dinsdag 29 september 2020

Zandkreek








 

Alleen vanmorgen was er wat wind. Nu, aan het eind van de middag, is het vrijwel windstil. Af en toe is er een zwak briesje vanuit het oosten. Je ziet die zuchtjes van verre aankomen. De glasachtige waterspiegel, die zich in oostelijke richting uitstrekt zover het oog reikt, wordt op enige afstand ineens mat door de rimpeltjes die op het oppervlak verschijnen. Als je blijft kijken, zie je dat matte oppervlak naar je toe schuiven en als het je bereikt voel je inderdaad een flauwe koelte, de officiële benaming  voor een windkracht van 2 beaufort. Het is warm; de schipper prijst zich gelukkig met het feit dat ie op een boot zit. Hij is blij met het zwakke windje, dat af en toe verkoeling brengt. In een haven liggen zou nu ècht niet lekker zijn.

Wadloper ligt voor anker opzij van de Zandkreek, ongeveer een halve mijl ten oosten van de sluis die de Zandkreek scheidt van het Veerse Meer. Het getij heeft daar, het naast de betonde geul, een soort kom gevormd in de Katse Plaat. Als bij laag water de Katse Plaat is drooggevallen, blijft in het midden van die kom nog ongeveer anderhalve meter water staan. Voldoende voor Wadloper, met z'n 80 centimeter diepgang, om te blijven drijven. 
Bij meer wind uit het oosten zou dit een verre van ideale ankerplek zijn. Bij hoog water kunnen  de golven zich over de volle breedte van de Oosterschelde opbouwen. Maar ook op de Oosterschelde, waarin de Zandkreek uitmondt, zijn nu geen grotere golven dan de eerder genoemde rimpels. Voor vannacht en morgen geeft het weerbericht niet meer wind op. 
Het is maandag, half september, en het watersportseizoen loopt op z'n eind. Toch is het bij de Zandkreeksluis nog een komen en gaan van boten en bootjes. In de kom ligt Wadloper echter keurig uit de rinkinke; het verkeer in de betonde geul schuift op een afstand van enkele honderden meters voorbij. 
 
Toen de boot hier ten anker kwam, was het al een uur na hoog water. De hogere stukken van de Katse Plaat lagen al droog. Terwijl het water zakt, komt de rand van de plaat steeds dichterbij. Ten westen van de ankerplek ligt het hoogste punt. Je kunt net zien dat daar sprake is van wat begroeiing; het begin van een schor. Dat deel van de plaat loopt niet meer bij elke vloed onder en de begroeiing grijpt z'n kans.
Een uur later verschijnen de banken met Japanse oesters. Die oesters brengen graag een deel van het tij onder water door, maar liggen ook graag een paar uur per tij boven water. Op de afstand die er nu is tussen de boot en de oesterbanken is het onhoorbaar, maar deze exoten maken geluid. Als ze eenmaal boven water zijn gekomen, spuwen de oesters namelijk op gezette tijden een straaltje water uit. Als er tussen oesters nog wat water staat, en het is rustig weer, kun je dat goed horen vallen. Een van de meer subtiele geluiden op een droogvallende plaat.



 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
De plaat is ook een gedekte tafel voor de steltlopers. Wulpen, Tureluurs en Scholeksters bevolken al jodelend en piepend het nog natte slik. Vooral de waterlijn is in trek; daar zijn allerlei levende dingen nu nog makkelijk te vinden, voor ze zich terugtrekken in de bodem. 
Nu de broedtijd voorbij is, zijn ook de Lepelaars weer op vrije voeten. Ze hebben hun broedkolonies verlaten en pleisteren, voor ze weer op trek naar het zuiden gaan, op alle plaatsen waar wat te eten is. Van lieverlee arriveren ze ook op de Katse Plaat. Soms alleen, soms in groepjes van vijf of zes vogels.
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Kleine Zilverreigers zijn eveneens van de partij. Nauwelijks tien jaar geleden waren ze in Nederland nog een zeldzaamheid. Nu zijn ze min of standvogels geworden; ze zijn hier zomer en winter. Het zijn eenlingen. Terwijl de Lepelaars soms in groepsverband voedsel zoeken en daarbij in slagorde door het ondiepe water lopen, maaiend met hun snavels kleine visjes voor zich uit jagend, jaagt de Kleine Zilverreiger meestal alleen. Soortgenoten worden binnen straal van enkele meters vaak niet geduld.
 
