vrijdag 14 december 2012

De romantiek van het zeilen volgens het Ondermaanse
















Een bekende romantische gemeenplaats is het gezegde: 'het reisdoel is het middel en de reis er naartoe het doel'. Het opdoen van ervaringen, niet ergens vastroesten, je blijven ontwikkelen; dáár gaat het om.
Ongetwijfeld zijn dat dingen waar veel van de 'vertrekkers', waar ik in de vorige zeilblog over schreef, mee bezig zijn. Waarschijnlijk is het ook één van de oorzaken van de aanpassingsproblemen die mensen die een paar jaar uit de Westerse maatschappij zijn weggeweest soms ervaren. Hun blik op het leven en de maatschappij, hun wereldbeeld, is zodanig veranderd, dat ze niet zomaar weer een carriére in onze maatschappij kunnen oppakken.

Nu heb ik, ook zonder de wereld te zijn rondgezeild, al wat weerstanden tegen de gang van zaken in Nederland en de Westerse wereld in het algemeen. Mijn levensstijl blijkt regelmatig niet tot nauwelijks te stroken met die van de gemiddelde Nederlander. Ik rijd al 16 jaar in dezelfde auto, ben ongeveer evenlang bezig met het verbouwen van mijn huis en ik lees nog steeds dagelijks een krant, om een paar dingen te noemen. Ik bèn al in zekere mate onaangepast. Nèt aangepast genoeg om een vaste baan te hebben en mijn omgeving niet tot last te zijn, zal ik maar zeggen.
Maar daarnaast ben ik van nature iemand die niet van reizen houdt. Of tenminste van dàtgene wat de meeste mensen daaronder verstaan. In principe voel ik me het lekkerst in mijn eigen stoel thuis, met een boek op schoot en de zekerheid dat in datzelfde huis mijn bed op me wacht.
Als er dan toch persé gereisd moet worden, is een boot van een niet te kleine maat, voor wat betreft huiselijk comfort wèl een fijn vervoermiddel. De mijne is ongeveer 8.50 m. lang en bij zijn lengte heeft hij bovendien wat ik een flink postuur zou willen noemen. Het ding heeft voor zijn  lengte veel binnenruimte. Zeker in de zomer valt er aan boord wekenlang heel prettig en redelijk comfortabel te leven. Je neemt je eigen bed met je mee en zeker als je met niet meer dan twee mensen aan boord bent, is het zo in te richten dat er iets is, dat op een makkelijke stoel lijkt. Voor een boekenplankje is ook nog wel ruimte.

Een van de zaken die me niet bevallen aan 'normaal' reizen is het pakken van je koffers. Het steeds weer moeten nadenken over wat je mee moet nemen (hoe zal het weer zijn op de plaats van aankomst; kan ik inplaats van die trui niet beter drie extra t-shirts meenemen) bederft de voorpret van menige reis. Zeker bij verre reizen met het vliegtuig moet daar goed over worden nagedacht. 20 kilo blijft 20 kilo. Trouwens, reizen per vliegtuig vind ik sowieso één van de vervelendste manieren van reizen die er bestaan, maar dit terzijde.
Met een boot werkt dat bagageverhaal anders. Aan het begin van het seizoen worden alle zaken die voor een huiselijk leven nodig zijn aan boord gebracht. Een vooraadje schoon ondergoed, je eigen scheerspullen, een basisvoorraad levensmiddelen en drank. Dat vul je onderweg of na elke korte trip weer aan.
In z'n thuishaven ligt de boot eigenlijk permanent 'op stootgaren'; klaar om te vertrekken.

