zondag 11 november 2018

Het oorlogsverleden van ome Janus





















(dit stukje is een vervolg op CABR)

Er hangt een ernstige sfeer in de studiezaal van het Nationaal Archief. De mensen die er zitten zijn geconcentreerd aan het werk, met een dikke, of niet zo dikke stapel documenten naast zich. Ze lezen, maken een notitie en lezen weer verder. Eigenlijk zou ik graag aan een paar van hen vragen wat ze op dit moment onderzoeken, maar dat is hier strikt not done. Soms vormen de onderzoekers duo's, die af-en-toe onderling wel op fluistertoon en kort wat uitwisselen. Voor het overige heerst er een gedragen stilte.
Ik ben gaan zitten aan een lange tafel, die mij is aangewezen als de plek waar 'beperkt toegankelijke stukken' mogen worden ingezien. 'Beperkt toegankelijk' wil in dit geval zeggen: de stukken mogen worden gelezen en eventueel worden overgeschreven. Fotokopieën worden niet verstrekt en ook mag je geen foto's maken van de stukken. Dat gaat zo ver dat er, kort nadat ik heb plaatsgenomen en mijn laptopje heb opengeklapt, een surveillant langskomt, die het kleine camera-oogje dat boven het scherm van de laptop zit, afplakt met een geel stickertje.

De dossiers die bij me zijn neergelegd zijn niet dik. Bij elkaar bevatten ze pakweg 30 A4-tjes, in twee mappen. Wat ik lees komt, kort samengevat, op het volgende neer:
Op 6 juni 1945 rapporteert Jacob van Zweden, opsporingsambtenaar van de Politieke Opsporingsdienst dat zich bij hem een zekere Johannes Louisius Gedella heeft gemeld. Het was deze Gedella bekend dat:  

"Jos van Well gewoond hebbende te Dordrecht, Jan Schoutenstraat 14, zich bij het begin van den oorlog vrijwillig heeft gemeld als chauffeur bij de Duitsche Weermacht. Ik onderhield vriendschapsbetrekkingen met dat gezin en nadat die chauffeurs over moesten gaan naar de NSKK vernam ik van zijn vrouw, dat ook Van Well nu dienst deed in uniform der Duitsche weermacht, doch steeds in het bezit was van een burgerpak. Wanneer Van Well dan ook thuis was met verlof, was hij steeds in burger. De vrouw van Van Well is in het najaar van 1944 met de N.S.B.-ers uit de stad vertrokken.
Een maand voor de capitulatie der Duitschers is Van Well teruggekeerd. Zijn inboedel was intussen in een kamer van zijn woning geborgen en deze kamer was verzegeld. Door tussenkomst van de politie heeft Van Well die inboedel uit zijn woning gehaald, die reeds door een ander was betrokken, en heeft hij die inboedel overgebracht naar de woning van zijn moeder, de weduwe Van Well, wonende te Dordrecht aan de Zeilweg. Daar ik Van Well hedenmorgen 2 maal in die richting heb zien gaan, vermoed ik dat Van Well ook bij zijn moeder inwoont.

Gaarne werd ik in deze niet genoemd.”


Zo'n laatste zinnetje is typerend. Hoe de "vriendschapsbetrekkingen" met het gezin zich in de loop  van de oorlog hebben ontwikkeld blijft duister, maar kennelijk was er een rekening te vereffenen.
Naar aanleiding van deze melding wordt Janus van Well van huis gehaald en in verzekerde bewaring gesteld. 
Op 22 juni wordt hij door een rechercheur van de Politieke Opsporingsdienst verhoord, waarbij hij het volgende verklaart:

“In november 1941 ben ik voor mijn gezin vrijwillig als chauffeur in dienst gegaan bij de Organisatie Speer, waarvan het hoofdkantoor gevestigd is te Den Haag, Ernst Casimierlaan. Ik ben toen in Duitsland gaan werken in een kantine van de Organisatie Speer. Met mijn vrouw leef ik in onmin omreden dat zij veel met Duitschers omgang had. Thans ben ik aan het scheiden en weet ik niet waar zij zich bevindt. Van de Organisatie Speer had ik een bruin uniform, hetgeen ik heb versleten. Aan politiek heb ik nimmer gedaan.” 