De rand van de plaat blijft dichterbij komen. Rond half acht, met nog een uur te gaan tot laag water, lopen al die vogels op pakweg dertig meter van de boot. Met de kijker zijn ze in detail te bekijken. Een schouwspel waarmee de schipper zich uren kan vermaken.
Een half uur later gaat de zon onder. Het voedselzoeken op de waterlijn gaat ondertussen gewoon door. Dat trekt zich van licht of donker niks aan. Het wordt gedicteerd door het getij. 
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Op de Zandkreeksluis en de weg die er overheen loopt, is de verlichting aangegaan. De lichttonnen langs de Zandkreek en verder weg op de Oosterschelde beginnen hun lichtsignalen uit te zenden. Met één lange groene flits per vijf seconden (LFl (1) 5s), laat de groene ton Z5 ook in het donker weten dat hij het is. De Z1, de laatste groene ton van de Zandkreek, maakt zich bekend met een groen licht dat afwisselend acht seconden aan en acht seconden uit is (ISO (1) 8s)
 
De volgende ochtend is het al laag water geweest voor de schipper zijn hoofd uit de kajuit steekt. Het kleine beetje wind dat er is, is iets gedraaid, waardoor hij nog wat dichter bij de rand van de plaat lig. The usual suspects zijn daar weer aan het pikken, steken en wroeten. Ze trekken zich niks van de boot en zijn schipper aan. Die zijn onderdeel van het land- en zeeschap geworden. Ontbijtend in de kuip geniet de schipper opnieuw van het uitzicht en de vogels.
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Er is jammer genoeg te weinig wind om de ankerplek zeilend te verlaten, zonder de motor te starten, Met de motor in z'n 'vrij' begint de schipper hand over hand de ankerketting binnen te halen. Met een paar rubber handschoenen aan, want het laatste stuk ketting wil nog eens vol zitten met vette, pikzwarte modder.
Eenmaal binnen de betonning van de Zandkreek op weg naar het open water van de Oosterschelde, met de stuurautomaat op de helmstok, gaat het grootzeil omhoog. 
 
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Misschien komt er nog wat wind. Nadat de boot de laatste ton van de Zandkreek is gepasseerd, wordt de koers verlegd naar het zuidoosten, richting het Brabants Vaarwater. De genua wordt gehesen.

En inderdaad: er komt wat wind.



maandag 28 september 2020

Hoe de inzichten veranderden

 




 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

We zitten er nog middenin, waardoor het eigenlijk nog veel te vroeg is om er iets over te zeggen. Maar om me heen kijkend, de kranten lezend en andere media volgend, rijst het idee dat er een omslag op komst lijkt. 
Dingen die in de afgelopen twintig jaar toonaangevend waren,  zoals meer nadruk op het het belang van het individu, ontstaan zelden als een losstaand fenomeen. Iets als de dominantie van het marktdenken en het gegeven dat het liberalisme als politieke stroming in Nederland al een flink aantal jaren de overhand heeft, hangen er mee samen. Het begint erop te lijken dat de dominantie van de genoemde factoren zijn langste tijd heeft gehad.

In diezelfde twintig jaar heeft zich een aantal problemen aangediend die met zuiver liberalisme en beschermen van de belangen van het individu niet zijn op te lossen. Het CO2-probleem en de daarmee gepaard gaande energiecrisis kan alleen worden aangepakt met zekere vormen van collectiviteit. De oorzaken van dat probleem zijn eigenlijk al tientallen jaren bekend, maar nu er onmiskenbare tekenen zijn dat het geen door misantropen bedacht schijnprobleem is (afsmeltende gletsjers en een nauwelijks meer te ontkennen temperatuurstijging over de laatste vijftig jaar, om maar iets te noemen) wordt het werken aan een oplossing urgenter. De tijd begint te dringen.

