woensdag 29 oktober 2025

Door Zweden en Denemarken naar huis




















Het afscheid van de Døvrefjell viel niet ècht zwaar. 
Het weer was na een paar dagen met veel zon, maar van lieverlee dalende temperaturen weer buiïger geworden. Op onze laatste dag aldaar zouden vlakbij, in Dombås,  de eerste sneeuwvlokken van na de zomer zijn gevallen. We hebben ze zelf niet gezien, maar het alwetende Google dacht het te weten. Bovendien wilden we genoeg tijd overhouden voor de thuisreis en tegelijkertijd ook nog wat van Zweden zien.

Eind jaren '90 van de vorige eeuw was ik al eens in Zweden, maar heb toen alleen Stockholm gezien. Het was een studiereis met de studentenvereniging Stylos van de Faculteit Bouwkunde van de TU-Delft, waar ik toen werkte. Veel kan ik me er niet meer van herinneren, maar wèl dat hier en daar lussen van electriciteitsdraden uit regenwaterafvoeren, die op de openbare weg uitkwamen, staken. Het bleek dat die in vorstperiodes met sneeuw de regenpijpen verwarmden, om te voorkomen dat ze verstopt raakten met ijs, waardoor bij de eerste dooi de dakgoten zouden gaan overlopen, waarbij het dooiwater ongecontroleerd op straat zou kletteren.

De reis van Dovrefjell  richting Zweden liep in ons geval via het Gudbrandsdal, Hamar, Elverum en Kongsvinger. Vanaf Elverum loopt de weg door de vallei waardoor de Glomma stroomt . Een rustige rivier, die vanwege de vele zandbanken soms een beetje aan de Loire doet denken. De weg loopt hier hoofdzakelijk door cultuurland, met vrij veel bewoning. De bossen beginnen pas op een enige afstand van de rivier .
We overnachtten, net ten noorden van Kirkenær, op een parkeerplaatsje langs de weg èn naast de rivier, met een keurig onderhouden toilet; de campings op dit deel van de route zijn schaars. 's Morgens bij het eerste ochtendkrieken hoorden we wat gerucht bij het toilet; de schoonmaker (m/v; we hebben hem of haar niet gezien) deed zhaar werk. Toen we eenmaal ècht wakker waren en de zon boven de heuvel aan de andere kant van de weg uitkwam, bleken en op de zandbanken in de rivier groepen van tientallen kraanvogels te bivakkeren. Vrij ver weg, maar met de kijker goed te herkennen.

































Kongsvinger is een oude vestingplaats met een serieus, hooggelegen fort, dat de vallei en de rivier overziet. Waarschijnlijk is de plaats een uitgebreider bezoek waard, maar wij hebben er bij de lokale Circle K slechts onze auto opgeladen en koffie met koek genuttigd.
Na het passeren van Kongsvinger wordt het landschap weer bossiger en minder gecultiveerd. Bij de grens is geen enkele sprake van enige douane-activiteit, ondanks het gegeven dat Noorwegen in economische zin niet bij de de Europese Unie hoort. Wèl valt op dat er direct ná de grens meer Noorse auto's rijden dan Zweedse. Het vermoeden rijst dat veel Noren uit de grensstreek boodschappen doen in Zweden.
Het landschap blijft grotendeel hetzelfde: veel bos, met hier en daar plukjes cultuurland. Wel zijn er nu ook de nodige meren van variërende grootte en weer veel vakantiehuisjes, vooral bij de meren. 
Bij Åmål bereiken we bijna de oever van het Vänernmeer. Het is volgens Wikipedia het grootste meer van de Europese Unie, maar blijft echter voorlopig nog verborgen achter de horizon, omdat de weg naar het zuiden op enkele kilometers van het meer blijft. Die weg leidt vanaf hier weer door uitgebreide graanvelden
Vijftig kilometer verder vinden een aardige landelijke camping aan het meer, met een klein jachthaventje. Vandaar naar het noordoosten kijkend is er inderdaad een strakke horizon met alleen maar water. De overkant van het meer is niet te zien.