Op 12 januari 1945 had in Krispijn en het Land van Valk, destijds de buitenwijken van Dordrecht, een grote razzia plaatsgevonden, waarbij honderden jongens en mannen werden opgepakt, om in Duitsland te werk te worden gesteld. In rijnaken werden ze naar Amsterdam getransporteerd. Vandaar ging het per goederentrein naar Duitsland.

Na de arrestatie van Ome Janus is een handgeschreven brief  (ik heb helaas geen datum) bij de autoriteiten aangekomen, ondertekend door negen Dordtenaren, allen woonachtig in de wijk Krispijn, waar overigens ook de eerder genoemde Gedella woonde. Deze zit in het dossier, zowel het origineel als de (door de autoriteiten) uitgetypte versie.
Ik vermoed dat de ondertekenaars van de brief slachtoffers van deze razzia waren.
Dit was wat ze meldden:

"Wij stonden eind januari 1945 met een transport van ongeveer 200 Hollanders, hoofdzakelijk Dordtenaren, op het spoorwegemplacement van de stad Dresden in Duitschland.,

Wij hadden weinig of niets te eten.

Genoemde Adrianus van Well kwam met een levensmiddelentransport van de Organisatie Speer naast ons staan en vernam van onze toestand. Hij opende een verzegelde wagon van zijn transport en gaf aan ons alle 200 man een groot rantsoen bruine bonen, een groot rantsoen rijst met pruimen en een hoeveelheid verbandmiddelen.

Ons beiden, Cornelis van de Velde en Jacob Erlings, wonende Vossiusstraat 47 te Drdrecht, gaf hij 2 levensmiddelenkaarten, 4 grote stukken zeep, 1p Mark en wat rookartikelen. Tevens stelde hij voor, daar hij in het bezit was van een typemachine en de benodigde stempels, voor ons beiden een valsch bewijs te maken om daarmede als geldig paspoort naar Holland te kunnen reizen. Van dit aanbod hebben wij geen gebruik gemaakt.

Hopende dat u het gemelde wel in overweging zult nemen, verblijven wij gaarne met de verschuldigde hoogachting."

Adrianus van Well had dus wel wat meer gedaan dan in een Duitse kantine werken, maar oog in met andere Dordtenaren die in het nauw zaten en waarvan hij er misschien een aantal kende (tenminste één zus van hem woonde eveneens in Krispijn) doorbrak hij de discipline waaraan hij als NSKK-er was onderworpen.
Bovendien was de omgeving van Dresden, eind januari 1945, niet direct een rustige plek. In dezelfde periode staken de Russen de Oder over; het Oostfront lag op minder dan 100 km van de stad. Het grote bombardement op Dresden vond plaats in de nacht van 13 op 14 februari 1945. 

Op 15 september 1945 besluit het Militair Gezag  om Adrianus van Well voorlopig in hechtenis  te houden, in afwachting van een verdere procesgang.

Ondertussen haalt de de Politieke Opsporingsdienst nog wat feiten over Janus van Well en zijn gezin boven water.
Men vindt in het archief van de NSKK Ortsgruppe Dordrecht 'Kohlenzuweisung nr. 30980', waaruit blijkt dat het gezin Van Well op 17 november 1942 "800 kilo Anthraziet Mager Nusz II 30/50, 800 kg. Anthraziet III 20/30" had ontvangen van de Duitse autoriteiten.
Voorts blijkt de Nederlandse Volksdienst Winterhulp (een door de Duitsers in het leven geroepen organisatie die in principe hulp verleende aan alle Nederlandse staatsburgers) op 6 mei 1944
"f 15,- als financieele bijdrage voor de gezinshulp mevr. Brörens, werkzaam geweest in bovengenoemd gezin" te hebben uitgekeerd. 
Er vanuit gaande dat het hebben van een gezinshulp in mei 1944 een behoorlijke luxe was, kan dus worden geconcludeerd dat de gezinnen van collaborateurs bij de Winterhulp een streepje voor hadden. Het gezin van Janus van Well omvatte op dat moment vrouw en drie kinderen; voor die tijd geen buitengewoon groot gezin.