"Ja", zult u misschien zeggen, "maar datzelfde comfort heb je toch ook in een beetje serieuze camper?".
Tja. In dat geval bent u geen romanticus, ben ik bang. Wie niet begrijpt dat er een verschil is tussen zo'n witte, bovenmaatse caravan die op het chassis van een flinke bestelbus is gezet en iets dat, ook al heeft het een fors postuur, drijft, een mast heeft en kan zeilen; die kan hier rustig stoppen met lezen. Ik kan het nog gecompliceerder maken door te melden dat er ook drijvende zaken bestaan, die eveneens wit zijn, ook een mast hebben en het eigendom zijn van mensen die evengoed een camper hadden kunnen kopen. Maar dan belanden we iets teveel in de bloedgroepen-discussie die de laatste jaren nogal intensief gevoerd wordt onder zeilers.
Laten we het even bij die camper houden.
Een camper beweegt zich voort over de weg. Hier ligt voor de kwetsbare romanticus al het eerste bezwaar. Zoals iedere weggebruiker weet, bestaat er op de weg slechts één zekerheid: zèlf ben je een fatsoenlijke en verantwoordelijke chauffeur. Of dat ook voor je mede-weggebruikers geldt is hoogst onzeker. Het veiligst is de aanname dat het zonder uitzondering gevaarlijke gekken zijn en daarmee rekening te houden.
Op het water daarentegen bevinden we ons onder vakbroeders. Om te beginnen is het merendeel van ons romanticus. Zelfs zij die voor hun beroep varen. Allemaal zijn we schipper, of we spelen dat we dat zijn. We zwaaien ook bijna altijd naar elkaar; let er maar eens op. De meest romantische categorie weggebruikers, de motorrijders, heeft dezelfde gewoonte.
Maar terwijl de gemiddelde weggebruiker vaak met van alles bezig is, behalve met rijden en op de weg letten, zijn wij schippers één en al oog en oor. Wat doet de wind? Wil ie krimpen of ruimen? Als ie krimpt en er verschijnt in de tot nu toe blauwe lucht steeds meer hoge bewolking, dan kon het weer binnenkort wel eens flink verslechteren. Hebben we stroom mee of tegen? Stroom mee is het lekkerst natuurlijk. Maar wat gebeurt er als het vaarwater straks recht in de wind komt te liggen, wij moeten er tegenin en we hebben nog steeds stroom mee? Dan wordt ons vriendelijke vaarwater ineens een smerige klotsbak, als we pech hebben.
Schippers anticiperen, terwijl weggebruikers weerloze speelballen van het lot zijn.
Een automobilist trekt zich meestal weinig aan van de weeromstandigheden; als het regent is het toch fijn om in een auto te kunnen stappen, inplaats van op een fiets? Een beetje wind kunnen de meeste auto's ook nog wel hebben. Dat gaat lang goed, tot het ècht winter wordt. Bij 10 cm sneeuw en bijbehorende gladheid breekt op de weg de pleuris al behoorlijk uit. Men glijdt de sloot in, botst tegen lantarenpalen en tegen elkaar. Het hoeft maar èven tegen te zitten en Leiden is in last. Het leven van de weggebruiker is duurzaam ontwricht.
De schipper, zeker op een kleine boot, leeft altijd met de elementen. Niet alleen als het buiswater met kubieke meters tegelijk door het gangboord stroomt.

In dat leven met de elementen schuilt al een zekere romantiek. Maar groter nog is het genoegen van het zelfgekozen isolement. Als je op ruim water vaart is er altijd die merkwaardige sensatie van de heerschappij over je eigen koninkrijk. Jij bent hier, op je boot. De rest van de wereld is dáár, op het land. God mag weten wat ze daar weer aan het donderjagen zijn, onder elkaar. Jij hebt er, zolang je op het water blijft, niks mee te maken. Kom je langs een oord dat er romantisch genoeg uitziet om er vast te maken, dan kun je dat overwegen. Misschien is er met de locale bevolking een aardig praatje te maken, of liggen er achter de wal fraaie landschappen die uitnodigen tot een stevige wandeling. Ook goed tegen de constipatie, die aan boord wèl altijd een beetje op de loer ligt.