Hier is aan de oever van het meer nog het een en ander aan bos. 
Het weer in Zweden is op dat moment een stuk beter dan in Noorwegen. De temperatuur zit hier overdag nog rond de 20 graden en het is zonnig.

De volgende dag rijden we door in de richting van Vänersborg, dat een mooi oud centrum blijkt te hebben, met veel gebouwen die meer dan honderd jaar oud zijn. Ook een uitgebreider bezoek waard, vermoed ik. Wij gaan echter door naar Hunnebergs Gård, een combinatie van een kleine camping en een hostel, waar je een kamer kunt huren en daar overnachten. Men heeft in het hostel ook weer een grote keuken waar we een eenvoudige, doch voedzame maaltijd kunnen bereiden, die we vervolgens nuttigen in de grote 'huiskamer'. Het hostel is gevestigd in statig 19e eeuws landhuis. Slapen doen we in ons campertje. We zijn er een paar dagen gebleven. Een fijne rustige plek, met een paar oude loofbomen, waarin we regelmatig Boomklevers en Spechten horen en zien.

















Het landhuis ligt tussen het stadje Vargön en het natuurreservaat Hunneberg - Halleberg. Aan dat reservaat zit een bijzonder verhaal vast. Het vormt een soort enclave in het omringende, tamelijk grootschalige cultuurland, dat daarnaast wordt gekenmerkt door een paar flinke stedelijke agglomeraties. Naast Vänersborg en Vargön ligt namelijk ook de industriestad Trollhättan, ooit de hoofdvestigingsplaats van SAAB, op minder dan 10 km. van het gebied.
Hunneberg - Halleberg bestaat uit twee plateau's die zich een kleine honderd meter boven het omringende vrij vlakke landschap verheffen. Het zijn een soort tafelbergen die bestaan uit vulkanisch gesteente, het gevolg van een ondergrondse vulcanische eruptie van miljoenen jaren geleden, waarbij de lava zich als een pannekoek in de ondergrond heeft verspreid. Na de stolling daarvan heeft zich, in de miljoenen jaren daarna een proces van bodemdaling en erosie voltrokken, waardoor de pannekoeken van graniet aan de oppervlakte zijn gekomen en uiteindelijk als genoemde tafelbergen boven het omringende gebied uitsteken.
Deze tafelbergen hebben nu een toplaag van veen, begroeid met bos. Sommige delen liggen lager dan andere en daar hebben zich moerassen en meertjes gevormd.





































Het gebied is klein; Hunneberg en Halleberg zijn samen pakweg 70 vierkante kilometers groot, desondanks herbergt het gebied ongeveer 90 elanden. Beide plateaus worden gescheiden door een vijfhonderd meter brede vallei, die ruwweg van zuidwest naar noordoost loopt.
We hebben er een paar wandelingen gemaakt. Onder andere naar de noordelijk punt van Halleberg, die steil afdaalt in het Vänernmeer en een wijds uitzicht over dat meer biedt. Zie het plaatje waarmee dit bericht opent.
Helaas hebben we opnieuw geen eland gezien.

Door dit deel van Zweden loopt ook het Götakanaal, dat zuid Zweden doorsnijdt van Söderköping aan de Baltische Zee tot Gotenburg aan de Skagerak/Noordzee. Het kanaal maakt daarbij zoveel mogelijk gebruik van bestaande meren en rivieren en passeert ook het Vänernmeer. Omdat het Vänernmeer enkele tientallen meters boven zeeniveau ligt is onder andere bij Trollhättan een sluizentrap aangelegd met kolken die per stuk een verval van om en nabij de tien meter hebben. Wat meer dan we in Nederland gewend zijn; hier is dat zelden meer dan 2 m. We zijn er natuurlijk even gaan kijken. Het heeft nog steeds enige economische betekenis, maar meeste gebruikers zijn plezierboten.





































