één of andere derde wereldhaven hoeft te tanken.
Maar laat ik de wereldomzeilers vooral niet over één kam scheren. De romantici onder hen zijn nog niet volledig uitgestorven. Bekend zijn ook de verhalen van de teruggekeerden die hun draai niet meer kunnen vinden. Weer in het gareel stappen is, als je er eenmaal ècht uit bent geweest, niet makkelijk.

Wie dit blog vaker leest, weet dat ik zelf ook van wind, water en zeilen houd. Maar hoe zit het met mijn drang om naar Mekka te gaan? Ben ik ook een romanticus? Volgende keer meer over mijn persoonlijke beleving van de romantiek van het zeilen.




















vrijdag 9 november 2012

Doom and Gloom from the Tomb













Keep the blind down on the window
Keep the pain on the inside
Just watching the dark.
Just watching the dark.
He might laugh but you won't see him
As he thunders through the night
Shoot out the lights.
Shoot out the lights.


Richard Thompson, Shoot out the lights


Eerst vertrok Sandy Denny en daarna Richard Thompson. Fairport Convention, de band die de Britse folkrock had uitgevonden, leek een aflopende zaak te zijn.
Achteraf bleek dat mee te vallen, maar in laatste instantie is het vertrek van Thompson waarschijnlijk wel de grootste aderlating geweest die FC ooit onderging.
RT was één van de oorspronkelijke leden van de band en nog steeds is hij het belangrijkste nog levende lid van de Fairport-familie. Op die familie kom ik waarschijnlijk binnenkort nog wat uitgebreider terug, want de eigenhandig gemaakte biografie van de band staat op het punt van verschijnen. Het kan niet missen, of Het Ondermaanse gaat daar uitgebreid over berichten.

Mijn verhouding met Richard Thompson is in de loop der jaren een tikkeltje gecompliceerd  geworden. In de jaren '70 waren hij en Sandy Denny de idolen van mijn verlate adolescentie.
Ik was geen overmatig vrolijk mens, op de overgang van mijn tiener- naar mijn twintiger jaren. Mijn favoriete schrijver was Willem Frederik Hermans en wie als Nederlander naar Thompsons songs uit de jaren '70 luistert, zou kunnen concluderen dat hij de WFH van de Britse folkrock was.
Thompsons teksten  waren die van een buitenstaander. Vaak cynisch en kil, met een soms nauwelijks verholen mensenhaat. In zijn vroege songs regent het meestal en maar heel af-en-toe breekt de zon even door. Op zich waren ze een perfecte spiegel van de toenmalige Britse maatschappij. De euforie van de jaren '60 was verdampt. De verbeelding was niet aan de macht gekomen;  De hippies waren junkies geworden. Dat gold voor de Britse Eilanden evenzeer als voor het continent. Het Verenigd Koninkrijk zelf was in verval en op de overgang naar de jaren '80 brak het Thatcher-tijdperk aan, dat Engeland min of meer heeft veranderd in een filiaal van de Verenigde Staten. Er was, met name in Groot Brittannië, wel iets om sjaggerijnig van te worden.

Thompsons vertrek uit FC viel zo'n beetje samen met het begin van zijn relatie met Linda Peters, die al jaren bevriend was met Sandy Denny*. De band tussen Denny en Thompson is overigens ook meer geweest dan een vriendschap tussen twee bandleden. Volgens Joe Boyd, toenmalig manager van FC was het Denny die, na haar entree in FC, Thompson tot het schrijven van eigen songs bracht. In de periode direct na het uiteenvallen van Fotheringay was Thompson een tijdje haar steun en toeverlaat. Hij produceerde min of meer haar eerste solo-album en speelde in de begeleidingsband, waarmee Denny in die periode een aantal keren optrad.
Na één echte solo-plaat (Henry the Human Fly, 1972), volgden in een regelmatig tempo tot 1982 zes albums met Linda, die zich inmiddels mrs. Thompson kon noemen. Zeker op de eerste drie albums van die reeks presenteert Thompson muziek die destijds werd gezien als eigentijdse Britse volksmuziek, met de nadruk op Brits. Een voortzetting van de traditie, als het ware. Een nummer als When I get to the Border is daar een goede illustratie van.
Halverwege de jaren '70 bekeerden de Thompsons zich tot de Islam. Wie naar Night comes in luistert, hoort echoes van de verlichting die daar kennelijk uit voortkwam.
Het eind van die serie van zes wordt gemarkeerd door het album Shoot out the Lights, dat door velen wordt beschouwd als het beste album dat Richard & Linda Thompson samen maakten. De titelsong, met een tekst die een soort universele hel-en-verdoemenis lijkt uit te drukken**, is in een aantal opzichten karakteristiek voor de Thompson van die periode. Doom and gloom from the Tomb, zoals sommige critici het noemden.
Shoot out the Lights markeerde ook het einde van het huwelijk met Linda. Thompson had een nieuwe Amerikaanse liefde gevonden en maakte Los Angeles tot zijn nieuwe thuisbasis.

Na zijn scheiding en zijn vertrek naar Amerika ben ik hem een beetje uit het oog verloren. Toen ik eind jaren '90 eindelijk CD's begon te kopen, heb ik de ontstane achterstand een beetje ingelopen.  De muziek bleek wat veelzijder geworden, hoewel de meeste albums nog steeds een mengsel van akoestische en electrische songs zijn. Teksten hebben soms zelfs min of meer vrolijke onderwerpen. Thompson lijkt ouder en milder, hoewel de maatschappijkritiek nooit ver weg is. De productie is wat weelderiger dan die van de platen uit de jaren '70, die vaak uitblonken in spaarzaamheid. Zelfs in de electrische nummers bleef het vaak bij gitaar, bas en drums, waarbij niemand een noot teveel speelde. RT heeft hoorbaar meer zelfvertrouwen gekregen als zanger, maar op de één of andere manier is het geen vooruitgang. Na het vertrek van Denny uit FC nam Thompson noodgedwongen een deel van de zang op zich, maar van harte ging dat niet. Ook op zijn eerste soloplaten klinkt hij niet als een vanzelfsprekende zanger. Toch geef ik de voorkeur aan de zanger van de jaren '70, boven het soms licht barokke geluid van de huidige Thompson.

Over de gitarist Thompson is in de loop der jaren mogelijk nog meer geroemd dan over Thompson de liedjesschrijver. RT beheerst een reeks van stijlen. Van een verfijnd akoestisch folkgeluid tot elektrische solo's die atonale aspecten vertonen. Het intro van Calvary Cross klinkt alsof Thompson zijn gitaar stemt, tot je jezelf realiseert dat het een Ierse slow air is. Joe Boyd (daar heb je hem weer) heeft beweerd dat Thompsons gitaargeluid meer is beïnvloed door het geluid van de (Ierse) doedelzak dan door de blues. Luister (en kijk) eens naar zijn versie van She moves through the Fair.

Ondanks zijn Amerikaanse domicilie is Thompsons muziek nog steeds door-en-door Engels. Dat is ook in het Verenigd Koninkrijk niet onopgemerkt gebleven; in 2011 werd RT door koningin Elizabeth van een lintje voorzien en hij mag zich nu Richard Thompson, esq. O.B.E. (Officer in the Order of the British Empire) noemen.


















Inmiddels is het tweede decennium van de 21e eeuw aangebroken. Ik ben in geestelijke zin een stuk opgeruimder dan veertig jaar geleden en hetzelfde geldt voor Richard Thompson, vermoed ik. Ik kijk met een soort mededogen naar de persoon die ik was toen Thompson zijn eerste soloplaten maakte en met een zelfde soort mededogen luister ik naar zijn muziek. Ik vind die nog steeds prachtig; de pijn en de eenzaamheid waren ècht. Ze zijn weliswaar afgezwakt en vervangen door een zekere rust, maar ik weet nog hoe het voelde. Het blijft bij me; de emotie en de muziek.

De vormende jaren, zullen we maar zeggen. Het blijft frappant hoe vaak vroege ervaringen van de hierboven beschreven soort later eigenlijk nooit meer worden overtroffen.