Ook het Arbeidsbureau is kennelijk gedurende de oorlog blijven functioneren en heeft het reilen en zeilen van Adrianus van Well bijgehouden. Van het bureau komt de volgende melding:
 
"Is op 23 maart 1941 op eigen gelegenheid vrijwillig vertrokken en tewerkgesteld bij Transportorganisation Speer te Berlijn, als chauffeur. Teruggekeerd 24 februari 1945 wegens ongeschikheid voor den dienst."
Vooral de laatste zin is interessant en mogelijk te koppelen aan Van Well's eerdere inbreuk op de dienst-discipline in Dresden. De mededeling van zijn aangever Gedella, dat hij een maand voor de Duitse capitulatie in Dordrecht was teruggekeerd, klopt dus niet. Tenzij Ome Janus tussen februari en april 1945 elders bivakkeerde of op eigen gelegenheid, en dus mogelijk niet snel, door het uiteenvallende Derde Rijk richting Nederland reisde. Ook de datum van indiensttreding bij het NSKK verschilt van de lezing die Janus van Well zelf geeft (november 1941).

Ondertussen schrijdt de tijd voort. Het wordt 1946 en het schiet niet echt op met het berechten van die tienduizenden collaborateurs. Bij de autoriteiten dringt het besef door dat het volledig doorlopen  van de procesgang van al deze personen vele jaren gaat vergen. Ook lijkt de drang, om alle 'landverraders' tot de laatste man te vervolgen, te verminderen; de behoefte aan vergelding neemt af. De energie die voor die vergelding nodig is en de kosten die ermee gemoeid zijn, kunnen beter worden besteed, in een land dat weer moet worden opgebouwd.

Nadat ome Janus ruim een jaar gevangen heeft gezeten, ondertekent de Procureur-Fiscaal in Den Haag op 11 september 1946 zijn Beslissing betreffende voorwaardelijke buitenvervolgingstelling.
A. van Well wordt vrijgelaten:

MITS betrokkene:
  1. zich als een goed Nederlander gedrage;
  2. nauwkeurig naleve de volgende bijzondere voorwaarden:
    a. Hij stelt zich onder toezicht van de Stichting “Toezicht Politieke Delinquenten” en zal zich gedragen naar de aanwijzingen van die instelling, daartoe aangewezen in het bijzonder voor zoover betreft de te verrichten arbeid en zich binnen 3x 24 uur na zijn invrijheidstelling melden bij de stichting te Dordrecht, Singel 59.
    b. Proeftijd twee jaren.
  3. Voorts: Betrokkene voor den tijd van TIEN JAREN is ontzet van het recht tot: 
  • het bekleden van ambten
  • het dienen bij de gewapende macht.
  • het kiezen en de verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen.
  • het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder.
In de daarop volgende maanden probeert ome Janus, neem ik aan, zijn leven weer op de rails te zetten. Om zijn oude beroep van vrachtwagenchauffeur weer op te pakken, heeft hij echter een Nederlands paspoort nodig. Het oude blijkt hij op zijn omzwervingen tijdens de oorlog te zijn kwijtgeraakt.

Hij schrijft op 2 januari 1947 een brief aan dezelfde Procureur-Fiscaal die hem in vrijheid heeft gesteld:
 
Weledelgestrenge heer,



Hier bij wil ik u beleefd vragen of u Weledelgestrenge toestemming zoudt willen geven dat het bevolkingsbureau te Dordrecht mij een paspoort uit mag reiken.

Mijn oude pas is verbrand tijdens mijn verblijf in Duitsland.

Nu moet ik echter voor mijn werkzaamheden als chauffeur een andere pas hebben. Dit in verband met mijn werk mij ook naar het buitenland voert.

Ik vraag u Weledelgestrenge omdat men mij heeft medegedeeld dat uw toestemming daarvoor vereischt is.

Hopenden op uw welwillende medewerking in deze verblijf ik met de meeste hoogachting,



uw dw. d.

A. van Well

De met de hand geschreven brief bevindt zich in het dossier. Zo kijk ik dus ruim 71 jaar na dato naar het keurige handschrift van ome Janus. Tenzij hij de brief door iemand anders heeft laten schrijven.

Bij de Procureur-Fiscaal is hij echter aan het verkeerde adres. Op 7 januari schrijft deze terug:

In antwoord op uw schrijven van 2 januari 1947 deel ik u mede , dat het afgeven van paspoorten niet tot mijn competentie behoort.