De verdere reis verliep, om een beetje op te schieten, voornamelijk over autosnelwegen. Eerst langs Gotenburg naar Malmö, waar we nog een korte stop hebben ingelast in Falsterbo, net ten zuiden van Malmö. 
Het was inmiddels eind augustus en we hadden enige hoop dat er misschien al wat van de vogeltrek te zien zou zijn. Want om dat laatste staat Falsterbo bekend. Omdat de Sont, de zeestraat tussen Zweden en Denemarken hier op z'n smalst is, kiezen veel vogels die vanuit Scandinavië naar het zuiden willen deze plek om over te steken naar Denemarken. 
Onderweg, tussen Gotenburg en Malmö zagen we vanuit de auto regelmatig één of meerdere Rode Wouwen; mogelijk waren ze op weg naar Falsterbo.
Het dorp Falsterbo zelf doet denken aan de dorpen op de Nederlandse en Duitse Waddeneilanden. Er staan veel huizen en huisjes van rond de eeuwwisseling 1900 en ik vermoed dat het van oudsher populair is als badplaats.
Wij hebben een half uurtje rondgewandeld over de golfbaan die het dorp scheidt van de zee en even gepost bij het pittoreske vuurtorentje, maar de enige vogel die zich, buiten enkele kokmeeuwen, vertoonde was een havik. En dat is, bij mijn weten, niet eens een trekvogel.



















Zweden beviel ons wel. 
De natuur in Zuid Zweden is minder groots dan op de Lofoten, op de Noorse hoogvlakten en bij de Noorse fjorden, maar in vergelijking met Nederland nog steeds heel uitgestrekt en oorsppronkelijk. Ook vanaf de snelweg tussen Trollhättan en Malmö was er landschappelijk nog genoeg te genieten. Het lijkt erop dat Zweedse horeca wat betaalbaarder is dan die in Noorwegen. Bij het bezoekerscentrum van Hunneberg genoten we van een uitstekende warme lunch tegen een heel redelijk bedrag. De Zweden zelf zijn ook wat toeschietelijker dan de Noren, lijkt het. Misschien moeten we het land in de toekomst nog eens wat uitgebreider bekijken.



















Over de snelweg op weg naar de brug over de Sont zie je weinig van Malmö, hoewel de stad vlak naast de brug ligt. Hetzelfde geldt voor Kopenhagen, dat eveneens net te noorden van de brug ligt. De brug zelf is een imposant ding, net als de brug over de Grote Belt, anderhalf uur rijden verderop.
Na Noorwegen en Zweden is het Deense landschap nogal gewoontjes; Zuid Limburg is op veel plekken mooier.
We overnachten wederom op een parkeerplaats, waar zomaar een heel troepje Roeken zit, een vogel die we in Nederland betrekkelijk zelden zien.



















Na nog een laatste brug, over de Kleine Belt, zijn we op het vasteland van Jutland en slaan we af richting Duitsland.

Het noorden van Duitsland confronteerde ons met de nodige files rond Hamburg en tussen Hamburg en Bremen. Men is daar al een aantal jaren met nogal ingrijpende wegwerkzaamheden bezig, waar we al eerder, en nog veel erger dan nu het geval was, mee te maken hebben gehad. We gaan binnenkort graag nog eens terug naar Scandinavië, maar beginnen het te betreuren dat alle routes er naar toe door Duitsland lopen.