Daarnaast is de wereld in de afgelopen vijftien jaar getroffen door twee crises, die ons eveneens met de neus op de feiten drukten. Acute ellende hakt er vanzelfsprekend nog meer in. Eerst was daar de kredietcrisis en nog maar een half jaar geleden begon de Corona-pandemie. In beide gevallen was ingrijpen door de overheid en daarmee van het collectief noodzakelijk. Ik schrijf hier niet voor niks "collectief". Het doorgeschoten individualisme lijkt er namelijk ook voor gezorgd te hebben dat de overheid hier en daar wordt gezien als een entiteit die buiten de maatschappij en buiten onszelf staat. Het is voor sommigen iets geworden dat als God boven de wateren zweeft en net als God zijn eigen agenda heeft, die niet per definitie hoeft te stroken met de belangen van de maatschappij. 

Dat is, zelfs onder een kabinet met daarin een aanzienlijk liberaal smaldeel, een grove misvatting. Die overheid, dat zijn wij. De mensen die voor de overheid werken zijn letterlijk wat de Britse vertaling van het woord ambtenaar zegt: civil servants. Dat ondanks het feit dat er soms abberaties optreden., zoals de misstappen die onlangs bij de Belastingdienst werden geconstateerd met betrekking tot het onterecht terugvorderen van uitkeringen voor kinderopvang, doet daar niks aan af. Wat er verder ook door als dansleraar vermomde rattenvangers wordt beweerd.

Los van een meer collectieve aanpak van problemen lijkt ook de tijd dat we ons een voortdurend wisselend beleid konden permitteren voorlopig voorbij. 

In de afgelopen dagen las ik De graanrepubliek van Frank Westerman. Het boek is meer dan twintig jaar geleden geschreven en ondanks het feit dat het voor een deel in een al tamelijk grijs verleden speelt, is de inhoud nog steeds actueel. Westerman is een schrijver uit duizenden. Hoe ik erin ben geslaagd om zijn oeuvre tot op heden te missen, is voor mij een raadsel. Hij is en was in de eerste plaats journalist, maar mengt de beschrijving van een interessante geschiedenis met een geweldige stijl, die zijn boeken zonder meer een literaire kwaliteit geven. Westerman zit dicht op zijn onderwerp, waarmee het ook een persoonlijk verhaal wordt. Van afstandelijke, semi-wetenschappelijke geschiedschrijving is geen sprake. Dat gevolgen van dit stuk geschiedenis zich tot in het heden doen voelen, maakt het extra interessant.

De graanrepubliek beschrijft de afgelopen honderd jaar van een klein stuk Nederland in het uiterste noordoosten, het Oldambt. Ruwweg het gebied tussen Winschoten, Nieuweschans en Delfzijl. Van oudsher een streek met grote sociale tegenstellingen. De bevolking bestond, tot enkele tientallen jaren geleden, hoofdzakelijk uit twee strikt gescheiden groepen. Enerzijds de arbeiders, die voornamelijk op de CPN stemden en anderzijds de boeren, die toen nog herenboeren werden genoemd. Die boeren bestierden landbouwbedrijven van grote omvang en waren over het algemeen niet onbemiddeld. Voor de lokale CPN-stemmers waren ze ordinaire kapitalisten. 

Westerman vertelt hun geschiedenis; zowel de teloorgang van het lokale communisme als de rationalisatie en uiteindelijke ineenstorting van de landbouw ter plaatse komen aan de orde. De dramatis personae, zoals Westerman ze noemt, komen allen aan het woord. Naast de communist, de herenboer en de verteller zelf,  is dat de landbouwcommissaris. Met die laatste persoon wordt Sicco Mansholt bedoeld. Hij schopte het, sinds de stichting van zijn eigen boerenbedrijf in de net drooggelegde Wieringermeerpolder, in vijfentwintig jaar tijd tot Landbouwcommissaris van de Europese Gemeenschap. Zijn levensverhaal wordt door de schrijver beschreven als een soort parallel aan de ontwikkelingen in het Oldambt.
Want wat Mansholt in gang zette, had uiteindelijk grote gevolgen voor de Europese landbouw en veeteelt in het algemeen, maar op weinig plekken waren die gevolgen beter te zien dan in noordoost Groningen. 
 