*   De song Crazy Lady op het album Sandy van Denny gaat over Linda Peters
** Thompson heeft ooit zelf verklaard dat de tekst van Shoot out the Lights is geïnsprireerd door de Russische inval in Afghanistan, begin jaren '80

woensdag 7 november 2012

Hilarisch en hoopgevend















Het Ondermaanse heeft zich een tijdje afzijdig gehouden van ordinaire zaken als politiek, de crisis en de vraag wat voor toekomst er voor Nederland en de wereld als geheel in het verschiet ligt. Schrijven over tijdloze schoonheid is prettiger en een stuk positiever dan het cynisme of de hypochondrie, waarin ik nogal eens dreig te vervallen als ik over de politieke realiteit probeer te schrijven. Je kunt als individu veel zeggen over politiek en maatschappelijke ontwikkelingen; je invloed erop, als eenling, is nihil. Dat maakt het presenteren van elke visie met betrekking tot politiek en toekomst bij voorbaat al een beetje belachelijk.
De afgelopen anderhalve week zijn er in de wereld van de volwassenen echter weer wat dingen voorgevallen die Het Ondermaanse niet kan negeren. In dit geval vooral omdat ik ze hilarisch, respectievelijk hoopgevend vond.

Laten we beginnen bij de consternatie die is ontstaan rond de inkomingsafhankelijke zorgpremie. Nog los van de vraag of de hysterie, die rond dit onderwerp de kop heeft opgestoken, terecht is, moet me van het hart dat rechts Nederland in toenemende mate toont aan welke angsten en psychoses het lijdt.
Al voor de verkiezingen circuleerden er afbeeldingen van Emile Roemer als de slachter van boven-modaal Nederland, met in zijn handen een kettingzaag en veel bloed op zijn witte overhemd. Het bijschrift luidde: "Als Roemer in het torentje belandt verhuizen wij naar Zwitserland". Dat was al behoorlijk over de top, wat mij betreft. Je zou bijna gaan denken dat dergelijke bangmakerijen feitelijk uitingen zijn van een slecht geweten. Rechts is zich er heel goed van bewust dat er een aantal zaken in de maatschappij niet kloppen, dat linkse stemmers reden hebben om boos te zijn en dat rechts en zijn stemmers bij verlies van de verkiezingen de wraak van de bezitslozen kunnen verwachten.
Om toch nog even de link te leggen met de literatuur: ik moest bij de bebloede Roemer meteen denken aan Nescio's korte verhaal 'Vae Victis', dat hij schreef in 1917 of 1918, toen de rode horden zich op leken te maken om J.H.F. Grönloh, die toen al een gegoede burgerman en bovendien 'stakkerig wijs' was, de nek om te draaien. En de hele bourgeoisie met hem. Zover is het in Nederland nooit gekomen, zoals we weten. De angst is echter, bijna honderd jaar later, nog steeds niet verdwenen.

De herrie die de afgelopen week ontstond over slechts één onderdeel van het regeerakkoord, toont aan hoe diep die angst erin zit. Nog voor volledig duidelijk is hoe de vork ècht in de steel zit, gilt het meest welvarende deel van Nederland al als een speenvarken. Men maakt zoveel lawaai, dat het net lijkt alsof alle Nederlandse stemmers in opstand zijn gekomen.
Dat is niet zo, natuurlijk. Eén en ander maakt wel duidelijk hoe een invloedrijke (met de nadruk op ‘rijke’) minderheid in staat is véél meer herrie te maken en politieke druk op te bouwen, dan Jan Modaal of de onderlaag van onze samenleving. Dat zegt iets over de verdeling van invloed en macht in Nederland. Goed om even te onthouden bij de interpretatie van het beeld dat ons wordt gepresenteerd.

Vandaag steeg de opwinding opnieuw tot grote hoogte. Het is allemaal nog veel erger dan we dachten! Sommige mensen gaan wel 5 % in koopkracht achteruit!
Ik vind die verontwaardiging een beetje vreemd. Al een paar jaar hebben we kunnen zien hoe in Griekenland en Spanje de levensstandaard met tientallen procenten is gedaald. Nu blijkt de crisis ook Nederland ècht te gaan raken. Ook de mensen die nog gewoon een baan hebben moeten welvaart inleveren. Wat verwachtten we nu eigenlijk? Hoopten we, net als in 1940, dat de ellende onze deur wel voorbij zou gaan? Ik zou zeggen: keep calm and carry on; als we de achteruitgang voorlopig tot 5 % weten te beperken, dan mogen we onze handen dichtknijpen.

Het nieuwe zakenkabinet is, ondanks het ‘gunnen’ waar men prat op gaat, toch gewoon een compromis, dat geen echte keuzes kan maken op tal van essentiële punten. Dat is jammer. Aan de andere kant is het ook geen kabinet waar rechts Nederland “zijn vingers bij kan aflikken”. Daar moet men aan de rechterkant heel erg aan wennen, zo te zien.
Laten we zeggen dat het allemaal nog véél erger had gekund en dat op een aantal punten de bakens duidelijk zijn verzet. Gematigd optimisme -ik spreek hier slechts geheel en al voor mezelf, natuurlijk- lijkt gepast.

Vandaag werd ook duidelijk dat de kiezers in de Verenigde Staten Barack Obama een tweede termijn als president gunnen. En niet alleen dat. Zoals het er nu uitziet heeft Obama afgetekend gewonnen. Dat lijkt mij goed nieuws. Voor de doorsnee-Amerikaan, maar ook voor Europa en de wereld als geheel. Desondanks twijfelen velen eraan of Obama de ambities voor 'change', die hij nog steeds koestert, nu ècht zal kunnen waarmaken.
Voorlopig ligt de grote opsteker bij Obama's winst vooral in het besef dat er in de Verenigde Staten misschien ook dingen gaan verschuiven. Het rabiate conservatisme waarin veel Amerikanen zich hebben teruggetrokken, zou op z'n retour kunnen zijn. Alom wijzen commentatoren erop dat de Republikeinen hun koers zullen moeten veranderen, als ze de Democraten in de toekomst partij willen blijven geven. Hun machtsbasis is aan het afbrokkelen. Die machtsbasis zijn de blanke bewoners van het platteland in het westen en midden-westen. De opkomende stemmersmacht zit echter bij de zwarten, de latino's en de jeugd. En dat zijn, of de Teaparty-aanhangers dat nou leuk vinden of niet, óók Amerikanen.
Obama benadrukte tijdens zijn overwinningsspeech nog maar eens dat het hem, ondanks de American dream van het individu, niet gaat om individuele prestaties, maar om wat de Amerikanen als collectief, als natie voor elkaar kunnen krijgen.

Dat idee zal ook in Nederland weer ingang moeten vinden. Eén keer de wintersport overslaan en het probleem van die 5 % koopkrachtverlies is alweer opgelost. En wie de wintersport nu al niet niet kan betalen, die levert geen 5 %, maar een stuk minder in. Grin and bear it, bovenmodalen. Hoe groot kan dit probleem nu werkelijk zijn?
Er verhuist niemand naar Zwitserland. We gaan samen de crisis uitzweten. Sommigen kunnen dat meteen benutten om hun slechte geweten af te kopen, omdat ze iets meer uitzweten dan anderen. Na deze collectieve catharsis gaan we eens echt werk maken van de toekomst. Of misschien kunnen we het één wel met het ander combineren.

Dat wordt zo zachtjes aan wel eens tijd, vinden jullie ook niet?

vrijdag 2 november 2012

Een welgestelde Bavink



















Een paar weken gelden bezocht ik op de valreep en in mijn eigen Dordrecht een schilderijententoonstelling. In het Dordrechts Museum liep al sinds 27 mei van dit jaar de expositie 'A.P. Schotel - De wereld van het water'. Op 14 oktober j.l. sloot hij.
Ik had nog nooit van Anthonie Pieter Schotel gehoord. Zijn naamgenoot J.C. Schotel, schilder van immer stormachtige zeegezichten, met schepen waarvan de zeilen altijd op het punt staan aan flarden te scheuren of al aan flarden zijn gescheurd, kende ik wèl. Beide Schotels waren Dordtenaren van geboorte, maar geen tijdgenoten. Anton Schotel, geboren in 1890, was een 20e eeuwse impressionist; Johannes een romantische schilder uit de 19e eeuw. Evenmin was Anton een directe afstammeling van Johannes; er was sprake van een verder verwijderde verwantschap.

