zaterdag 12 mei 2012

De nesciaanse blik




















En een geheugen hatti voor landschap dat aan 't wonderbaarlijke grensde. Langs de spoorlijn van Middelburg naar Amsterdam kende i alles, elk veld, elke sloot, elk huis, elke laan, elke boomgroep, elk riggeltje hei in Brabant, elken wissel van 't spoor. Als je uren in donker had gereden en Japi had al dien tijd geslapen languit op de bank en je maakte 'm wakker en je vroeg: ‘Japi waar zijn we?’ dan moest je even wachten tot i goed wakker was en dan lag i even te luisteren naar den klank van 't rijden en dan zei i: ‘Ik denk dat we bij Etten-Leur zijn.’ En dan kwam 't uit ook. Hij kon je precies vertellen hoe op dien en dien dag de schaduw van die en die boomen bij Zalt-Bommel op die en die laan viel en welke schepen toen en toen langs Kuilenburg vaarden in de Lek, toen je met Japi over de spoorbrug reed. En dan zat i maar bij 't raampje in afwachting: ‘nu komt dit, nu komt dat’. Uren lang. En als i iets zag dat i bijzonder goed kende dan knikte i en lachte. Of hij zei, ‘Kijk, die boom is weg’; of: ‘He, nu zitten er appeltjes aan, die heb ik den vorigen keer nog niet gezien.’ Of: ‘Voor veertien dagen stond de zon net achter de kruin van dien boom, nu staat i een eindje links er van en wat lager, dat komt omdat we veertien dagen verder zijn en we zijn ook 10 minuten te laat.’

Nescio: De Uitvreter.



Al een paar jaar schrijf ik regelmatig op het Zeilersforum, een soort praatgroepje voor zeilers op internet. Meestal over puur technische zaken. Vaak naar aanleiding van vragen die worden gesteld. Soms heb ik zelf ook een vraag.
Het forum kent echter ook een rubriek, een oneindige doorlopende 'draad' eigenlijk, die Waar varen we langs? heet. De bedoeling is, dat schrijvers op het forum in die draad eigen foto's plaatsen en daarbij bovenstaande vraag naar de voor hen bekende weg stellen.
Bij de clientèle van Zeilersforum heb ik door mijn opereren in dat draadje inmiddels een zekere reputatie opgebouwd. Ik heb er de 'methode Valk' geïntroduceerd. Soms is het mogelijk bij het kijken naar een plaatje en het bijbehorende gegraaf in het eigen geheugen en de eigen kennis, door een systematische combinatie van het één en het ander tot een antwoord te komen dat letterlijk in de buurt komt of zelfs de spijker op de kop slaat.
Zoals Hans Aarsman in de Volkskrant naar foto's kijkt en tot een geheel eigen deductie komt van wat de foto nu eigenlijk toont, zo heb ik er een gewoonte van gemaakt om, kijkend naar de details en puttend uit mijn eigen kennis, naar de gevraagde locatie toe te werken.