In jaren zestig en zeventig vond in Europa, op instigatie van de Europese Gemeenschap (i.c. Mansholt) een enorme rationalistatie in de landbouw en veeteelt plaats. Bovendien garandeerde Mansholt een minimumprijs voor onder andere het graan, door import van buiten de EG tegen te gaan. Het resultaat was een groei van de productie waarmee de EG uiteindelijk geen weg meer wist. Het was de tijd van de boterbergen, de melkplassen en de graanoverschotten. De productie schoot primaire doel van Mansholt, een Europa dat te allen tijde in zijn eigen voedsel kon voorzien, volledig voorbij.
Uiteindelijk  leidde dat, wat de graanproductie betreft, rond 1990 tot de zogenaamde braaklegregeling. De herenboeren van het Oldambt kregen van de EG subsidie voor elke hectare akkerbouwland die zij braaklegden. Later kreeg die regeling overigens de vorm van een verplichting: de boeren moesten elk jaar een bepaald percentage van hun grond uit productie halen. 
Voor het Oldambt zelf bleek het middel erger dan de kwaal. Wat er buiten de akkerbouw nog aan lokale bedrijvigheid restte (voornamelijk de strokartonindustrie en andere landbouw-gerelateerde werkgelegenheid) zakte in elkaar. 

Ondertussen kwam de milieubeweging op en daarmee de aandacht voor natuurbescherming. Een ambitieus plan om de industrie van Winschoten en omgeving nieuw leven in te blazen met de aanleg van een nieuw kanaal, dat met een zeesluis bij de Punt van Reide de wereldzeeën voor noordoost Groningen zou ontsluiten, sneuvelde door het toedoen van vogelliefhebbers en de omslag in het denken die inmiddels bij de Rijksoverheid gestalte kreeg. Water, vond men, moest wel degelijk de ruimte krijgen, maar niet op deze manier.

Alsof de overheid duidelijk wilde maken hoe het dan wel moest, met dat water, ontstond tenslotte het plan voor de Blauwe Stad, dat een aanzienlijk deel van het Oldambt en het al dan niet braakgelegde bouwland opofferde aan een watersport-, natuur- en woongebied, en waarvoor meer dan 800 hectare bouwland onder water werd gezet. Zelfs de nog steeds grotendeels communistische gemeenteraad van Reiderland ging ermee akkoord. Opnieuw werden boeren uitgekocht.

De Blauwe Stad stond, nadat het plan in 2004 in uitvoering was genomen, lang te boek een mislukking. De rijke pensionado's uit het westen, die rond het meer dure villa's zouden gaan bouwen, kwamen niet. Nu, ruim vijftien jaar na de start van het project en na het bijstellen van de ambities (er worden nu ook goedkopere kavels en woningen aangeboden) lijkt het beter te gaan. Ook als toeristische trekpleister lijkt het te werken. Voorheen was er in het gebied, voor kilometers in de omtrek, geen kop koffie te koop. Inmiddels floreren de terrassen. Dat de Groningers gevoel voor ironie hebben blijkt uit het feit dat Sicco Mansholt in Blauwestad een standbeeld heeft gekregen. Hij maakte de ontwikkeling van het plan nog mee en was daarvoor al tot het inzicht gekomen dat natuur belangrijker was dan landbouwgrond.




 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In de druk van De graanrepubliek die ik las, heeft Westerman nog een laatste hoofdstuk toegevoegd . Daarin blijkt dat het met de boeren in het Oldambt nog lang niet gedaan is. De braaklegregeling kwam op 1 januari 2008 te vervallen.  Door allerlei ontwikkelingen op de wereldmarkt  is de graanprijs weer gaan stijgen. Inmiddels was die hoger dan de prijs die Mansholt ooit garandeerde. Het voorlopige eind van het verhaal is dus dat de overgebleven boeren stug doorgaan.