Thuisgekomen blijkt dat de auto sinds vertrek uit Nederland zo'n 7000 km. heeft afgelegd. Ik heb daarvan maar ongeveer de helft meegemaakt. Mijn vrouw heeft elke kilometer gereden. Dat was haar wens en ze heeft er eveneens van genoten. 
Het was een road trip in z'n meest genietbare vorm.











vrijdag 3 oktober 2025

De hoogvlakte en de Kraanvogels


















De de veerboot die vertrekt vanaf Lødingen komt aan in Bognes. Meer dan de veerbootsteiger is daar niet, maar je zit vanaf aankomst wèl meteen op de E6.
Zo'n wegnummer roept bij de meeste Nederlanders waarschijnlijk een beeld op van een vierbaans snelweg. De E6 is echter voor het overgrote deel van zijn lengte geen vier-, maar een tweebaansweg. Er zijn ook hele stukken waar de E6 uit slechts één baan bestaat; daar ontbreekt zelfs een middenstreep. De weg kent voor het grootste deel van zijn lengte een maximum snelheid van 80 km/u.
Er zijn waarschijnlijk geen wegen in Europa, die een zó grote lengte combineren met zóveel overweldigend natuurschoon, als de E6. Hij toont je tussen begin- en eindpunt zo'n beetje alles wat er in dit opzicht in Noorwegen te zien is, inclusief steden als Trondheim en Oslo, hoewel we op deze reis niet langs Oslo zijn gekomen. De weg staat bekend als de Noordkaaproute, hoewel de ironie wil dat de laatste 100 km. naar de Noordkaap over de E69 voeren; de E6 slaat al voor de Noordkaap af richting Kirkenes. Van Oslo naar Kirkenes is het ruim 2300 km. 
Ik denk dat wij daarvan minder dan de helft hebben gereden, omdat we ter hoogte van Hamar zijn afgeslagen richting Zweden en ook niet in Kirkenes zijn geweest. Maar daarover later.
De E6 loopt overigens voor het overgrote deel van zijn lengte parallel aan de enige spoorlijn van Noorwegen die noord-zuid loopt. Een situatie die eigenlijk wordt afgedwongen door de terreingesteldheid. Soms ben je het spoor even kwijt, dan loopt het bijvoorbeeld aan de andere kant van de rivier, die door het betreffende dal loopt, maar na een een paar kilometer zie je de lijn altijd weer terug.



















Het stuk tussen Bognes en Rognan voert door tamelijk dichtbegroeid, maar ook bergachtig gebied, waar de blik meestal niet heel ver reikt, hoewel je nog wel vaak langs een fjord rijdt die in open verbinding staat met de zee, en je dan ineens weer wèl kilometers ver kan kijken.
In de laatstgenoemde plaats stonden we een nachtje op een een camping aan de Saltdalsfjorden. Jammer genoeg in de stromende regen, terwijl het ook nog flink waaide. 















Het water in die fjord schuimde overigens niet zoals ik van zout water gewend ben. Een vinger in het water en even likken bevestigde wat ik al vermoedde; het water van de fjord, althans de bovenste laag, was zoet. Dat schijnt voor meer fjorden in Noorwegen te gelden: het water aan de oppervlakte is, waarschijnlijk door toevloed van zoet water uit de bergen, zoet. Omdat de fjorden in dit gebied ook bijna altijd diep zijn (in dit geval gemiddeld ruim 200 m.), mengen de lagen zich nauwelijks.

Na Rognan loopt de E6 een eind door het binnenland. Tot Mo i Rana (voor Noorse begrippen een flinke stad met de nodige industrie) rijd je door een vallei met rechts de hoogvlakte Saltfjellet die tot 1400 m. reikt. De weg klimt tot een kleine 700 m. boven zeeniveau en ligt op zeker moment nog maar 5 km. van de grens met Zweden.
Ongeveer op dat punt kruis je ook de Poolcirkel. De plek wordt gemarkeerd door het Polarsirkel-senteret. Een kleine toeristenval, waar men een macht aan souvenirs verkoopt, maar ook een een rendier-stamppot, die we ons goed hebben laten smaken.



















Omdat er op de hoogste stukken van de omringende boomloze hoogvlakte ook nog sneeuw ligt, en het tamelijk guur weer was, deed deze plek meer aan de Noordpool denken dan de Lofoten, hoewel die veel noordelijker liggen.