Je kunt erover twisten in hoeverre een impressionistisch schilder in de eerste helft van de 20e eeuw al een anachronisme was. Anton Schotel schilderde in een stijl die aan het eind van de 19e eeuw al vele hoogtepunten had gekend. De avant-garde van de schilderkunst was in de eerste helft van de 20e eeuw met hele andere dingen bezig.
Picasso en Mondriaan was het niet te doen om herkenning en het weergeven van de essentie van een plek en zijn atmosfeer. De Stijl werkte, bij monde van Theo van Doesburg, aan een vergeestelijking van de kunst. Het schilderen "naar de natuur" was een juk dat Van Doesburg wilde afwerpen. Het verschil tussen een foto en een schilderij die hetzelfde beeld weergeven, was volgens hem dat het schilderij de emotie van de maker bevatte. De abstractie van de Stijl hield in dat alleen die emotie werd weergegeven. De schilderkunst, eigenlijk alle kunst, diende van elke referentie aan tastbare zaken te worden ontdaan.
Picasso was in die dingen minder extreem. Beelden werden vervormd en gefragmenteerd, maar niet volledig abstract. Maar ook bij hem lijkt emotie voor tastbare schoonheid te gaan.

In dat klimaat hield Anton Schotel vast aan het klassieke idioom van het mooie plaatje. Het nesciaanse kijken, het vastleggen van een combinatie van beeldcompositie en de lichtval die er was op dàt moment. Een beeld zoals dat zich misschien nooit meer exact op die manier zal vertonen. Het zoeken naar schoonheid en de onvergankelijkheid ervan.
Of Schotel ook ècht het aspect 'onvergankelijkheid' voor ogen had, heb ik niet kunnen achterhalen. Het is een interpretatie en een emotie die ik er zélf aan hang en die voor mij de grootste aantrekkingskracht vormt van de stijl van Schotel.
Nescio heeft prachtig over dat gevoel geschreven. Het gegeven dat één moment verhalend, of in een beeld wordt vastgelegd. Een moment dat voor eeuwig voorbij is. Het komt nooit meer terug. Niet exact zó, in die tinten en in dat licht. De vergankelijkheid van het onvergankelijke.




















Wandelend door Schotels tentoonstelling verbaasde ik mijzelf over het feit dat ik zó geroerd was door een schilder uit een al redelijk grijs verleden, waar ik desondanks een jaar geleden nog nooit van gehoord had.
Zelf een liefhebber van het water en boten, blijken dit ook Schotels voornaamste inspiratiebronnen te zijn geweest. Hij ging in de late jaren twintig zelfs een tijdje in Volendam wonen om de Botters van de Volendammer vissers te schilderen. En ik, met mijn obsessie voor historie en plaats, zie een bij Enkhuizen gemaakt schilderij, waarop schorren te zien zijn. Het IJsselmeer heette in de die tijd nog Zuiderzee. De Zuiderzee was gevuld met zout, of op z'n minst brak water. De vegetatie langs de oevers was daar ook naar.
















Ontroerend is trouwens ook het levensverhaal van Anton Schotel.
Toen zijn stijl zich begon te vormen en te perfectioneren, waren de voortrekkers in de kunst hem dan misschien al vér vooruit; het grote publiek hadden ze vooralsnog ook achter zich gelaten. Of er toen al mensen waren, die kwalificaties als "dat kan mijn zoontje van vier ook" bezigden, weet ik niet. Feit was, dat er in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw een uitstekende markt was voor Schotels figuratieve kunst. Zijn werk verkocht goed en al in de twintiger jaren leefden hij en zijn vrouw in een zekere welstand. Ze kochten een auto en bereisden Europa. Het echtpaar verbleef een tijdje aan de Franse Rivièra en later in Bretagne. Schotel schilderde overal waar hij kwam.
In de jaren dertig verhuisden ze naar Rotterdam, waar Schotel de haven schilderde. Maar Anton was geen stadsmens. Rotterdam maakte hem nerveus. Na korte tijd lieten ze de stad weer achter zich en vestigden zich in het oude kunstenaarsdorp Laren.
Nadat Nederland door de Duitsers was bezet, bleek ook Seyss Inquart een liefhebber van Schotels werk. Want wat je ook van zijn kunst kon zeggen; entartet was die niet. Tijdens een bezoek aan Laren kwam de Rijkscommissaris bij Schotel langs en kocht twee van zijn schilderijen. Door zijn populariteit bij de bezetter belandde Schotel ongewild in het verkeerde kamp. Hij was zelfs even ondersteunend lid van de NSB. Na Dolle dinsdag vluchtten hij en zijn vrouw van de weeromstuit naar Berlijn. Pas in 1946 keerden de Schotels berooid en in slechte gezondheid in Nederland terug. Hoewel hij nooit werd veroordeeld, waren veel van zijn bezittingen geconfisqueerd en het duurde jaren voor hij ze terugkreeg.
Hij bleef schilderen, maar Anton Schotel kwam deze deconfiture nooit meer helemaal te boven. Hij overleed in 1958.














woensdag 24 oktober 2012

Identiteit

Wat bepaalt een mens? Het woord identiteit moet wel één van de meest gebruikte woorden van dit tijdsgewricht zijn. Wie en wat je bent; meer dan ooit tevoren lijkt het mensen bezig te houden. We kennen de verhalen over de verweesdheid waaronder grote groepen in onze maatschappij lijken te lijden. Na elke massale ontsporing die zich op straat, in het voetbalstadion of tijdens een strandfeest voordoet, staan psychologen en sociologen klaar om uit te leggen dat dergelijke fenomenen voortkomen uit de drang om ergens bij te horen en te tonen dat het gezelschap waartoe men zich rekent een factor is om rekening mee te houden. Hier zijn wij! Erken ons!
De groep als identiteit. Kennelijk voor veel mensen een dwingende noodzaak. Allerlei oudere groepsverbanden zijn onder de druk van de moderne maatschappij uit elkaar gevallen. God is dood. Wie nog gelooft dat Hij bestaat, behoort tot een exotisch kerkgenootschap zoals de Kerk van de Nazarener of bekeert zich tot de Islam. Gewoon Hervormd zijn is uit.
Er wordt beweerd dat de geschiedenis ten einde is, waardoor links en rechts in de politiek niet meer bestaan. Sociale gelaagdheid bestaat nog steeds, maar lijkt geen factor meer te zijn die mensen samenbindt. De onderklasse stemde veertig, vijftig jaar geleden vrij consequent links. Nu stemt een deel van de mensen aan de onderkant op Wilders en anderen uit die groep stemmen op de SP. Kortgeleden las ik over mensen die voor een klein loontje op de postkamer van een groot bedrijf werkten; die stemden VVD.
Groepen zijn soms ook tijdelijke verbanden. Tijdens een wereldkampioenschap voetbal is iedereen oranje-fan en op kleinere schaal, bijvoorbeeld op een evenement als Dance Valley, is ook iedereen één. Zo lang het feest duurt. Daarna is iedereen weer een individu en gedraagt zich daar ook vaak naar. Eenmaal in de auto op weg naar huis, kunnen ook de laatste resten xtc in het brein niet meer voorkomen dat iedere andere weggebruiker per definitie een tegenstander is.

Wat ook in opkomst lijkt te zijn: de individuen die overal buiten vallen en daarom een ultieme identiteit voor zichzelf creeëren. Die vervolgens gewelddadig afrekent met de maatschappij: Karst T. in z'n zwarte Suzuki en Tristan van der V. van die schietvereniging in Alphen aan de Rijn, bijvoorbeeld. Het fenomeen is bij ons in Nederland nog betrekkelijk nieuw. In de Verenigde Staten speelt het al tientallen jaren.

Er lijkt ook meer dan voorheen sprake van een sterke druk om 'iemand' te zijn. Op Facebook adverteren mensen op allerlei manieren hun individuele identiteit. Wie je bent, geïllustreerd door "wat je aan het doen" bent. In veel gevallen leuk en soms zelfs inspirerend om te zien. Dat neemt niet weg dat er ook de nodige selectieve, schaamteloze zelfpromotie tussen zit. Je ziet weinig mensen hun ongeluk of depressiviteit etaleren.