Dat gegeven brengt ons min of meer in het heden. De productiebeperking uit de jaren negentig had een economische reden. Het bevorderen van soortendiversiteit werd nog volledig gezocht in het scheppen van nieuwe natuur. Dat stikstof vanuit mest daar ook invloed op had, werd misschien wel onderkend, maar overschaduwd door economische belangen. Ook in 2008 was al duidelijk dat er een probleem was met de opwarming van de aarde. De akkerbouwers mochten echter nog even doorgaan zoals ze voor 1990 hadden gedaan. In Nederland tot het moment waarop bleek dat de regering niet aan de aangegane milieuverplichtingen kon voldoen en diezelfde regering maatregelen moest aankondigen die de boerenstand nogal rauw op het dak vielen. Wat op zijn beurt weer leidde tot een ingereden deur van Groningse Provinciehuis en een Malieveld vol met tractoren.

Wat er ook ineens is gebeurd, na de protesterende boeren en de Corona-crisis: de Tweede Kamer komt tot inzichten die bij iedereen met enig sociaal gevoel al lang leven. CDA-ers die zeggen dat het met de dictatuur van de markt nu toch maar eens afgelopen moet zijn en een VVD-premier die verklaart dat Nederland toch ten diepste een socialistisch land is.

Wisselend beleid en veranderende inzichten. Je kunt er boeken over schrijven. En in tegenstelling tot wat je zou verwachten: mooie boeken.



zondag 20 september 2020

Ouderwets speciaalbier

 



 

 



 

 

 

 

 

Afgelopen donderdag zag ik mijn kans schoon. De regio Antwerpen was weer free for all. Wel moest de nodige voorzichtigheid in acht werd genomen, natuurlijk. Ik zette vier kratten met lege bierflesjes in de auto en reed naar het Bierparadijs te Meer in België, in de wetenschap dat ik bij terugkeer niet eerst veertien dagen in quarantaine hoefde. Wel een mondkapje mee, natuurlijk, want dat moet in de Belgische winkels nog steeds wèl.

Zo'n ritje was een poosje niet zozeer onmogelijk als wel ongewenst, vanwege het feit dat in de Provincie Antwerpen, naar de mening van de Nederlandse overheid, code oranje van kracht was. Inmiddels (sinds afgelopen vrijdag) ben ik trouwens, als inwoner van  de provincie Zuid-Holland, niet meer welkom in België omdat ik nu zelf uit een risicogebied kom. Bij binnenkomst in België zou ik nu, nog vóór ik het Bierparadijs mocht betreden, in quarantaine moeten. 

Zo werkt dat ondertussen in dit tijdsgewricht. Als je een plan hebt, dat één of ander buitenland betreft, zelfs al betreft het niet meer dan een ritje van 50 km, dan kun je het beter zo snel mogelijk uitvoeren. Voor je het weet kan of mag het niet meer.

Het was behoorlijk lang geleden dat ik in het Bierparadijs was. Zó lang, dat ik niet meer precies wist wanneer. Ver voor de corona-crisis uitbrak, in ieder geval. Een beetje moe van alle moderne IPA's, die vooral gemeen hebben dat ze een aanzienlijk bitterheidsgraad hebben, had ik me dit keer voorgenomen dat ik het zou zoeken in de vanouds vertrouwde Belgische klassiekers. 

Hier en daar leeft bij de jongere generatie bierliefhebbers het idee dat veel Belgische speciaalbieren vergane glorie zijn. De Belgen hebben weliswaar, in tegenstelling tot de Nederlanders, talloze bierstijlen in ere gehouden die al ver voor de komst van het laaggegiste pilsener bier bestonden, maar dat alles zou ondertussen toch wel zijn overtroffen door de innovaties en vernieuwingen die de moderne craftbrewers uit andere landen hebben gepresenteerd.