Bij Mo i Rana hebben we mogelijkheid om de E6 tijdelijk te verlaten en het mooiste stuk van de Kystriksveien, de kustweg, te gaan volgen. Die is volgens de boekjes bijna net zo mooi als de Lofoten. Het weer aan de kust is echter voorlopig, eufemitisch uitgedrukt, nog zeer wisselvallig en omdat we door hebben gekregen dat op de Døvrefjell de eerstvolgende dagen de zon schijnt, rijden we door in die richting.

Wat je trouwens veel ziet langs de E6 zijn borden die waarschuwen voor overstekende elanden. Er staan zóveel van die borden, dat je de indruk krijgt dat je vroeg of laat wel een èchte te zien moet krijgen. Mijn vrouw dacht er in een flits één gezien te hebben op de Vesterålen, maar daarna vertoonde zich niets meer wat op een eland leek.
Wat we wel zagen, in het dal dat we van Moi i Rana af naar het zuiden volgden: Kraanvogels. In het verleden zagen we ze in Frankrijk wel eens in een grote groep overvliegen, of op enige afstand in een weiland staan. Nu zagen we ze vanuit de auto; soms op maar enkele meters van de weg en vaak ook nog in de buurt van boerderijen of woningen. Steeds maar enkele vogels, nooit grote groepen, maar wel met een zekere regelmaat.

We passeerden Trondheim, met ruim 200.000 inwoners de derde stad van Noorwegen. Het is een agglomeratie die zich over een flink oppervlak uitstrekt en in een opvallend gecultiveerd landschap ligt. De omgeving is meer glooiend dan heuvel- of bergachtig en wordt gekenmerkt door grote graanvelden. Veel noordelijker wil het graan waarschijnlijk niet goed groeien.















De volgende plaats met een zekere omvang is Oppdal.
Een nogal modern uitziend stadje, met een toeristisch karakter en een grote shopping mall. Tegen de hellingen ten noordwesten van het stadje zijn diverse skiliften te zien en ook in de winkels proef je dat de wintersport hier een van de grootste economische factoren is. Volgens Wikipedia heeft het stadje bij 7400 inwoners.
Bij het verlaten van Oppdal laat een matrixbord zien dat Døvrefjell 'Åpen' (open) is en wat de actuele windsnelheid is. Oppdal ligt op ongeveer 550 m. boven zeeniveau. Hoewel het stuk van de E6, dat over de bewuste hoogvlakte loopt tot het hoogste punt bij Hjerkinn maar tot ruim 1000 m. klimt, is ie dus, met name 's winters, niet altijd begaanbaar. De weg heeft over dat traject niet echt het karakter van een bergpas. Hoewel hier en daar bochtig zit er geen enkele haarspeldbocht in. Wèl rijden we, voor we echt op de hoogvlakte komen, door een vele kilometers lange kloof met de naam Drivdalen. Wij rijden omhoog; het water in de kloof stroomt de andere kant op, naar het noorden.

Eenmaal op de 
Døvrefjell  installeren we ons voor de komende paar dagen op de Døvrefjell Lodge, een vakantiepark in Noorse stijl. De core business bestaat uit de verhuur van de typisch Noorse Hytter (vakantiehuisjes) in variërende grootte en luxe. Maar er zijn ook plekken voor campers. En men heeft, in ons geval niet onbelangrijk, een mooie ruime en verwarmde keuken, die is voorzien van alle faciliteiten. Van vierpits-fornuis met oven tot een waterkoker. Je eigen borden, bestek en pannen hoef je ook niet mee te nemen. De mengkraan bij het aanrecht hing weliswaar op half zeven, maar een kniesoor die daarop let.

