Tenslotte is er natuurlijk de natuur, waarmee je tijdens het varen constant wordt geconfronteerd. Zeilen is voor mij vooral dáárvan genieten.
Als het over grootse natuur gaat, zijn er waarschijnlijk weinig wildere milieus dan de open oceaan. Op windstille dagen is het net Loosdrecht en tegen de tijd dat het 8 à 9 bft waait, wordt je achtervolgd door muren van water. Die, als ze breken en over je schip spoelen, gehakt maken van jou en je pieremachochel. De evolutie heeft ons, sinds onze verre voorvaderen uit zee kropen, steeds ongeschikter gemaakt voor het leven op zee. Laat staan in zee.
Ik heb het niet zo op die onafzienbare oceanen. Niet alleen omdat ze tamelijk onherbergzaam zijn bij storm, maar ook om dezelfde reden waarom ik niet houd van urenlang in een bos lopen. Niet voor niets is "door de bomen het bos niet meer zien" een gevleugeld gezegde geworden.
De schoonheid van de natuur komt voor mij het best tot z'n recht als er sprake is van contrasten. Contrasten, die gek genoeg samen tot een heel harmonische ervaring kunnen leiden. Net zoals bosranden voor mij veel aantrekkelijk zijn dan onafzienbare naaldwouden of eikenbossen, zo vind ik kusten véél bezienwaardiger dan een plek waar van horizon tot horizon niks anders te zien is dan water.
De die-hard wereldomzeiler zal hier wel tegenover stellen dat, net zoals eskimo's 50 soorten sneeuw kennen, ook de oceaan zich in tientallen gedaanten kan vertonen. De èchte verlichting, volledig zen worden; daar schijnt een oceaan voor nodig te zijn. Ik geloof het graag.
Kusten, daarentegen, zijn er in een oneindig aantal vormen. Alleen al in Noordwest-Europa is een enorme variatie voorhanden. De Engelse East Coast Rivers met hun 'Glorious Mud', de Engelse zuidkust met z'n krijtrotsen en riviermonden. De baai van de Somme (het Franse Wad) en de Normandische kust. Bretagne met z'n prachtige ankerplekken, waar je op nauwelijks een mijl van de open oceaan net zo veilig ligt als in je eigen broekzak. Al die schoonheid ligt, vanuit Nederland gezien, in zuidwestelijke richting. Zoeken we het in Noordoostelijke richting, dan valt moeiteloos een soortgelijke lijst op te stellen.
Ankeren in wat de Amerikanen 'gunkholes' noemen (zoek de term maar eens op in Wikipedia). Uit het zicht van de beschaving en tòch gewoon in Europa. Droogvallen waar dat kan, de locale fauna bewonderen, rondkijken op de wal, als dat de moeite waard is en zolang het leuk blijft. De locale cultuur opsnuiven. Die ook Europees is, waarvan ik meestal nog wel iets begrijp en waarmee ik verwantschap kan voelen, terwijl het tòch anders is dan thuis.


















De beschreven manier van varen heb ik tot op heden vooral in Nederland beoefend. Ondanks het gegeven dat ik al ruim dertig jaar zeil, heb ik nog geen enkele van de genoemde buitenlandse plekken op eigen kiel bezocht. Sinds een paar jaar heb ik er echter wèl de boot voor. Het voornemen is om in 2014 het perfide Albion te bezoeken, al dan niet inclusief een rechtstreekse oversteek van Zeeland naar de Engelse oostkust. Dagtripjes makend kan het echter ook en het mooie is dat dit geldt voor alle bestemmingen die ik genoemd heb.
Het enige probleem is tijd. Op dit moment is m'n pensioen nog bijna acht jaar weg, dus voorlopig moeten dergelijke reisjes passen binnen een zomervakantie van maximaal een week of vier, misschien vijf. Maar er lijkt me niks mooiers dan ergens in mei te vertrekken en na een hele zomer scharrelen langs allerhande Europese kusten, ergens in september weer terug te komen.
Wat dat wereldomzeilen betreft: ik lees de boeken wel die anderen erover schrijven..