Ik heb dat altijd flauwekul gevonden. Als de Belgen niet aan hun biertradities hadden vastgehouden, was die hele craftbeer-rage nooit van de grond gekomen. Die is slechts ontstaan omdat de Belgen en ook de Britten (met hun Campaign for Real Ale, kortweg CAMRA) de wereld eraan zijn blijven herinneren dat er iets anders bestond dan laaggegist bier met zo min mogelijk smaakvariatie. In Nederland en andere Europese landen was dat ruim voor het begin van de 21e eeuw al bij de echte liefhebbers doorgedrongen. Pas toen de Amerikanen het begin jaren 2000 ook doorkregen en het gewoontegetrouw snel overwaaide naar Europa, kwam het feit ineens ook binnen de aandachtssfeer van mutsendragende millenials en metromannen met knotjes.

Uiteindelijk kocht ik, naast een paar klassiekers, toch nog één nieuwigheidje. Een krat 'T IJ van de Duvel. Volgens het etiket een hazy ipa. Het is een samenwerking tussen de Amsterdamse Brouwerij Het IJ en  het Belgische Moortgat, bekend van het aloude Duvel.

 

Moortgat was al de producent van Vedett Extra Ordinary IPA. Het IJ brouwt al jaren een eigen IPA, met een etiket dat een wulpse dame met blote borsten laat zien. Die komt terug op het etiket van 'T IJ van de Duvel, zij het dat ze nu is uitgerust met hoorntjes en een pijlstaart. Haar borsten, daarentegen, zijn zedig bedekt door de tekst hazy ipa. 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het vermoeden rijst dat het hier gaat om òf de Vedett IPA, òf de IPA van Het IJ, maar dan onder een andere naam. Ik heb echter  beide eerdere bieren gedronken en de bitterheid van dit nieuwe bier is duidelijk wat minder dan die van de eerstgenoemden. De kruidigheid en de citrusaccenten, die bij een IPA horen, zijn er wèl. Een smakelijk bier voor als je even geen zin hebt in bier van 8% of meer. Overigens lijkt de marketing  van Moortgat nog steeds in handen van dezelfde lolbroeken die eerder de Vedett IPA van een quasi-grappig bijschrift voorzagen. Het alcoholpercentage van het bier zou namelijk 6,66% bedragen. Men vond de al genoemde duivelse connotaties kennelijk nog niet genoeg.

Maar goed. Naast dit 'moderne' bier kocht ik nog drie kratten ander bier. Bieren die ik tot de canon van de Belgische speciaalbieren zou willen rekening.

Allereerst is daar Liefmans Goudenband. Liefmans is al enkele jaren eigendom van Moortgat. Evenals trouwens de Antwerpse brouwerij De Koninck. Het lijkt er op dat Moortgat een concentratie van klassieke Belgische brouwerijen in gang heeft gezet, misschien in een poging om de eveneens Belgische brouwgigant InBev te kunnen weerstaan. Het verklaart misschien ook waarom Liefmans naast Goudenband inmiddels rare radler-achtige drankjes als Fruitesse op de markt brengt. Compleet met speciaal limonadeglas en de aanbeveling om het on the rocks te drinken.