Vanuit Døvrefjell Lodge, een modieuze naam voor een plek die op de kaart Furuhaugli heet, hebben we een paar mooie wandelingen gemaakt over de omringende fjell.
De paden zijn niet altijd even makkelijk te volgen. Soms loopt het om onverklaarbare reden dood, hoewel het op de kaart gewoon door loopt, en moeten we met gebruik van ons richtinggevoel dwars door de lage of hogere begroeiing waden, om honderden meters verder weer iets op te pikken dat op een pad lijkt en soms wèl en soms niet op de kaart staat. Ik heb heel Noorwegen op schaal 1 : 25.000 op de telefoon, dus we komen altijd wel zo'n beetje waar we willen zijn, maar verwarrend is het soms wel. Hier en daar lopen we ook bijna vast in moerassige stukken, want die zijn er, ondanks het gegeven dat we gemiddeld zo'n 1000 m. boven zeeniveau wandelen, ook. Het klimmen en dalen hier is van bescheiden aard; meer dan 300 m. hoeven we in het algemeen niet omhoog te lopen.



































































Het dierenleven dat we zien blijft beperkt tot schapen en een enkele tapuit
Het weer is, zeker de eerste paar dagen, wat het Noorse weerbericht ons beloofde: droog en zonnig. 
Het Noorse weerbureau heeft een uitstekende app, met betrouwbare lokale weersverwachtingen. Wel wordt het van lieverlee kouder en in de nachten nadert de temperatuur het vriespunt.

Niet ver van Døvrefjell Lodge ligt het natuurreservaat Fokstugumyrin. Het is een een mengeling van moeras, heide en terrein met kruipwilg en ligt op de bodem van de vallei tussen Hjerkinn en Dombås, pakweg een kilometer ten westen van de E6. Er is een wanderloute van ongeveer 5 km. in uitgezet. In het broedseizoen moeten en er onder andere Kemphaantjes en Blauwe Kiekendieven te zien zijn.






 












































Half augustus is het nogal stil, maar we zien wel de nodige kraanvogels, die we door de kijker goed kunnen bekijken. Sommigen hebben een kastanjebruine vlek op de rug. In eerste instantie denk ik dat dit de mannetjes zijn, maar als ik in de vogelgids de Kraanvogel opzoek, kom ik er achter dat het bruin feitelijk modder is. De mannetjes nemen kennelijk zo nu en dan een modderbad, om kort daarna een vrouwtje te bestijgen, waarbij ze die bruine vlek op de rug van het vrouwtje achterlaten. Wie klikt op de foto hieronder, ziet een paar Kraanvogels foerageren.



















Met nog een week vakantie te gaan, besluiten we Døvrefjell achter ons te laten, om via Hamar en Kongsvinger richting Zweden te rijden.

Over Zweden en de rest van de thuisreis leest u in het laatste deel van dit verslag.


zondag 28 september 2025

De Lofoten, deel 2



















De drie-en-een-half uur varen van Bodø naar Moskenes zullen ons nog lang heugen.
Bij vertrek, rond het middaguur, was het nog zonnig en slechts deels bewolkt, met weinig wind. De eerste mijlen voer de veerboot nog in de beschutting van de eilanden die tussen Bodø en het open water van de Vestfjorden liggen.
Maar een dag voor mijn aankomst had er nogal wat wind gestaan in het gebied, en toen we min meer op open zee kwamen, bleek er nog een flinke deining te lopen; een overblijfsel van de wind van de dag ervoor. Van lieverlee trok de wind ook nog wat aan en verschenen er kleine witte kopjes op het water. Het schip begon te rollen en te stampen.
Anderhalf uur later had mijn vrouw haar maaginhoud in een beschikbare zak gedeponeerd. Ze was, al kijkend naar de horizon, tóch zeeziek geworden. Mijn eigen maag voelde ook niet helemaal koosjer, maar ik wist mijn ontbijt, en de boterhammen die ik op het schip nog had genuttigd, tot de aankomst in Moskenes binnen te houden. Slechts een paar boertjes borrelden op, ten teken dat de maag niet helemaal in z'n normale doen was, maar daar bleef het bij. Eenmaal aan wal knapten we snel op.