In theorie zou ik zelf, als man van middelbare leeftijd, zo zachtjes aan wel moeten zijn wie ben, om Nietzsche maar eens te parafraseren. Ik kan nog steeds niet goed beoordelen of dat ook ècht zo is. Maar er komen wel dingen tot me, die er iets over vertellen.
De afgelopen maanden heb ik magazijnen vol met dia's (kleine plastic raampjes, met daarin transparante plaatjes die op een groot scherm kunnen worden geprojecteerd) gedigitaliseerd. Ik heb ze vanaf begin jaren '70 tot in de jaren '90 gemaakt. Ondanks de geavanceerde diascanner die ik tijdelijk ter beschikking had, was het een hele klus.
Eén voor één zag ik deze plaatjes, uit de jaren toen ik nog een tamelijk clueless jongeman was, voorbij komen. En passant zag ik óók wie ik toen was.
Met de kennis van nu terugkijkend, lijkt het er soms op dat ook ik destijds op zoek was naar mijn identiteit. Wie ben ik, waar kom ik vandaan en wat hoort bij mij?
Ik zag eindeloze reeksen plaatjes van in tegenlicht gefotografeerde vette klei, nèt na het ploegen. Veel opgestapelde glasramen van platte koude grond kassen, waarmee het tuinland rond mijn geboortedorp Zwijndrecht in de jaren '70 nog vol lag. Andere stapels, ditmaal van lorry-rails en zelfs van lorries. Ook attributen van de toenmalige tuinders. Ze legden op hun land namelijk spoorlijntjes aan. Daarover reden de zogenaamde lorries. Platte wagentjes met treinwielen. Met die wagentjes werden ladingen kisten met uien, penen, boerenkool en kroten (zo werden rode bieten in Zwijndrecht genoemd) naar de verharde weg gebracht.
Ook is er altijd weer het water, de rivier en de schepen. Gefotografeerd vanaf de Zwijndrechtse wal, de Dordtse wal of bij het Puttershoekse Veer, waar aan de overkant café Verkerk stond, dat toen nog werd gedreven door de vader van onze Keessie (die van Art en Keessie; u weet wel).































  


 
Maar fotografeerde ik dat alles nu omdat ik mijn identiteit wilde fotograferen? De waarheid was dat ik in de eerste helft van de jaren '70 niet verder weg kwam dan de genoemde plaatsen. Ik had een fiets en wat ik per fiets kon bereizen werd gefotografeerd. Na het behalen van het rijbewijs verschijnen ook de andere Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden en daarna Noord Engeland, Schotland en het eeuwige Frankrijk.
De constanten blijven de landschappen en het water. De behoefte om de uniciteit van een plek te registreren. Liefst een beetje artistiek, maar ook documentair.
Ik had veel van die plaatjes al heel lang niet meer gezien. Al digitaliserend realiseerde ik me, dat ze me niet alleen een spiegel voorhielden, maar dat er ondertussen ook verdwenen beelden waren vastgelegd. Veel van die plekken zien er niet meer zo uit als ze er toen uitzagen. Dat geldt vooral voor de Nederlandse plaatjes. In Nederland blijft een plek nooit langer dan 50 jaar hetzelfde. Altijd weer moet de zaak op de schop. In het westen van Nederland moet je zoeken naar bomen die ouder zijn dan enkele tientallen jaren.
Een reeks van die plekken heb ik bewaard. Bijna was die documentatie aan de vuilnisman meegegeven, maar het super-de-luxe digitaliseerapparaat heeft ze gered.
Het voelt als een soort hernieuwde rijkdom. Een stuk van mijn verleden en mijn identiteit, gedigitaliseerd en wel.

donderdag 4 oktober 2012

Is dàt nu architectuur?

Architectuur. Nog niet eerder was het  fenomeen onderwerp van een stukje op dit weblog. Misschien omdat het een populair onderwerp is onder mensen met smaak. Dezelfde mensen die ook van 'design' houden. Het heeft iets elitairs. Misschien ook omdat het me wat te dicht op de huid zit. In mijn dagelijks werk ben ik er namelijk regelmatig mee bezig. Zonder architect te zijn, overigens. Ook word ik wat dit betreft in niet geringe mate belast door mijn verleden, dat zich, zoals u elders op dit blog hebt kunnen lezen, voor een aanzienlijk deel heeft afgespeeld op de Faculteit Bouwkunde van de TU Delft, die in het Engels overigens 'Faculty of Architecture' heet.
Iederéén op Bouwkunde werd overigens wel eens een beetje narrig van het eeuwige gezwets over architectuur. Zo kende het faculteitskrantje een rubriek die 'Is dàt nu architectuur?' heette. Onder die kop werd dan bijvoorbeeld een foto geplaatst van een caravan, die bij wijze van dakkapel uit een pannendak stak.

Ik woon in Dordrecht. Een mooie stad. De Dordtenaren zèlf zijn zich dat pas in de afgelopen tien jaar gaan realiseren. Voor die tijd leden de Dordtse autochtonen een beetje onder het arbeideristische verleden van de stad en de vergane glorie, die het centrum tot in de jaren '90 uitstraalde. Mede als gevolg van een onbesuisde en halverwege gestopte sanering in de jaren '60 en '70. Ze hadden naar hun idee weinig om trots op te zijn. De stad was niks en het zou ook nooit wat worden.
Maar er is flink aan de stad getimmerd en inmiddels begint ook bij de bewoners door te dringen dat Dordrecht van alles heeft dat de stad onder de Nederlandse historische steden uniek maakt. De ligging op een eiland, dat tot het eind van de 19e eeuw ook ècht slechts per boot kon worden bereikt; het waterfront, dat uitziet op een knooppunt van rivieren; het gegeven dat in 1572 de wieg van de jonge Nederlandse republiek in Dordrecht stond.
Dat de stad meer dan 1000 monumentale panden kent is niet uniek, maar de struktuur van de stad, en het gegeven dat het rivierwater op verschillende manieren niet alleen langs, maar ook dóór door de stad stroomt, is dat wèl.

Kortom: de stemming onder de Dordtenaren is omgeslagen. Onder hen is een groep opgestaan die eigenlijk vindt dat er niets meer aan de binnenstad mag worden veranderd. Er mag vanzelfsprekend niets worden gesloopt, maar als er al eens een gat te vullen is, dat dient dat te gebeuren met een architectuur die een exacte copie is van die uit de 17e en 18e eeuw. Historiserend bouwen, noemt men dat wel met een mooi woord.
In de afgelopen jaren is deze groep een paar keer te hoop gelopen tegen enkele van de spaarzame nieuwe gebouwen die in de Dordtse binnenstad een bouwvergunning kregen.
De onrust liep zo hoog op dat de gemeente zich vorig jaar genoodzaakt zag een zogeheten Stadsberaad te organiseren over het vraagstuk 'nieuw bouwen in de historische binnenstad', waarbij de bewoners hun zegje konden doen.  Het eindrapport van dit Stadsberaad is inmiddels gedrukt en het wachten is op de gemeenteraad, die er conclusies aan moet gaan verbinden. Conclusies waar ik dan in mijn dagelijkse werk weer wat mee moet, maar dit terzijde.

Net nu de grootste onrust over de binnenstad weer enigszins is geluwd, doet zich een nieuw incident voor. Aan de Kuipershaven heeft iemand namelijk bouwvergunning gekregen voor het vervangen van een bestaande erker door een nieuwe. En niet alleen is die bouwvergunning verleend; de erker is ook uitgevoerd.
De Vereniging Oud Dordrecht heeft bij de wethouder aan de bel getrokken en de Welstandscommissie moet bij diezelfde wethouder komen uitleggen hoe deze erker een positief welstandsadvies heeft kunnen krijgen.

Ik hoop dat u ondertussen nog meeleest, want wáár heeft u dit verhaal eerder gehoord? Mogelijk onderdrukt u met moeite een geeuwtje en als er niemand meekijkt geeuwt u misschien wel op volle kracht. Of dat terecht is laat ik hier nog even buiten beschouwing. Dordrecht is misschien ver van uw bed. Maar uit de voorgaande zinnen blijkt het vermoeden dat de discussie over wat, qua architectuur, wèl en niet kan op een bepaalde plek, er een van alle tijden is.