Ik geef alleen advies, indien de autoriteiten, die belast zijn met het uitreiken van paspoorten, mij om advies vragen.

Wanneer ome Janus naar Duitsland is vertrokken weet ik niet. Wel is er kennelijk ruim tien jaar later nog wat correspondentie over hem gevoerd tussen de Burgemeester van Amsterdam en het Ministerie van Justitie. Als laatste vind ik in het dossier namelijk een brief van 22 december 1958:

Aan: de heer Burgemeester van Amsterdam


13 november 1958

nr. 718 /2902/58 BBV

nationaliteit


Hoofdafd.Privaatrecht/afd.Nat.

Aangel. nr. V.N. 580/186

22 december 1958



Onder verwijzing naar bovengenoemd schrijven, heb ik de eer u mede te delen dat na onderzoek tot nu toe is gebleken dat Adrianus van Well, geboren 21 april 1911 te Dordrecht, het Nederlanderschap heeft verloren, ingevolge artikel 7, onder 4o, van de wet op het Nederlanderschap, door zijn dienstneming bij de Organisation Speer in 1941.



De minister van Justitie,

namens de Minister,

De Secretaris-Generaal,

Mr. J.C. Tenkink

Dat paspoort heeft ome Janus dus waarschijnlijk nooit meer gekregen. Sterker nog: hoewel het besluit  tot voorwaardelijke buiten vervolgingstelling dit niet expliciet vermeldt, was hij eigenlijk al bij zijn vrijlating zijn Nederlanderschap kwijt.

In tweede instantie heb ik bij het CABR nog een verzoek ingediend om inzage te krijgen in het eventueel aanwezige dossier van zijn  toenmalige echtgenote. Het feit dat zij rond Dolle Dinsdag in het gezelschap van N.S.B-ers was vertrokken uit Dordrecht, deed me vermoeden dat ook zij niet was ontsnapt aan de aandacht van de Politieke Opsporingsdienst.
Omdat ik bij eerder onderzoek in het Dordtse bevolkingsregister ook haar geboortedatum had gevonden en zij eveneens al meer dan 100 jaar gelden was geboren, kreeg ik die inzage.
Overigens bleek uit de gegevens in het bevolkingsregister, dat het gezin van ome Janus al voor de oorlog drie kinderen telde, twee jongens en een meisje, geboren in respectievelijk 1935, 1938 en 1939. Voor zover ze nog in leven zijn, heb ik dus nog twee neven en een nicht, waarvan ik eerder geen weet had.

Op 7 juni 2018 bezocht ik opnieuw het Nationaal Archief 
Het dossier van de vrouw van ome Janus, dat ik had opgevraagd, bevatte slechts twee velletjes: het origineel van de bon die door de Duitsers werd gemaakt naar aanleiding van de eerder genoemde kolenleverantie aan het gezin van ome Janus en een stamkaart van de Politieke Opsporingsdienst die meldt dat mevrouw Van Well-Van Seventer is verhuisd naar Rotterdam.
Tot een vervolging van mevrouw schijnt het niet te zijn gekomen.

Zo eindigt vooralsnog het verhaal van één enkele collaborateur.
Een opportunist misschien, die dacht dat het in 1941 tijd was om de bakens te verzetten. Erst das Fressen und dann die Moral zou men kunnen zeggen. Een leven dat door die beslissing in tweede instantie, nog geen vijf jaar later, nogmaals een andere keer nam.
Een geschiedenis ook waarover waarschijnlijk nog veel meer te vertellen valt. Want wat zou ome Janus in die vijf jaar allemaal hebben meegemaakt? En daarna? Het is inmiddels in de nevel, die zoveel verledens omhult, verdwenen. Er zijn miljoenen van dit soort geschiedenissen. In het grote geheel onbetekenende eenlingen. Vermalen of , zoals in dit geval, ontworteld in het geweld van de oorlog.

Ome Janus heeft het tenminste overleefd. Ik hoop maar dat hij later, in het Ruhrgebied met Frieda, nog de nodige gelukkige jaren heeft gekend.


De illustratie boven dit verhaal toont de omslag van het boek over het NSKK door Alex Dekker