Op de Lofoten was het inmiddels herfst geworden. Moskenes vertoonde zich pas een half uurtje voor aankomst onder een dik wolkendek, waaruit regen leek te vallen, en waarin de omringende bergtoppen waren verdwenen.





































Vanaf dat moment hadden we, zoals het KNMI dat noemt, licht wisselvallig weer. De volgende dag, toen we het eerder genoemd Stokvismuseum bezochten viel er nog de nodige regen. De dagen erna kenmerkten zich door een afwisseling van zon en wolken, met zo nu en dan een buitje. De regen duurde nooit lang en er waren momenten dat de luchttemperatuur de 20 graden naderde.
Eigenlijk denk ik dat we misschien wel het meest optimale weer hadden om de Lofoten in hun volle schoonheid te ervaren. Het steeds wisselende licht en het feit dat het zicht, dat ondanks de incidentele buien in de opklaringen tientallen kilometers bedroeg, toonden het land- een zeeschap in z'n volle majesteit.



















Wel concludeerde ik na een paar dagen dat we qua vogelleven weer 's net in de verkeerde tijd ter plekke waren. Het grootste deel van de broedvogels was alweer vertrokken richting het zuiden. Afgezien van duizenden witte kwikstaarten en vele Bonte Kraaien,  bleef het bij een enkele Kleine Jager een paar Zeearenden, één Smelleken (een kleine valk) en eenmaal weer op de hoogvlakte in centraal Noorwegen bij een paar Tapuiten en diverse Kraanvogels. Over die laatsten later meer.




















De Lofoten liggen ongeveer 200 km. boven de poolcirkel, maar buiten het feit dat er weinig loofbomen zijn van meer dan 10 meter hoog, merk je daar in augustus weinig van. Ook 's winters lijkt het erg mee te vallen voor wat betreft de gemiddelde temperatuur. Dat komt omdat de eilanden het staartje van de warme golfstroom meepakken. Het zeewater in de Vestfjorden bevriest nooit en Narvik, aan het eind van die fjord is ook in de winter een ijsvrije zeehaven.
In de weken voor onze aankomst in Moskenes had de middagtemperatuur zelfs een tijdje rond de 25 graden gelegen.

Moskenes heeft de drukste camping die we op de Lofoten zijn tegengekomen. Dat komt vooral door het feit dat er een veerboot er aanlegt en het voor veel bezoekers het begin- of eindpunt van hun reis over de eilanden is.
Eén en ander levert ook merkwaardige contrasten op. Wat het meest in het oog springt zijn de grote hoeveelheden, vaak gehuurde, campers. Meestal forse apparaten, met alle luxe aan boord. Aan de andere kant van het spectrum zijn er ook veel sportievelingen, die wandelend en fietsend, en overnachtend in piepkleine tentjes de eilanden verkennen. Tussen die twee uitersten zit bijna niks. Wat grotere tenten of auto's die een vouwwagen of een caravan trekken zie je bijna niet.

Reine, dat in alle gidsen wordt genoemd als het landschappelijke hoogtepunt van de Lofoten, is als gevolg van dat laatste al min of meer een tourist trap geworden. De ligging is inderdaad fabuleus; een baai, meer een kom eigenlijk, aan één kant omgeven door steile hoge bergtoppen en aan de andere kant door een keten van lage, met bruggen verbonden eilanden. Daardoor was ook de drukste plek die wij op onze reis tegenkwamen.
Want dàt merkten we ook op; de Lofoten, waarvan wij voor vertrek dachten dat het een nog tamelijk obscure uithoek van Noorwegen was, zijn in werkelijkheid al een tijdje één van de drukste toeristische trekpleisters van het land.

Het goede nieuws is gelukkig dat de drukte, behalve in Reine, nog niet hinderlijk is. Op veel plekken is nog rust en ruimte in overvloed. 
Hier daar zijn ook goede gelegenheden tot wildkamperen. Langs de niet al te drukke wegen zijn vaak al dan niet officiële parkeerplaatsen waar je mag overnachten. Soms met een fabuleus uitzicht, waar geen camping aan kan tippen. 



