Om het een beetje leuk te houden laat ik u mee-oordelen over deze vermeende binnenstedelijke aberratie. Ik ben benieuwd naar uw mening. Waarbij ik graag zie dat u het ding beoordeeld op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving. Als ik wat reacties binnen heb, zal ik mijn eigen mening geven, want u wilt die van u natuurlijk graag toetsen aan die van een ander en misschien vindt u het wel heerlijk om mij van mening te verschillen. Zelf hou ik ook wel van een beetje discussie, zoals ik in mijn eerste stukje op dit blog al meldde. Daar is wat mij betreft ruimte voor.

Hoe dan ook, de erker ziet er zó uit:



























 Wat denkt u? Valt hierover te twisten?

maandag 1 oktober 2012

Ingezonden Brief


















Vorige week zaterdag zat ik 's ochtends rond een uur of negen, nog niet geheel aangekleed, terwijl ik ondertussen een boterham met boerenkaas (het kan ook peperrosbief geweest zijn) en een mok thee tot mij nam, de Volkskrant te lezen.
Op de Opinie & Debat pagina's trof ik een brief van Huub Lammers uit Leiden. Omdat Huub er naar mijn idee een redeneertrant van lik-m'n-vestje op na hield en ik me bovendien verbaasde over het feit dat de Volkskrant het publiceren van zo'n redenatie de moeite waard vond, klom ik zelf ook in de pen:

 
Van: Hans Valk [mailto:ajeevee@xs4all.nl]
Verzonden: zaterdag 22 september 2012 10:06
Aan: VK Brieven
Onderwerp: Rationaliteit

Geachte redactie,

In de Volkskrant van afgelopen zaterdag (Opinie & Debat) voorziet Huub Lammers een uitspraak van Lawrence Krauss ("irrationaliteit is gevaarlijk en contraproductief") van de tegenwerping dat muziek, inspiratie, medemenselijkheid en liefde toch behoorlijk irrationeel lijken te zijn en desondanks van levensgrote waarde zijn.
Dat de genoemde zaken van grote waarde zijn valt niet te ontkennen. Maar Huub lijkt ook te willen zeggen dat rationaliteit absoluut geen rol speelt bij dingen als muziek, medemenselijkheid en liefde. Of, erger nog; die dingen misschien wel in de weg staat.
Ik vermoed dat Huub een ongeneeslijke romanticus is, dus ik begrijp wel een beetje waar zijn idee vandaan komt, maar zijn perceptie klopt niet. Dat blijkt als we de tegenpolen van medemenselijkheid en liefde, onmenselijkheid en haat, rationeel noemen. Ook deze stelling lijkt me onzin. Liefde en haat hebben zowel rationele als irrationele aspecten, maar ik sluit niet uit dat de rationele aspecten overheersen. Blijven houden van iemand die je mishandelt en haat is irrationeel, maar wat schiet de wereld daarmee op? En is de muziek van Bach niet ooit door
wiskundigen een voorbeeld van rationaliteit genoemd?
Zonder te willen beweren dat de uitspraak van Lawrence Krauss in alle gevallen waar is, moeten we ook niet doorslaan naar het idee dat irrationaliteit een positieve factor is in het streven naar een betere wereld. Het is op z'n best het toefje slagroom op een verder rationeel gebakken taart. In de kunst, bijvoorbeeld.

--
Met vriendelijke groet

Hans Valk


Dezelfde dag nog ontving ik een ontvangsbevestiging. Vervolgens verstreken een aantal dagen, zonder dat de brief in de krant verscheen en ook zonder dat de Volkskrant mij bedankte voor mijn moeite, maar dat, helaas pindakaas, mijn brief niet geplaatst was.
Vooral dat laatste viel me een beetje tegen van de krant. Ik had de redactie namelijk al vaker een email gestuurd, als reactie op een artikel of een andere ingezonden brief. Nooit was er één geplaatst, maar altijd meldde men, kort en correct, dat mijn epistel niet in de prijzen was gevallen.
Ik was dan ook tamelijk verbaasd vandaag deze tekst in mijn mailbox te vinden:


Geachte lezer,

Hartelijk dank voor uw brief die wij in goede orde hebben ontvangen.

Wij hebben uw reactie meteen gereed gemaakt voor publicatie in de krant. Door ruimtegebrek is het ons echter niet gelukt uw brief te publiceren. Wij ontvangen wekelijks een paar honderd brieven en kunnen daarvan maar enkele tientallen plaatsen in Geachte Redactie en op de U-pagina.

Tot op de dag van vandaag haalde uw brief de kolommen niet. Het is nu te laat deze alsnog te plaatsen.

Wij betreuren deze gang van zaken en hopen een volgende keer wel tot publicatie over te gaan.

Met vriendelijke groet,

Henk Müller
Brievenredactie de Volkskrant




Alsjemenou!
Dagenlang was mijn brief genomineerd voor plaatsing, maar toch waren er steeds weer andere die puntiger, grappiger of veelzeggender waren dan de mijne. Ik moest er wèl een beetje om lachen: de brief was "meteen gereed gemaakt voor publicatie", maar: "Het is nu te laat deze alsnog te publiceren".
Ja, dat laatste moest ik wel beamen. Ondertussen was iedereen de brief van Huub allang weer vergeten, natuurlijk. Door nu nog te plaatsen zouden de mensen eens kunnen denken dat ik nogal èrg lang had moeten nadenken over mijn reactie. Want een redactie is zo sloom niet, vanzelfsprekend. Ik dank derhalve de Volkskrant dat ze mij hebben behoed voor deze imagoschade.

Omdat de brievenredactie toch de indruk wekt dat mijn korte verhandeling over irrationaliteit versus rationaliteit de moeite van het lezen waard is, leek het stukje en zijn nasleep me een aardige start van een nieuw 'stukjesseizoen' op Het Ondermaanse.

De zomer was heerlijk. Ik heb van alles en nog wat gedaan, behalve stukjes schrijven. Het kon ook wel even, zo te zien. Ik heb niet de indruk gekregen dat u mijn stukjes buitengewoon gemist hebt. Op één lezer na misschien, die informeerde of het wel goed met me ging.
Welnu: het ging goed en nu ik weer door ga met schrijven zou iemand met evenveel recht opnieuw die vraag kunnen stellen. Heb ik soms niks beters te doen? Eigenlijk wel, om u de waarheid te zeggen.

Het zal die innerlijke noodzaak wel weer zijn, vermoed ik.



Wie wil weten wat Lawrence Krauss heeft te melden over irrationaliteit, zou dit artikel kunnen lezen: Faith and Follishness: When religious beliefs become dangerous

zaterdag 12 mei 2012

De nesciaanse blik




















En een geheugen hatti voor landschap dat aan 't wonderbaarlijke grensde. Langs de spoorlijn van Middelburg naar Amsterdam kende i alles, elk veld, elke sloot, elk huis, elke laan, elke boomgroep, elk riggeltje hei in Brabant, elken wissel van 't spoor. Als je uren in donker had gereden en Japi had al dien tijd geslapen languit op de bank en je maakte 'm wakker en je vroeg: ‘Japi waar zijn we?’ dan moest je even wachten tot i goed wakker was en dan lag i even te luisteren naar den klank van 't rijden en dan zei i: ‘Ik denk dat we bij Etten-Leur zijn.’ En dan kwam 't uit ook. Hij kon je precies vertellen hoe op dien en dien dag de schaduw van die en die boomen bij Zalt-Bommel op die en die laan viel en welke schepen toen en toen langs Kuilenburg vaarden in de Lek, toen je met Japi over de spoorbrug reed. En dan zat i maar bij 't raampje in afwachting: ‘nu komt dit, nu komt dat’. Uren lang. En als i iets zag dat i bijzonder goed kende dan knikte i en lachte. Of hij zei, ‘Kijk, die boom is weg’; of: ‘He, nu zitten er appeltjes aan, die heb ik den vorigen keer nog niet gezien.’ Of: ‘Voor veertien dagen stond de zon net achter de kruin van dien boom, nu staat i een eindje links er van en wat lager, dat komt omdat we veertien dagen verder zijn en we zijn ook 10 minuten te laat.’

