zondag 24 december 2023

Vijftig jaar vogels kijken

















Lang geleden, ik weet niet meer precies wanneer, maar veel ouder dan een jaar of achttien zal ik niet zijn geweest, had ik een bijzondere ervaring, die ik nooit meer vergeten ben. 
Ik was in die tijd nog veel meer een einzelgänger dan ik vandaag de dag, tot op zekere hoogte, nog steeds ben. Ik had weinig èchte vrienden, bij de meisjes bereikte ik niks (ik durfde het niet te proberen, eigenlijk) en in het algemeen was ik over weinig dingen enthousiast. 
In een soort reactie daarop ging ik vaak in mijn eentje op pad. Naar buiten, weg uit het dorpse of stadse gewoel.
Naast het voetveer naar Puttershoek en ten zuiden van de Hoge Nespolder lag van oudsher een kleine griend, die men, juist in de tijd waarover ik spreek, van een kade had voorzien en vervolgens had volgestort met Rotterdams havenslib. Er was een moddervlakte ontstaan waar hier en daar nog wat toppen van wilgen doorheen prikten. En hoewel een wilg de reputatie heeft dat ie overal waar genoeg vocht is kan groeien -een in de grond gestoken, afgehakte tak levert binnen een jaar een nieuw boompje- overleefden deze wilgen hun begrafenis niet. Na enige tijd staken ze als kale skeletten boven het nieuwe maaiveld uit.  
Op enkele plekken hadden zich ook plasjes gevormd. Het duurde niet al te lang voor er riet begon te groeien.
Voor wie de griend nog had gekend was de nieuwe aanblik vrij troosteloos, waarschijnlijk. 
Veel vogels dachten daar echter anders over. Binnen de kortste keren kende deze slibstort, die waarschijnlijk een hoeveelheid zware metalen en PCB's bevatte waar je 'U' tegen zegt, een rijke bevolking van allerlei steltlopers, eenden en zelfs roofvogels als de Bruine Kiekendief.
Eigenlijk was dit toevallig ontstane stuk 'nieuwe natuur' de plek waar mijn al enige tijd sluimerde liefhebberij 'vogels kijken' definitief vorm kreeg.

Deze plek, die landschappelijk weliswaar niet het fraaiste was dat ik ooit had gezien, maar die de eigenschap had dat ie vooral werd bezocht door vogels en maar zeer sporadisch door mensen, oefende op mij een grote aantrekkingskracht uit. Toen ik er op zekere dag voor de zoveelste keer omheen wandelde, kwam er van het ene moment op het andere een gevoel van diepe verbondenheid met de natuur en met de plek in kwestie over me. Ook mijn plaats daarin, en eigenlijk in het totale universum, was me ineens volledig duidelijk. Die combinatie van verbondenheid en inzicht bracht een gevoel van tevredenheid te weeg, zoals ik dat nadien eigenlijk nooit meer heb ervaren.
 
In het (Japanse) zen-boeddhisme bestaat het begrip satori.
Volgens het Wikipedia-lemma met die titel wordt het begrip onjuist vertaald als 'verlichting'. Het zou slechts een stap zijn op weg naar verlichting. Als dat zo is, dan heb ik, jammer genoeg, nooit het hele traject naar uiteindelijke verlichting afgemaakt. Want zó verlicht ben ik nu ook weer niet. Ik maak me nog steeds erg druk om de toestand in de wereld en heb meningen over van alles en nog wat.
Toch is dat gevoel van verbondenheid met de natuur gebleven.
Zoals het hart van Nescio plotseling kon opengaan bij de aanblik van een landschap, zo kan ik nog steeds vervuld raken van een sterk geluksgevoel bij het zien van bepaalde beelden of het horen van zekere geluiden. Zelfs geuren kunnen een rol spelen. De geur van zout slik, bijvoorbeeld.

Wat een mens zich herinnert uit z'n voorgaande levensperiodes, is in mijn geval een bont geschakeerd geheel van korte en langere fragmenten. Naarmate ze verder terug liggen in de tijd zijn het vaak niet meer dan flitsen. Korte scenes van soms maar enkele seconden, bij wijze van spreken. Ze worden langer naarmate ik volwassener werd. De herinneringen waarin de natuur, landschappen en vogels de hoofdrol spelen hebben duidelijk de overhand.
Ik spreek hier over een periode van ruim veertig jaar. Dat betekent impliciet ook dat je in die periode allerlei dingen ziet veranderen. Je gaat onwillekeurig, naast de puur zintuigelijke natuurbeleving die dat gevoel van verbondenheid bewerkstelligt, wat je ziet ook rationeel verwerken tot bepaalde inzichten en constateringen.

Zo worden herinneringen ook aanwijzingen voor veranderingen. 
Tientallen jaren geleden zag ik grote groep Nonnetjes op een uitloper van de Gouwzee, Heden-ten-dage worden slechts kleine aantallen  gezien. 