De eerste aanwijzing is de maat van het water. Zie we een overkant? Wat is de geschatte breedte van het water? Op het IJsselmeer en het wad is vaak geen overkant te zien. Op de Zeeuwse stromen is dat bijna altijd wèl het geval, tenzij het zicht erg slecht is.
De randen van het water vertellen ons ook iets. Een foto toont bijvoorbeeld een wal of een meerpaal. Als er aangroei boven de waterspiegel te zien is, dan betekent dit dat de waterstand er regelmatig varieert. Waarschijnlijk is het dus getijdewater. Als er langs de wal vegetatie staat, kan dat een indicatie zijn van het milieu: zout of zoet. Zoetwatergetijdegebieden zijn inmiddels relatief schaars in Nederland (in de hele wereld trouwens), dus is de kans groot dat het water zout is. Wilgen duiden echter onmiskenbaar op zoet water; die doen het niet op zout.
De breedte, of zo u wilt hoogte, van de zone waarin aangroei te zien is, biedt ook een indicatie. Als deze een flinke maat heeft, dan is er kennelijk sprake van een groot verschil tussen hoog en laag water. Interessant. De getijomvang (het verschil tussen hoog- en laagwater) langs de Nederlandse kust is het kleinst bij Den Helder. Gemiddeld ongeveer 1.30 m. Van daaruit naar noordoost of zuidwest gaande, neemt het getijverschil van lieverlee toe. Bij Hoek van Holland is het 1.70 m. Aan de Oosterscheldemond is het opgelopen tot 2,75 m. Vlissingen meet gemiddeld 3.40 m. Verder de zeearmen in loopt het verschil meestal nog verder op. In de Westerschelde, bij Bath, bedraagt het gemiddelde 4,50 m.
Als schipper weet je ook hoe de betonning van het vaarwater eruit ziet. Als je richting zee vaart, liggen de rode tonnen rechts (stuurboord) en de groene links (bakboord). Een rood-groene ton geeft een splitsing van vaarwaters aan. Is er iets in deze geest op de foto te zien, dan neem je dat mee in het geheel; het helpt ook bij de plaatsbepaling. Zijn er letters en cijfers leesbaar op een ton, dan zijn we al een heel eind op pad. Elke ton heeft een eigen registratie en met behulp van de zee- of waterkaart kan dan soms al de exacte plek worden bepaald, zonder dat er veel andere details te zien zijn. De HD-55, bijvoorbeeld, is een groene lichtton, die in het Hollands Diep ligt, recht tegenover de mond van mijn thuishaven. Op dezelfde manier is een strekdam, met op het uiteinde een rood-wit geblokte paal waarop een licht zit, niet slechts een strekdam, maar een havenhoofd.
Een andere belangrijke aanwijzing is de lichtval. Als er zon is op de foto, van welke kant komt dan het zonlicht? We weten dat de zon door het zuiden draait. Aan de lengte van de schaduwen, als die er zijn, kan een inschatting worden gemaakt van het moment van de dag. Op een gemiddelde zomerdag komt de zon in het noordoosten op en gaat ie in het noordwesten onder. Tijdens de zomertijd staat ie om één uur 's middags in het zuiden. Zo combinerend en deducerend is vaak uit te dokteren in welke richting we kijken, op de foto.

Als al deze factoren op een rijtje zijn gezet, begint het putten uit de eigen topografische kennis. In de afgelopen 30 jaar ben ik met de boot op veel plaatsen in Nederland geweest. Soms is de bovenstaande excercitie helemaal niet nodig. De plek zit zó in je geheugen gegrift, dat je hem direct herkent.
Is dat niet zo, dan worden alle bovengenoemde details in stelling gebracht en kunnen we gaan wegstrepen. Het is niet de havenmond van Harlingen, want die op de foto is op het oosten gericht en de Harlingse havenmond opent zich naar het noordwesten. Trouwens; is het wel een havenmond? We zien op de foto een flinke groep schepen op een kluitje naar buiten varen. ligt achter de fotograaf niet toevallig een sluis, die net heeft geschut? Welke sluizen kennen we die uitkomen op zout water? Zòveel zijn dat er nu ook weer niet.
Naarmate het wegstrepen vordert, komt soms een langvergeten beeld weer uit het geheugen omhoog. Tot op dat moment zag je het niet, maar nu allerlei andere opties één voor één wegvallen, vormt zich steeds duidelijker een idee van de plek. Na nog een paar andere plekken te hebben uitgesloten, weet je het ineens zeker: dáár is het!

Tot hier toe is dit een nogal technisch verhaal, dat op zich al gecompliceerd genoeg is. De werkelijke drijfveer om op deze manier naar de wereld te kijken is niet het maken van optelsommen. Wat het wel is, is moeilijk uit te leggen. Door het één en ander te tonen, wordt het misschen duidelijk.
Nescio's uitvreter hield van kijken. En hoewel Japi de mond vol had over ´versterven' had hij, tot het moment dat de liefde hem de das om deed, geen enkele gedachte aan de dood. Ik vermoed dat versterven in zijn vocabulair zoiets was als op weg zijn naar verlichting. Zoals de haiku-dichter kijkt naar het landschap, zo keek ook de uitvreter ernaar. En ik verbeeld me dat ik er op dezelfde manier naar kijk.
De identiteit van een plek. Of het bomen en heggen zijn die hem vormgeven. Of zandplaten en geulen. Soms maakt een enkel bewijs van menselijke aanwezigheid er deel van uit. Een vuurtoren. Of een molen. En dat zijn dan nog kenmerken die meteen in het oog springen. Hoe langer je kijkt, hoe meer je ziet. Die heggen, bijvoorbeeld, die bestaan uit sleedoorn. De bomen; zijn het populieren of linde's? Het maakt wat uit, dat het de één of de ander is. Een boom is niet een boom en de ene sfeer is de andere niet.
Het is die plek en geen andere. Dat is een nuchter feit. Maar tegelijkertijd is het perfect. Hierboven rafel ik beelden en landschappen uiteen, maar als je over de top van een heuvel komt aangelopen en je staat ineens voor die perfectie, dan kan het een totale beleving zijn; jij en het landschap. Eén geheel. Een satori om maar even in de zen-terminologie te blijven. Je zou er uren naar kunnen kijken zonder nog ergens behoefte aan te hebben.
Dat is waar de uitvreter naar zocht en dat vond ie ook regelmatig. Op de boot naar Zierikzee, waar ie op de voorplecht lekker nat stond te worden, of op  het havenhoofd van Veere.
Jaren geleden liep ik eens langs de rand van het Bovenste Bos in Zuid Limburg. Aan de overkant van het dal lag Epen. Wat ik zag deed me onstuitbaar aan Nescio denken. Het verhaal waar hij tussen de Veluwezoom en de IJssel naar het noorden rijdt:

 'En dan rij je de jaren twintig in en ziet alles terug. Tien minuten voor tienen: de bocht van de IJssel bij de Steeg, de zon spet er uit en de koeien staan weer, wazig, bij het water aan den overkant. Het is zoo wazig datje aan het eind van de IJssel den domineerenden toren van Doesburg niet ziet, maar later zie ik dat de toren niet meer bestaat. De oorlog.'

De identiteit van een plek en het genot om die te zien en terug te zien. En hoe de geschiedenis, die er inmiddels overheen is gerold, je daarbij soms toch parten kan spelen.





donderdag 3 mei 2012

Na de oorlog
















Wie gevoel voor historie heeft, zal beamen dat de eerste 10 jaar van de 21e eeuw al behoorlijk wat gebeurtenissen hebben opgeleverd die in de geschiedenisboeken terecht zullen komen, of daar al in beland zijn.
De aanslagen van 11 september 2001, de daarop volgende oorlogen in Irak en Afghanistan en de ineenstorting-op-een-haar-na van het kapitalistische systeem maken duidelijk dat het eind van de geschiedenis, zoals Fukuyama dat noemde, nog lang niet in zicht is. Ook Nederland kreeg een paar schokken te verwerken. De moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh waren de eerste politieke moorden in Nederland sinds mensenheugenis.

Sinds mensenheugenis? In het Nederland van de tweede wereldoorlog, nu 67 jaar geleden, waren politieke moorden aan de orde van de dag. Het waren er destijds zoveel, dat we de meeste slachtoffers niet meer bij naam kennen. Men kan er ook over twisten of het wel èchte politieke moorden waren. Ze waren weliswaar het resultaat van de botsing tussen fascisme en democratie, maar in sommige gevallen werden ze ook gepleegd uit noodzaak: om andere levens te redden, bijvoorbeeld. En is een willekeurige executie van burgers als represaille een politieke moord?
Hoe dan ook: het gegeven dat tijdens de Duitse bezetting bijna dagelijks mensen op straat werden doodgeschoten, maakt meteen duidelijk dat die oorlog, hòe schokkend de moorden op Fortuyn en Van Gogh ook waren, in de Nederlandse geschiedenis tot op de dag van vandaag een ijkpunt zonder weerga is.
Vóór en ná de oorlog zijn in Nederland nog steeds begrippen die de moderne geschiedenis in tweeën delen. En dan spreken we niet alleen over de 20e eeuw, maar over een veel langere periode.
De vraag is hoelang die scheiding nog in stand zal blijven. Ik hoop nog heel lang, want als er in Nederland ooit iets gebeurt dat het belang van de tweede wereldoorlog als ijkpunt zal doen verbleken, dan zijn we nog niet jarig. Zoveel is duidelijk.