Nescio: De Uitvreter.



Al een paar jaar schrijf ik regelmatig op het Zeilersforum, een soort praatgroepje voor zeilers op internet. Meestal over puur technische zaken. Vaak naar aanleiding van vragen die worden gesteld. Soms heb ik zelf ook een vraag.
Het forum kent echter ook een rubriek, een oneindige doorlopende 'draad' eigenlijk, die Waar varen we langs? heet. De bedoeling is, dat schrijvers op het forum in die draad eigen foto's plaatsen en daarbij bovenstaande vraag naar de voor hen bekende weg stellen.
Bij de clientèle van Zeilersforum heb ik door mijn opereren in dat draadje inmiddels een zekere reputatie opgebouwd. Ik heb er de 'methode Valk' geïntroduceerd. Soms is het mogelijk bij het kijken naar een plaatje en het bijbehorende gegraaf in het eigen geheugen en de eigen kennis, door een systematische combinatie van het één en het ander tot een antwoord te komen dat letterlijk in de buurt komt of zelfs de spijker op de kop slaat.
Zoals Hans Aarsman in de Volkskrant naar foto's kijkt en tot een geheel eigen deductie komt van wat de foto nu eigenlijk toont, zo heb ik er een gewoonte van gemaakt om, kijkend naar de details en puttend uit mijn eigen kennis, naar de gevraagde locatie toe te werken.

De eerste aanwijzing is de maat van het water. Zie we een overkant? Wat is de geschatte breedte van het water? Op het IJsselmeer en het wad is vaak geen overkant te zien. Op de Zeeuwse stromen is dat bijna altijd wèl het geval, tenzij het zicht erg slecht is.
De randen van het water vertellen ons ook iets. Een foto toont bijvoorbeeld een wal of een meerpaal. Als er aangroei boven de waterspiegel te zien is, dan betekent dit dat de waterstand er regelmatig varieert. Waarschijnlijk is het dus getijdewater. Als er langs de wal vegetatie staat, kan dat een indicatie zijn van het milieu: zout of zoet. Zoetwatergetijdegebieden zijn inmiddels relatief schaars in Nederland (in de hele wereld trouwens), dus is de kans groot dat het water zout is. Wilgen duiden echter onmiskenbaar op zoet water; die doen het niet op zout.
De breedte, of zo u wilt hoogte, van de zone waarin aangroei te zien is, biedt ook een indicatie. Als deze een flinke maat heeft, dan is er kennelijk sprake van een groot verschil tussen hoog en laag water. Interessant. De getijomvang (het verschil tussen hoog- en laagwater) langs de Nederlandse kust is het kleinst bij Den Helder. Gemiddeld ongeveer 1.30 m. Van daaruit naar noordoost of zuidwest gaande, neemt het getijverschil van lieverlee toe. Bij Hoek van Holland is het 1.70 m. Aan de Oosterscheldemond is het opgelopen tot 2,75 m. Vlissingen meet gemiddeld 3.40 m. Verder de zeearmen in loopt het verschil meestal nog verder op. In de Westerschelde, bij Bath, bedraagt het gemiddelde 4,50 m.
Als schipper weet je ook hoe de betonning van het vaarwater eruit ziet. Als je richting zee vaart, liggen de rode tonnen rechts (stuurboord) en de groene links (bakboord). Een rood-groene ton geeft een splitsing van vaarwaters aan. Is er iets in deze geest op de foto te zien, dan neem je dat mee in het geheel; het helpt ook bij de plaatsbepaling. Zijn er letters en cijfers leesbaar op een ton, dan zijn we al een heel eind op pad. Elke ton heeft een eigen registratie en met behulp van de zee- of waterkaart kan dan soms al de exacte plek worden bepaald, zonder dat er veel andere details te zien zijn. De HD-55, bijvoorbeeld, is een groene lichtton, die in het Hollands Diep ligt, recht tegenover de mond van mijn thuishaven. Op dezelfde manier is een strekdam, met op het uiteinde een rood-wit geblokte paal waarop een licht zit, niet slechts een strekdam, maar een havenhoofd.
Een andere belangrijke aanwijzing is de lichtval. Als er zon is op de foto, van welke kant komt dan het zonlicht? We weten dat de zon door het zuiden draait. Aan de lengte van de schaduwen, als die er zijn, kan een inschatting worden gemaakt van het moment van de dag. Op een gemiddelde zomerdag komt de zon in het noordoosten op en gaat ie in het noordwesten onder. Tijdens de zomertijd staat ie om één uur 's middags in het zuiden. Zo combinerend en deducerend is vaak uit te dokteren in welke richting we kijken, op de foto.

Als al deze factoren op een rijtje zijn gezet, begint het putten uit de eigen topografische kennis. In de afgelopen 30 jaar ben ik met de boot op veel plaatsen in Nederland geweest. Soms is de bovenstaande excercitie helemaal niet nodig. De plek zit zó in je geheugen gegrift, dat je hem direct herkent.
Is dat niet zo, dan worden alle bovengenoemde details in stelling gebracht en kunnen we gaan wegstrepen. Het is niet de havenmond van Harlingen, want die op de foto is op het oosten gericht en de Harlingse havenmond opent zich naar het noordwesten. Trouwens; is het wel een havenmond? We zien op de foto een flinke groep schepen op een kluitje naar buiten varen. ligt achter de fotograaf niet toevallig een sluis, die net heeft geschut? Welke sluizen kennen we die uitkomen op zout water? Zòveel zijn dat er nu ook weer niet.
Naarmate het wegstrepen vordert, komt soms een langvergeten beeld weer uit het geheugen omhoog. Tot op dat moment zag je het niet, maar nu allerlei andere opties één voor één wegvallen, vormt zich steeds duidelijker een idee van de plek. Na nog een paar andere plekken te hebben uitgesloten, weet je het ineens zeker: dáár is het!

Tot hier toe is dit een nogal technisch verhaal, dat op zich al gecompliceerd genoeg is. De werkelijke drijfveer om op deze manier naar de wereld te kijken is niet het maken van optelsommen. Wat het wel is, is moeilijk uit te leggen. Door het één en ander te tonen, wordt het misschen duidelijk.
Nescio's uitvreter hield van kijken. En hoewel Japi de mond vol had over ´versterven' had hij, tot het moment dat de liefde hem de das om deed, geen enkele gedachte aan de dood. Ik vermoed dat versterven in zijn vocabulair zoiets was als op weg zijn naar verlichting. Zoals de haiku-dichter kijkt naar het landschap, zo keek ook de uitvreter ernaar. En ik verbeeld me dat ik er op dezelfde manier naar kijk.
De identiteit van een plek. Of het bomen en heggen zijn die hem vormgeven. Of zandplaten en geulen. Soms maakt een enkel bewijs van menselijke aanwezigheid er deel van uit. Een vuurtoren. Of een molen. En dat zijn dan nog kenmerken die meteen in het oog springen. Hoe langer je kijkt, hoe meer je ziet. Die heggen, bijvoorbeeld, die bestaan uit sleedoorn. De bomen; zijn het populieren of linde's? Het maakt wat uit, dat het de één of de ander is. Een boom is niet een boom en de ene sfeer is de andere niet.
Het is die plek en geen andere. Dat is een nuchter feit. Maar tegelijkertijd is het perfect. Hierboven rafel ik beelden en landschappen uiteen, maar als je over de top van een heuvel komt aangelopen en je staat ineens voor die perfectie, dan kan het een totale beleving zijn; jij en het landschap. Eén geheel. Een satori om maar even in de zen-terminologie te blijven. Je zou er uren naar kunnen kijken zonder nog ergens behoefte aan te hebben.
Dat is waar de uitvreter naar zocht en dat vond ie ook regelmatig. Op de boot naar Zierikzee, waar ie op de voorplecht lekker nat stond te worden, of op  het havenhoofd van Veere.
Jaren geleden liep ik eens langs de rand van het Bovenste Bos in Zuid Limburg. Aan de overkant van het dal lag Epen. Wat ik zag deed me onstuitbaar aan Nescio denken. Het verhaal waar hij tussen de Veluwezoom en de IJssel naar het noorden rijdt:

 'En dan rij je de jaren twintig in en ziet alles terug. Tien minuten voor tienen: de bocht van de IJssel bij de Steeg, de zon spet er uit en de koeien staan weer, wazig, bij het water aan den overkant. Het is zoo wazig datje aan het eind van de IJssel den domineerenden toren van Doesburg niet ziet, maar later zie ik dat de toren niet meer bestaat. De oorlog.'