De speciaal voor campers bedoelde parkeerplaatsen, die expliciet als zodanig worden aangegeven, hebben we meestal vermeden. In Reine troffen we er één, die niks meer was dan een met steenslag verhard terrein zonder enige faciliteit, zoals een toilet of een watertappunt, maar waar men toch 250 Noorse Kronen (ongeveer 24 euro) wenste te innen voor één nachtje staan. Voor dat doel was een brievenbus opgehangen waar je je geld in kon deponeren. 
Een dergelijke combinatie van graai- en gemakszucht ging ons te ver. We hebben er wèl geslapen maar niet betaald.

Laat ik, na het voorgaande, dan maar meteen de rest van de nitty gritty over u uitstorten. Dan hebben we dat gehad.
Al in mijn stukje over onze Noorwegen-reis van 2022 schreef ik over mijn indruk dat de Noren door hun welvaart een tikkeltje verwend zijn en het net lijkt alsof ze eigenlijk niet zo op (buitenlandse) toeristen zitten te wachten. 
Hoewel we op deze reis meer Noren tegenkwamen die het predikaat 'aardig in de omgang' verdienen dan de vorige keer, stuitten we ook nu weer op de ambivalente verhouding tussen de Noor en het toerisme in Noorwegen. 
Soms lijkt het erop dat de Noren wèl graag je geld willen, maar daar tegelijkertijd zo min mogelijk voor willen doen. De parkeerplaats in Reine spreekt voor zich. 
In Kabelvåg, één van de grotere stadjes op de Lofoten, bestelden we, in een weliswaar sfeervol koffiehuis, aan de toonbank koffie met een gebakje. Waarbij we, nog voor we koffie of taart hadden, een pinapparaat voorgezet kregen, dat de optie bood om respectievelijk 5, 10 of 20 procent fooi bij de prijs van het bestelde op te tellen. We vonden dat een dusdanige omkering van zaken dat onze hakken meteen in het zand gingen. Die fooi is er niet gekomen, hoewel het gebakje achteraf best lekker bleek, en de koffie drinkbaar, maar slap.
De kwaliteit van de campings loopt uiteen. 
Vaak is alles er wel (wc, douches en ook vaak een verwarmde keuken waar je zelf kunt koken; een specifiek Noorse verworvenheid), maar zijn die faciliteiten slecht onderhouden. Er is nog wel 's wat kapot en vaak werken er dingen niet. Desondanks kost een nachtje op een camping voor een minimaal campertje als de onze toch vaak 400 NKr. of meer.

Dat het ondanks toch één van onze mooiste reizen werd, is grotendeels op het conto van het Noorse landschap te schrijven. 
Nabij Fredvang vonden we een camping aan een strand, waar de omgeving, in combinatie met het goede weer van die dag, eerder aan de Stille Zuidzee deed denken dan aan het noorden van Noorwegen. Een door bergen omzoomde baai met een azuurblauwe zee, waar niets er op wees dat er achter de noordelijke horizon niks anders meer lag dan Spitsbergen en de Noordpool.




































We zijn nog één dag op de Vesterålen geweest, een eilandengroep die net te noorden van de Lofoten ligt. Het zuidelijke deel daarvan is merkwaardig genoeg groener, gecultiveerder en minder ruig dan de Lofoten, misschien door de wat meer beschutte ligging.
De volgende dag sloeg het weer om en hebben we regendagen benut om weer een flink eind naar het zuiden te komen. We staken bij Lødingen over naar het vasteland en reden over de E6 (de Noordkaap-route) in een paar dagen, met onder andere een stop bij het Artic Circle Center, naar de hoogvlakte van Døvrefjell, waar we een dag of vier zijn gebleven.

Over Døvrefjell leest u in een volgend verslag.