Zoals Nescio zei, toen hij eens op zakenreis in India de Ganges had gezien: "Geef mij het Gein maar".

vrijdag 7 december 2012

De wal en het schip
















Het Dordtse filiaal van de Occupy-beweging is al weer bijna een jaar opgebroken.
Ik heb zijdelings al eerder over de beweging geschreven. Ze hebben nog steeds mijn sympathie, ondanks het feit dat het idee een zachte dood lijkt te zijn gestorven.
De columnisten die de beweging hebben weggezet als een richting- en programmaloze club individuen, die met wat lacherige commentaren volledig onschadelijk konden worden gemaakt, vergisten zich, naar mijn idee.
Ik denk dat de Occupy-beweging heel goed wist waar het om ging. En eigenlijk weet de hele wereld dat. Maar het grootste deel van de wereld wil dat nog niet erkennen.

Een paar jaar geleden had ik soms tamelijk felle discussies met een vriend over azielzoekers en allochtonen. Mijn vriend was in een paar jaar veranderd van een sociaal en ruimdenkend denkend mens in iemand die van mening was dat bovengenoemde groepen puur bestonden uit profiteurs en uitvreters. Nou zullen er ongetwijfeld asielzoekers en allochtonen zijn die denken dat je, eenmaal in Nederland, slechts je hand op hoeft te houden, maar iedereen over één kam scheren is me te makkelijk. We kwamen er niet echt uit.
De vriendschap is er sindsdien niet op vooruit gegaan, jammer genoeg.
Op zeker moment heb ik bij een dergelijke gelegenheid wel eens geroepen dat zij die zo bang waren van uitvreters, gewoon last hadden van een slecht geweten. Bang om kwijt te raken wat ze hadden en behept met twijfel over de vraag of zij zèlf eigenlijk wel recht hadden op de overvloed waaraan ze zich overmatig te goed deden.
Op dat laatste kon ik toen eigenlijk de vinger nog niet goed leggen. Of onze welvaart wel rechtmatig verkregen was; ik kon er niet echt een samenhangend verhaal bij bedenken, zonder terug te vallen op het platgetreden argument van ons koloniale verleden. Het was meer een gevoel dan een hard feit.

Terwijl de crisis zich verdiept wordt het van lieverlee duidelijk.
In eerste instantie, zo rond het najaar van 2008, leek het er nog op dat slechts een kleine groep bankiers in de Verenigde Staten verantwoordelijk was voor het op een haar na instorten van het systeem.
Ongeveer een jaar later begon het te rommelen in Europa. In 2010 en 2011 konden we nog onbeschaamd boos worden op de Grieken. Onverantwoordelijke hufters en uitvreters; dat waren het! Een tijdje konden we nog half-smalend praten we over Italië, Portugal en Spanje, maar dat klonk al wat ongemakkelijker.
Daarna ging het hard. In het najaar van 2011 riep iemand van de Nederlandse Bank ineens dat we onze hypotheken moesten gaan aflossen, wilden we niet het risico lopen binnen een paar jaar zelf op een hellend vlak komen met onze schuldenlasten. De regering heeft inmiddels maatregelen genomen om de hypotheekrenteaftrek te beperken en hoopt dat we inderdaad gaan aflossen. Wat een jaar geleden nog onbespreekbaar was, is gebeurd.
Dan zijn we zo langzaamaan aangeland bij dat slechte geweten, dat ik een paar jaar geleden nog niet helemaal kon verklaren. Ook wij Nederlanders waren dus uitvreters. We leefden op de pof en hoopten dat de zondvloed ná ons zou komen.