Tot op zekere hoogte ben ik een kind van die oorlog.
De generatie van mijn ouders is de generatie op wie de oorlog een onuitwisbare indruk heeft gemaakt, Het is ook de generatie die verhoudingsgewijs het meest onder die oorlog heeft geleden. Ze werden tijdens de oorlog volwassen, maar waar de generatie na hen optimaal kon genieten van de geneugten van vrijheid en welvaart, werden zij in de bloei van hun leven geconfronteerd met gevaar en onzekerheid. Ze hadden die ideale leeftijd om soldaat te zijn, om te worden opgepakt voor de Arbeitseinsatz, of om in het verzet te zitten.
Mijn vader en twee van zijn broers maakten in de meidagen van '40 deel uit van het Nederlandse leger. Ze hebben allen de oorlog overleefd, maar hadden in de eerste vijf dagen al indrukken opgedaan, die ze hun hele verdere leven met zich meedroegen. Een zus van mijn vader, net een paar weken getrouwd, overleed aan een infectie die in vredestijd makkelijk te bestrijden was geweest. In 1943 was er echter niet aan de noodzakelijke medicijnen te komen.
De familie van mijn moeder werd nog veel harder door de oorlog geraakt. Ook zij maakten al in de eerste dagen hardhandig kennis met het fenomeen oorlog. In Dordrecht werd tijdens de meidagen hard gevochten. Ze overleefden door tijdens de hevigste schietpartijen in de kelder te gaan zitten. Halverwege de oorlog werd de jongste broer van mijn moeder, die postbode was, door de bezetter naar Duitsland gestuurd om daar de post te bezorgen. De Duitse postbodes zaten aan het front. Vanuit Wuppertal schreef hij brieven naar huis, over wat hij zag na de nachtelijke bombardementen op die stad. Menselijke lichaamsdelen die in de bomen hingen, onder andere. Na een paar maanden kwamen er geen brieven meer. Weken later kwam het bericht dat hij 'vermist' werd. Drie maanden daarna zat mijn moeder's vader in de trein ergens tussen Vlissingen en Dordrecht, toen die door geallieerde vliegtuigen werd beschoten. Hij werd tenminste nog in Dordt begraven. Een oudere broer, die al voor de oorlog vrachtwagenchauffeur was, trad tijdens de oorlog in dienst van de NSKK, het Nationalsozialistisches Kraftfahrerskorps. Het heeft na de oorlog nog jaren geduurd voordat hij zich weer in Nederland en bij de familie van mijn moeder vertoonde, met zijn Duitse vrouw, die evengoed een oorlogsweduwe was.
Mijn vader kreeg een deel van mijn moeder's ellende mee. Ze waren elkaar in 1941 tegengekomen. Hij een Zwijndrechtse tuinderszoon, zij de dochter van een kleine aannemer, die net aardig begon te boeren toen de oorlog uitbrak. Mijn moeder's familie was in laatste instantie wel blij met haar vrijer, want de tuinderij van opa Valk leverde tegen het eind van de oorlog nog van alles op waar bij de familie Van Well ernstig gebrek aan was.
Zo kwamen beide families de oorlog door. De één meer gehavend dan de ander, maar beiden getekend door de gebeurtenissen.

Het was onvemijdelijk dat ik erfelijk belast zou raken met dè oorlog. Mijn vader las er alles over dat los en vast zat. Hij was tot zijn dood toe bezig met het alsnog verzamelen van alles wat hij niet wist over de oorlog, ondanks het gegeven dat hij er zelf middenin had gezeten.  Ik volgde hem. Ik weet veel van die oorlog. Gek genoeg was een bepaald deel ervan, de luchtoorlog boven zuid-west Nederland, een tijdlang een soort hobby voor me. Ik deed onderzoek, verzamelde informatie, zocht naar foto's. Op zeker moment ben ik daar weer mee opgehouden en heb ik mijn verzameling weggegeven aan een andere maniak.
Wat bleef was het besef van de enorme invloed die de oorlogsjaren hebben gehad op Nederland en de wereld als geheel. Het concept van de oorlog als de ultieme test voor het menselijke karakter blijft fascinerend. Goed en kwaad en alles wat daar tussen zit. Moed en overlevingsdrang. Het verslindende beest dat de oorlog is en hoe mensen erdoor worden vermalen. De grote gebeurtenissen die in de boeken komen en de vele kleine zaken waarvan de toedracht nooit bekend zal worden en die in 'Nacht und Nebel' zijn verdwenen.

Wat steeds blijft terugkomen is het idee van het kantelpunt, de waterscheiding; vóór en ná de oorlog.
Nog in jaren '80, toen er in Nederland werd gedemonstreerd tegen de neutronenbom en de kruisraketten, zag ik ergens de leus: "ik ben van ná de oorlog en dat wil ik graag zo houden".
Ik ben geen echte pacifist, maar ik hoop dat alle zonen en dochters van het naoorlogse Nederland en hun kindskinderen van ná de oorlog mogen blijven.