De identiteit van een plek en het genot om die te zien en terug te zien. En hoe de geschiedenis, die er inmiddels overheen is gerold, je daarbij soms toch parten kan spelen.





donderdag 3 mei 2012

Na de oorlog
















Wie gevoel voor historie heeft, zal beamen dat de eerste 10 jaar van de 21e eeuw al behoorlijk wat gebeurtenissen hebben opgeleverd die in de geschiedenisboeken terecht zullen komen, of daar al in beland zijn.
De aanslagen van 11 september 2001, de daarop volgende oorlogen in Irak en Afghanistan en de ineenstorting-op-een-haar-na van het kapitalistische systeem maken duidelijk dat het eind van de geschiedenis, zoals Fukuyama dat noemde, nog lang niet in zicht is. Ook Nederland kreeg een paar schokken te verwerken. De moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh waren de eerste politieke moorden in Nederland sinds mensenheugenis.

Sinds mensenheugenis? In het Nederland van de tweede wereldoorlog, nu 67 jaar geleden, waren politieke moorden aan de orde van de dag. Het waren er destijds zoveel, dat we de meeste slachtoffers niet meer bij naam kennen. Men kan er ook over twisten of het wel èchte politieke moorden waren. Ze waren weliswaar het resultaat van de botsing tussen fascisme en democratie, maar in sommige gevallen werden ze ook gepleegd uit noodzaak: om andere levens te redden, bijvoorbeeld. En is een willekeurige executie van burgers als represaille een politieke moord?
Hoe dan ook: het gegeven dat tijdens de Duitse bezetting bijna dagelijks mensen op straat werden doodgeschoten, maakt meteen duidelijk dat die oorlog, hòe schokkend de moorden op Fortuyn en Van Gogh ook waren, in de Nederlandse geschiedenis tot op de dag van vandaag een ijkpunt zonder weerga is.
Vóór en ná de oorlog zijn in Nederland nog steeds begrippen die de moderne geschiedenis in tweeën delen. En dan spreken we niet alleen over de 20e eeuw, maar over een veel langere periode.
De vraag is hoelang die scheiding nog in stand zal blijven. Ik hoop nog heel lang, want als er in Nederland ooit iets gebeurt dat het belang van de tweede wereldoorlog als ijkpunt zal doen verbleken, dan zijn we nog niet jarig. Zoveel is duidelijk.

Tot op zekere hoogte ben ik een kind van die oorlog.
De generatie van mijn ouders is de generatie op wie de oorlog een onuitwisbare indruk heeft gemaakt, Het is ook de generatie die verhoudingsgewijs het meest onder die oorlog heeft geleden. Ze werden tijdens de oorlog volwassen, maar waar de generatie na hen optimaal kon genieten van de geneugten van vrijheid en welvaart, werden zij in de bloei van hun leven geconfronteerd met gevaar en onzekerheid. Ze hadden die ideale leeftijd om soldaat te zijn, om te worden opgepakt voor de Arbeitseinsatz, of om in het verzet te zitten.
Mijn vader en twee van zijn broers maakten in de meidagen van '40 deel uit van het Nederlandse leger. Ze hebben allen de oorlog overleefd, maar hadden in de eerste vijf dagen al indrukken opgedaan, die ze hun hele verdere leven met zich meedroegen. Een zus van mijn vader, net een paar weken getrouwd, overleed aan een infectie die in vredestijd makkelijk te bestrijden was geweest. In 1943 was er echter niet aan de noodzakelijke medicijnen te komen.
De familie van mijn moeder werd nog veel harder door de oorlog geraakt. Ook zij maakten al in de eerste dagen hardhandig kennis met het fenomeen oorlog. In Dordrecht werd tijdens de meidagen hard gevochten. Ze overleefden door tijdens de hevigste schietpartijen in de kelder te gaan zitten. Halverwege de oorlog werd de jongste broer van mijn moeder, die postbode was, door de bezetter naar Duitsland gestuurd om daar de post te bezorgen. De Duitse postbodes zaten aan het front. Vanuit Wuppertal schreef hij brieven naar huis, over wat hij zag na de nachtelijke bombardementen op die stad. Menselijke lichaamsdelen die in de bomen hingen, onder andere. Na een paar maanden kwamen er geen brieven meer. Weken later kwam het bericht dat hij 'vermist' werd. Drie maanden daarna zat mijn moeder's vader in de trein ergens tussen Vlissingen en Dordrecht, toen die door geallieerde vliegtuigen werd beschoten. Hij werd tenminste nog in Dordt begraven. Een oudere broer, die al voor de oorlog vrachtwagenchauffeur was, trad tijdens de oorlog in dienst van de NSKK, het Nationalsozialistisches Kraftfahrerskorps. Het heeft na de oorlog nog jaren geduurd voordat hij zich weer in Nederland en bij de familie van mijn moeder vertoonde, met zijn Duitse vrouw, die evengoed een oorlogsweduwe was.
Mijn vader kreeg een deel van mijn moeder's ellende mee. Ze waren elkaar in 1941 tegengekomen. Hij een Zwijndrechtse tuinderszoon, zij de dochter van een kleine aannemer, die net aardig begon te boeren toen de oorlog uitbrak. Mijn moeder's familie was in laatste instantie wel blij met haar vrijer, want de tuinderij van opa Valk leverde tegen het eind van de oorlog nog van alles op waar bij de familie Van Well ernstig gebrek aan was.
Zo kwamen beide families de oorlog door. De één meer gehavend dan de ander, maar beiden getekend door de gebeurtenissen.

Het was onvemijdelijk dat ik erfelijk belast zou raken met dè oorlog. Mijn vader las er alles over dat los en vast zat. Hij was tot zijn dood toe bezig met het alsnog verzamelen van alles wat hij niet wist over de oorlog, ondanks het gegeven dat hij er zelf middenin had gezeten.  Ik volgde hem. Ik weet veel van die oorlog. Gek genoeg was een bepaald deel ervan, de luchtoorlog boven zuid-west Nederland, een tijdlang een soort hobby voor me. Ik deed onderzoek, verzamelde informatie, zocht naar foto's. Op zeker moment ben ik daar weer mee opgehouden en heb ik mijn verzameling weggegeven aan een andere maniak.
Wat bleef was het besef van de enorme invloed die de oorlogsjaren hebben gehad op Nederland en de wereld als geheel. Het concept van de oorlog als de ultieme test voor het menselijke karakter blijft fascinerend. Goed en kwaad en alles wat daar tussen zit. Moed en overlevingsdrang. Het verslindende beest dat de oorlog is en hoe mensen erdoor worden vermalen. De grote gebeurtenissen die in de boeken komen en de vele kleine zaken waarvan de toedracht nooit bekend zal worden en die in 'Nacht und Nebel' zijn verdwenen.

Wat steeds blijft terugkomen is het idee van het kantelpunt, de waterscheiding; vóór en ná de oorlog.
Nog in jaren '80, toen er in Nederland werd gedemonstreerd tegen de neutronenbom en de kruisraketten, zag ik ergens de leus: "ik ben van ná de oorlog en dat wil ik graag zo houden".
Ik ben geen echte pacifist, maar ik hoop dat alle zonen en dochters van het naoorlogse Nederland en hun kindskinderen van ná de oorlog mogen blijven.







dinsdag 24 april 2012

Levenskunst; wat is dat eigenlijk?




Klondike

zo blijft men trouw

omdat men wel niets beters weet
dat men zou kunnen doen of redden kon
van wat men niet vergeet.

men denkt wat na

men denkt wat over
men keert eens terug
naar 't welbekende lover
te welbekend, te laat reeds in de zomer.

het beste lijkt maar de balans

eens op te maken
en dan een soort van trouw
een soort van residu
van kleine gouden nuggets
te zeven.