Ondertussen herhalen politici, die een paar jaar geleden nog vooral de mond vol hadden over het islamitisch gevaar, nog steeds hun nieuwe mantra; dat we gewoon uit de Europese muntunie moeten stappen en de gulden in ere moeten herstellen. Dat zal het allemaal  wel oplossen.
Ondanks haar inmiddels besmette ideologie werd de VVD toch de grootste partij van Nederland. Er is dus nog altijd een groep die dat slechte geweten probeert te overschreeuwen en z'n kop in het zand steekt.
Het is ook tekenend dat de mensen die twintig jaar geleden nog heel druk waren met het aan de schandpaal nagelen van iedereen die ooit communistische sympathieën had, zich nu muisstil houden. Terwijl het toch ècht tijd wordt om toe te geven dat het pure kapitalisme en het extreme marktdenken hun beste tijd hebben gehad.

Ik zou de parallel willen trekken met de situatie in het begin van de vorige eeuw.
Toen stond er weliswaar een veel grotere groep mensen met de rug tegen de muur dan nu, maar de groep bij wie dat nu zo is blijft groeien. Nog even en ook in Nederland is de middenklasse aan de beurt.
In de eerste jaren na de eeuwwisseling van 1900 veranderde er veel in Europa. De industriële revolutie had een klasse van rechteloze arbeiders geschapen. In veel grote steden leefden miljoenen mensen in belabberde omstandigheden. Deze miljoenen werden zich echter, onder invloed van het opkomende socialisme, steeds beter bewust van hun situatie en de onrechtvaardigheid daarvan. In een aantal landen steeg de spanning langzaam maar zeker naar het kookpunt.
In Nederland gooide de heersende klasse het roer op tijd om: in 1903 werd de Woningwet aangenomen, waardoor het mogelijk werd om huisvesting van voldoende kwaliteit voor de arbeidersklasse te regelen. Korte tijd later kwam er algemeen stemrecht en na 1918 bouwde men zelfs paleizen voor de arbeider, in de vorm van de Amsterdamse School-complexen die we nu nog steeds zo mooi vinden.
Veel Europese landen maakten een soortgelijke ontwikkeling door. De grootse ongelijkheden werden opgeheven en de rust keerde terug. Tijdelijk, want in twee landen lukte het niet om op tijd van koers te veranderen. Rusland en Duitsland. Zoals bekend heeft dat feit rust en welzijn in Europa in de rest van de 20e eeuw nogal negatief beïnvloed, om het eufemistisch uit te drukken.

De situatie van toen is maar zeer ten dele te vergelijken met die van nu. Toch valt er misschien iets van te leren. Al was het alleen maar dat de Verenigde Staten, waar de crisis van de jaren '30 begon (een andere parallel), ook weer als eersten uit die crisis kwamen met een typisch Keynesiaanse maatregel: de 'New Deal' van president Roosevelt. De Europese regeringen blijven het, onder druk van Brussel, nog steeds zoeken in snoeihard bezuinigen.
Regeringen zullen zich er hopelijk van bewust zijn dat men de druk niet ongestraft te hoog kan laten oplopen. In een aantal Europese landen en de VS is die druk al behoorlijk hoog. Ook de occupy-beweging is niet voor niets in de VS begonnen. Spanje kampt met een werkloosheid van 25 %. In London waren in de zomer van 2011 rellen van hevigheid, die sommige wijken deden lijken op de stad in de blitz van 1940.
Dit alles terwijl in de wereld van het grote geld het zakkenvullen en anderzijds met geld knoeien na een korte  pauze weer als vanouds doorgaat en wij met een kabinet zitten dat vooralsnog ook geen duidelijke visie op de toekomst laat zien. Terwijl we met een nieuwe New Deal, waarmee we bijvoorbeeld onze klimaatproblemen te lijf gaan, werk-met-werk kunnen maken. Weer eens een beetje werkelijke waarde creëren, in plaats van geld verdienen met windhandel en oplichterij; zou dat wat kunnen zijn?
Maar dan moet er geïnvesteerd worden en niet alleen maar bezuinigd.

De wal keert altijd het schip. Dat lijkt een geruststellende gedachte. Ik zou er dit keer echter niet op willen wachten.