Paartje Nonnetje. Bron: natuurfoto-zeevang.nl














In polder de Biesbosch, op het Eiland van Dordrecht zag ik in de jaren '70 en '80 elke winter Bonte Kraaien. Nu niet meer.
Beide soorten zijn, c.q. waren zogenaamde wintergasten. Hun broedgebieden liggen in Scandinavië en Rusland en soms boven de poolcirkel. Maar om de winter te overleven zakken wintergasten af naar zuidelijker breedtes. 
Kennelijk vinden een aantal soorten het niet langer noodzakelijk om zover als Nederland af te zakken.
Omgekeerd is er sinds het begin van mijn vogelkijk-liefhebberij een reeks van soorten in Nederland verschenen die vijftig jaar geleden hier niet te zien waren. Die lijst is wat langer dan die van de verdwenen soorten. Hij omvat o.a. de Kleine- en de Grote Zilverreiger, de Koereiger, de Zeearend, en Cetti's Zanger.

Koereiger (en koe), bron: ZeelandNetFoto



















Met uitzondering van de Zeearend zijn dit allen soorten die vaan oorsprong alleen voorkwamen op zuidelijker breedtes, waarbij we moeten denken aan het Middellandse Zee-gebied.
Soorten die in Nederland nog niet zo vaak te zien zijn, maar ondertussen hier wel sporadisch broedden zijn de Bijeneter en de Steltkluut. Die laatste vertoont zich in Nederland overigens vaker dan de eerstgenoemde.

Voor wat betreft de (voormalige) mediterrane soorten lijkt één oorzaak voor hun oprukken naar het noorden het meest voor de hand te liggen: klimaatverandering. 
Wie regelmatig de waarnemingen op de website Waarneming.nl volgt, kan constateren dat alle witte reigers gedeeltelijk standvogels zijn geworden. Ze worden hier ook in de winter gezien. Zelfs Cetti's Zanger (als je eenmaal zijn zang kent, is ie niet te missen) hoorde ik half november nog. Volgens Waarneming.nl was ie ook op 24 december j.l. (de dag waarop ik dit schrijf) nog op tal van plaatsen te horen.

Maar voor andere nieuw verschenen broedvogels en voor schommelingen bij andere soorten, die hier wel van oudsher voorkomen, zijn er waarschijnlijk andere oorzaken aan te wijzen.
Zo is erin de afgelopen decennia het nodige cultuurland omgezet in 'nieuwe natuur'. Dat levert puur landschappelijk gezien niet altijd een verbetering op, maar diverse soorten spinnen er goed garen bij.
Het leverde ons o.a. de eerder genoemde Zeearend op, maar ook de Visarend werd een broedvogel. Eendensoorten als de Krakeend, de Slobeend en de Zomertaling zijn tegenwoordig in veel grotere aantallen te zien dan dertig jaar geleden. De gewone Wilde Eend en de vroeger 's winters alomtegenwoordig Smient nemen om onduidelijke reden in aantal af. Waarbij moet worden aangetekend dat de winter-biotoop van de Smient vooral uit weidegebieden en de daar doorheen lopen sloten en vaarten bestaat.

Smienten. Bron: Vogelbescherming















Een andere indruk, die meer een gevoel is dan een met cijfers te staven werkelijkheid, is mijn idee dat er in het algemeen minder vogels te zien zijn dan vijftig jaar geleden. Waarschijnlijk gaat dit vooral voor de zangers op.

Wat ik wèl heb kunnen constateren, is dat ik de afgelopen zomers veel minder Gierzwaluwen heb gezien. Dat kan iets met het weer te maken hebben gehad, maar ook een mogelijkheid is dat het te maken had met de dramatisch afname in de aantallen insecten. Dat laatste was ook enige tijd een nieuws-item. Wie afgelopen zomer veel met z'n auto heeft gereden, zal het opgevallen zijn dat de voorruit van z'n vehikel veel minder insecten verpletterde dan in voorgaande jaren.

Zo komen we onvermijdelijk, naast klimaatverandering, bij een ander heet hangijzer. 
De afname van de insecten heeft alles te maken met de intensieve landbouw, zoals we die in Nederland kennen, en het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen dat daarmee gepaard gaat.
Ook het gegeven dat de Grutto in Nederland sterk achteruit gaat, maar gek genoeg in IJsland juist floreert, heeft alles te maken met enerzijds klimaatverandering en anderzijds het verschil in intensiteit van het boerenbedrijf in Nederland en IJsland.

Er moet op beide fronten het nodige gebeuren. En een beetje snel, graag. Er is al onherstelbare schade aangericht en elk uitstel van maatregelen zal de schade vergroten.
Wat echter ook duidelijk is geworden is dat veel Nederlanders niet die verbondenheid met de natuur hebben zoals ik die voel. De afgelopen verkiezingen toonden dat indirect aan.
Voor zover het Nederland betreft, gaan met een beetje pech de komende vier jaar gewoon verloren, als het gaat om verbetering van het milieu en het terugdringen van broeikasgassen. Als we al niet een paar stappen terug gaan doen op dit front.

Zo wordt dit bericht, waarvan ik me had voorgenomen dat het een niet-politiek, romantisch verhaal zou worden, alsnog een politiek statement. 
Maar het begon, zoals veel dingen die later een minder vrolijke afslag nemen, toch heel aardig, vind u ook niet?