't begin van 't einde.

't begin van het begin.
een muur
een vlakte
een muur niet hoog, een vlakte niet te dor
reeds graast het schaap erin.

een keten

maar niet sterk
en een herinnering
die weldra evenzo als in het hoofd van schapen,
slapen zal.

en met de gouden korrels

kan men dan gaan betalen
van wat de toekomst biedt
en wat men nodig heeft
of meent te hebben.

men kan ze ook bewaren.


en zo dan blijft men trouw

omdat men niet veel beters weet.
een vlakte voor
en achter een, 't is om het even.
wellicht neigt men ertoe nog wat te zeven.





Een paar jaar geleden  las ik dit gedicht van Jan Hanlo (ja, inderdaad; die van 'Oote Boe') en was meteen getroffen door wat het lijkt te willen uitdrukken. Volgens mijn interpretatie: de gelatenheid en berusting die menigeen overvalt als men zijn leven op middelbare leeftijd overziet. Heel 'groots en meeslepend' is het allemaal niet uitgepakt. De sturm und drang, voor zover die er ooit was, is uitgewoed. Men leeft z'n leven in gematigd comfortabele omstandigheden en dat is het dan wel zo'n beetje.(*)
Ik kon niet ontkennen dat het gedicht ook over mij ging. Het leven is te goed om te klagen over gebrek of ongemak. Maar je moet wel goed zeven om de waardevolle zaken eruit te vissen.

Soms zie ik een straatkrantverkoper bij Albert Heijn staan die qua gedrag en uiterlijk op straat niet zou opvallen als buitenbeentje. Als hij geen straatkranten verkocht. Ik vraag me dan af of dat ècht het enige is wat zo'n jongen nog rest. Binnen de bandbreedte van geestesgesteldheden, waarin mijn gemoedstoestand zich tot op heden bevindt, zou ik het moeten verkopen van straatkranten als een enorme vernedering ervaring.  Als je jezelf kunt gedragen en je verzorgt jezelf een beetje fatsoenlijk, dan moet er toch iets beters te verzinnen zijn om aan geld te komen?

Als ik er wat langer over nadenk en op rijtje zet wat mij op de been houdt, dan realiseer ik mezelf ook dat ik zoiets alleen maar kan denken omdat ik op mijn beurt ook geconditioneerd ben. Zij het op een andere manier dan die straatkrantverkoper.
Het feit dat ik redelijk functioneer, is te danken aan een combinatie van een levenlang gewoon plichtsgetrouw doen wat je moet doen en een beetje geluk. Doen wat je moet doen, omdat je bent opgezadeld met het soort normbesef dat zegt dat je ten allen tijde zèlf je broek moet ophouden. Doen wat je moet doen levert je ook het minste gezeik op. Je hoeft jezelf nooit te verdedigen omdat je niet de gebaande paden volgt. Je houdt de kans op mislukkingen zo klein mogelijk. Misschien komt er zelfs wel een soort van eergevoel bij kijken. Je wilt nergens hoeven aan te kloppen om een gunst te vragen, omdat je het èven niet meer kan bolwerken.
Mede door die opstelling heb ik nooit zonder geld gezeten en kreeg ik meestal genoeg betaald voor mijn werk om het idee te hebben dat ik iets van waarde deed. Dat nooit werkeloos raken is trouwens het punt waar op zeker moment ook het geluk me geholpen heeft, maar dit terzijde.
Hoe dan ook; ik heb reden om aan te nemen dat ik niet volledig maatschappelijk mislukt ben. Mijn gevoel voor eigenwaarde is groot genoeg om niet het idee te hebben een loser te zijn.

Terugkijkend heb ik soms wel het idee dat ik het wat avontuurlijker had moeten aanpakken. Dat zeg ik zo nu en dan ook wel tegen mezelf en tegen anderen, als we na een paar borrels onze levens overzien. Als ik het nog eens over zou kunnen doen, zou ik misschien proberen wat meer mijn passies te volgen en misschien wat minder op safe spelen.
Kijkend naar de manier jonge mensen tegenwoordig hun weg zoeken en vinden door de baaierd van mogelijkheden die de huidige maatschappij ze biedt, dringt het tot me door dat er ook in mijn jonge jaren misschien al meer te kiezen was dan ik toen kon overzien. Eind jaren zestig en begin jaren zeventig groeiden de bomen wat dat betreft misschien nog hoger de hemel in dan heden-ten-dage.

In het gereformeerde milieu, waaruit ik voortkwam, was je brood verdienen in het zweet des aanschijns echter de norm. Bij ons thuis waren de ambities niet zo hoog gespannen. In de families van mijn vader en mijn moeder trouwens ook niet. Van de tientallen neven en nichten van mijn generatie gingen er uiteindelijk slechts twee (die niet toevallig deel waren van een tweeling) aan de universiteit studeren. De rest ging voor het twintigste levensjaar aan het werk. Daar staat tegenover dat geen van al die neven en nichten ooit straatkranten heeft verkocht. Dat dan weer wèl.
Pas toen ik op mijn vierentwintigste op de TU in Delft ging werken, kreeg ik een beetje zicht op de werkelijke mogelijkheden. Dat werken voor de TU was overigens een bewuste keuze. Ik had al een iets beter betaalde aanbieding, om bij een ander (maar niet zo artistiek) architectenbureau achter het tekenschot te gaan staan, op zak. Die keuze heeft er toe geleid dat mijn persoonlijke ontwikkeling niet is gestopt na het verlaten van de schoolbanken. Ook kwam bij mij geleidelijk het idee op dat werken voor geld niet uitsloot dat je scheppend bezig kon zijn. En dat een plek voor jezelf verwerven niet altijd een kwestie was van vriendelijk vragen of wachten op wat je toegeworpen werd, maar soms ook een kwestie van de ruimte pakken die er was.
Nadat ik de dertig al ruimschoots was gepasseerd, had ik af en toe nog wel visioenen van hoe het kunnen zijn als ik nog wat meer mijn passies had gevolgd en mezelf verder buiten de veilige structuur van een vaste baan had begeven.
Ik weet echter ook dat ik dan aanzienlijk grotere risico's zou hebben gelopen. Ik ken mijn zwaktes inmiddels namelijk ook een beetje. Zelfdiscipline is niet mijn sterkste kant. Ik heb het vage idee dat het plichtsgetrouwe 'moeten' me meer structuur heeft opgeleverd dan ik zelf aan mijn leven kon geven.
Of ik met mijn passies en vermeende creativiteit meer aan de maatschappij had kunnen bijdragen dan ik nu doe als eenvoudige loonslaaf, is ook nog maar de vraag. Kortom: ik tel mijn zegeningen en mijn goudklompjes.

Terugkomend op die straatkrantverkoper wacht ik me er dus wel voor om mijn minachting voor zijn handel over het voetlicht te brengen.
Duidelijk is dat hij een aantal dingen niet heeft, die ik wèl heb. Anderzijds: waarschijnlijk heeft hij een aantal dingen gedaan, die ik niet heb gedaan. Omdat ik er te burgerlijk, of te schijterig voor was. Misschien heeft hij gegokt en verloren. Wie niet gokt, wint noch verliest.
Of ik meer last heb van het eerste dan van het tweede, weet ik niet. Meestal lukt het me wel om het geestelijk geknaag te sussen met het idee dat mijn leven, alles bij elkaar genomen, toch niet helemaal verkeerd is uitgepakt. Bovendien is het nog niet voorbij, mag ik hopen. Misschien vind ik nog een goudkorreltje, of twee.
Tegelijkertijd krijgt elke maatschappelijke misfit van mij het voordeel van de twijfel. Ik heb op voorhand geen enkele reden om aan te nemen dat ik het beter heb gedaan dan hij.



(*) Het zou ook kunnen zijn dat Hanlo spreekt over de relatie met zijn vrouw. Het woord 'trouw' zou daar op kunnen duiden. Om het mezelf niet meteen heel erg moeilijk te maken, houd ik het maar even bij mijn eerste verklaring.