Gelukkig heb ik kunnen constateren dat Goudenband nog steeds is wat het altijd al was: de meest geslaagde vertegenwoordiger van de brouwstijl die bekend staat als Vlaams rood. Er zijn er meer, waarvan Rodenbach waarschijnlijk de bekendste is. Vlaams rood staat in z'n algemeenheid voor een friszuur bier, waarin weinig hop-bitterheid valt te bespeuren. In z'n sterkere variaties wekt het daardoor soms meer associaties met wijn dan met bier. Hoe dit bier precies wordt gemaakt is met enig mysterie omgeven. Liefmans zelf gaat niet verder dan de mededeling dat men oud, gerijpt bier mengt met jonger, zuurder bier. Dit laatste veroorzaakt een tweede gisting in het vat. Door zorgvuldig mengen en het daaropvolgende rijpingsproces weet men een vrij constante kwaliteit en smaak te bereiken. Wikipedia vermeldt dat  het wort  (de gekookte pap van mout en water, die men laat gisten) van Vlaams rood wordt geïnfecteerd met een melkzuurbacterie, die in eerste instantie voor de zure smaak zorgt. Het huidige etiket van Goudenband vermeldt de datum van bottelen. In het geval van mijn krat is dat 2018. Het is een een bewaarbier; volgens hetzelfde etiket blijft het tot minstens 2028 in goede conditie. De smaak is inderdaad licht zuur, maar ook rijk en romig. Je proeft de lange lagering eraan af.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een ander klassiek product van Liefmans is de Kriek. Feitelijk is het Goudenband waarin men kersen heeft laten trekken. Liefmans noemt het tegenwoordig Kriek Brut, kennelijk om het te onderscheiden van het zoetige Fruitesse dat ook in kersensmaak verkrijgbaar is. Ook daarvan kocht ik een krat.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ergens in de jaren tachtig of vroege jaren negentig ben ik eens in de brouwerij in Oudenaarde geweest. Destijds een ouderwets fabriekspand van rode baksteen, aan de Schelde. Het was mogelijk om rechtstreeks bij de brouwerij te kopen. Men had een proeflokaal met veel eikenhout, waar we een pintje Goudenband of Kriek kregen aangeboden en als klap op de vuurpijl mochten we nog even een deel van de brouwerij van binnen bekijken. Ik herinner me nog het bassin waarin witte tonnetjes met de gistcultuur dreven, onder het blauwe licht waarmee men ongewenste bacteriën en insecten buiten de deur hoopte te houden. Het bier zat destijds trouwens niet in 33 cl-flesjes met een kroonkurk, zoals nu, maar in flessen van 37,5 cl, met een echte kurk en een ziel, zogenaamde halve Bourgognes. Ze hadden geen etiket maar waren omwikkeld met papier waarop stond wat voor bier er in de fles zat. Wat dan weer leuk is aan het huidige etiket: net boven de naam Liefmans staat in gouden opdruk de verbeelding van een vrouw met een glas bier in haar hand. Het kan niet anders of dit is de beeltenis van Rosa Blanquaert-Merckx, de vrouw die de brouwerij 46 jaar runde en de eerste vrouwelijke brouwmeester van België (en mogelijk van Europa) was.

Het vierde krat is Gouden Carolus Hopsinjoor geworden. De brouwerij heet Het Anker en bevindt zich aan de rand van het oude centrum van Mechelen. Van oudsher was men vooral bekend om de eerste Gouden Carolus, die tegenwoordig Classic wordt genoemd. Een zwaar, vrij zoet, koperkleurig bier dat in kleine flesjes van 25 cl. zat. Zelfs de glazen die men aan de café's leverde waren op die inhoudsmaat afgestemd; iets kleiner dan de normale trappistenkelken. In de afgelopen tientallen jaren heeft de brouwerij het assortiment aanzienlijk uitgebreid. Ik had eigenlijk Ambrio willen kopen, een amberkleurige hoge gisting van 8%. Dat bier ligt dicht bij de typische Mechelse brouwtraditie van bruine bieren, maar is wat minder zoet dan de klassieke Gouden Carolus. Het Bierparadijs bleek echter geen Ambrio op voorraad te hebben. Eigenlijk was de Hopsinjoor dus een beetje tweede keus. Het bier lijkt qua bitterheid, smaak en kleur veel op Duvel. Niet heel origineel dus. Wel lekker.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wat men in het Bierparadijs ook niet had was een ander, vrij uniek bier dat ik in verleden graag kocht: Witkap Pater Stimulo van brouwerij Slaghmuylder uit Ninove. Een relatief licht, blond bier van 6% met slechts een lichte bitterheid en vooral een bloemig c.q. fruitig karakter. Met wat meer bitterheid zou je het een IPA kunnen noemen. Ik vond het altijd een waardig en vooral goedkoper alternatief voor Orval

Nou ja,  ik zie op internet dat ook bij Slaghmuylder aan de brouwerij kan worden gekocht. Bovendien ligt Ninove op pakweg 10 km. afstand van Itterbeek, waar brouwerij Timmermans nog steeds in business is.

Misschien wordt het tijd voor een licht-nostalgische bier-cruise in het Belgenland..


Klikken op de link naar mevrouw Blanquaert-Merckx opent een kort filmpje met mevrouw in de hoofdrol