zondag 27 december 2020

Zeilende schrijvers - hoe het ook kan

 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
In mijn voorlaatste bericht schreef ik over Zeeangst van L.H. Wiener. Mijn oordeel was niet heel positief.
Van een queeste spreken zou overdreven zijn, maar ik heb mijn zoektocht naar Nederlandse zeilende schrijvers toch nog een stap verder kunnen brengen: de afgelopen dagen las ik Marifoonberichten van Toine Heijmans. 
Het is een verhalenbundel en feitelijk de neerslag van een reeks korte stukjes die in de loop van de afgelopen jaren in de Volkskrant zijn verschenen. Heijmans is, naast schrijver, journalist van professie; bijna elke dag staat er wel iets van zijn hand in die krant. 
 
Ondanks het gegeven dat hij naast de korte verhalen ook een roman schreef (Op zee), die ik overigens nog niet heb gelezen, lijkt Heijmans in deze bundel niet geobsedeerd door het verlangen literatuur te schrijven. Soms zijn de gebruikte metaforen te gezocht, maar vaker zijn ze sober en krachtig van aard.
Anders dan L.H. Wiener kiest Heijmans voor een semi-journalistieke aanpak. Naast beschrijvingen van de zee in zijn verschillende gedaanten, biedt het boek ook ontmoetingen met mensen die daar willen zijn, zoals de ondertitel luidt. 
Die mensen komen ook aan het woord. En omdat Heijmans niet van de straat is komt ook de literatuur soms om de hoek kijken. Slauerhoff en Melville passeren de revue, maar Heijmans laat zich niet verleiden tot koketterie of bepaalde rituelen, hoewel hij op Rottumerplaat even wordt bevangen door de drang op zoek te gaan naar sporen die Jan Wolkers daar, ruim veertig jaar eerder, zou kunnen hebben achtergelaten. 

Het gaat in Marifoonberichten relatief vaak over de Waddenzee. En daarmee ook over de twee bemande vuurtorens die daar tot op de dag van vandaag over waken. Vanaf de Brandaris op Terschelling en vanaf de vuurtoren van Schiermonnikoog houdt men de gang van zaken in de zeegaten tussen de eilanden en op het wad in de gaten en is men tegelijkertijd een vraagbaak voor hen die daar varen. 
Heijmans beschrijft de communicatie die dat met zich meebrengt natuurgetrouw. Als het jacht Simbo via de marifoon de verkeerspost Schiermonnikoog oproept, om duidelijk te maken dat ze zijn vastgelopen, antwoordt de toren: "Simboooo... Ja...Ik had het al gezien hoorrrrr. Ligt u nog tussen de tonnen? Er is al iemand onderweg."
Ik heb zelf wat ervaring met dergelijke communicatie en zo werkt het inderdaad. Je kunt de vuurtorenwachters gewoon als mensen benaderen en vragen om een waterstandje, of hoeveel verhoging of verlaging wordt verwacht of actueel is geconstateerd (verhoging bij stevige noordwestenwind, verlaging bij oostenwind). Ze zijn je altijd, zonder veel poespas, terwille. De verschafte informatie kan echter het verschil maken tussen het wèl of niet haalbaar zijn van een ondiepe passage ergens op het wad.
Heijmans schrijft over een echte zee en echte mensen en weet die werkelijkheid  toch een romantische glans mee te geven, die deze onderscheidt van het grauwe bestaan tussen de landrotten op de wal, waar hysterie en gekte zo langzamerhand meer norm dan uitzondering lijken.
Als zeilende schrijver slaagt hij met vlag en wimpel, wat mij betreft.

Slechts één verhaal, De Val van Urk, had ik al eerder gelezen. Wat op zich merkwaardig is, omdat alle verhalen volgens het colofon ooit in de Volkskrant hebben gestaan en ik die krant al tientallen jaren lees. Dit verhaal stond in mei 2017 in de krant en het is me bijgebleven omdat ik er een korte correspondentie over heb gevoerd met de schrijver.
Heijmans vertelt in De Val van Urk (de titel slaat op een stuk water in het IJsselmeer ten zuidwesten van Urk, maar bevat misschien ook ironie) het verhaal van een zeiltochtje in het voorjaar op een fris en tamelijk onstuimig IJsselmeer, dat een vervelende wending neemt. Terwijl de wind toeneemt en hij wacht op het openen van de Ketelbrug, die de scheiding vormt tussen IJssel- en Ketelmeer, valt de motor uit. De wind komt uit het noordwesten, waardoor de Ketelbrug en de dijk van Oostelijk Flevoland een lagerwal zijn. De enige manier om er zeilend weg te komen is aan de wind, wat bij de windkracht van dat moment, rond 6 bft, geen aantrekkelijke optie is. Uiteindelijk roept Heijmans de kustwacht op, de die KNRM alarmeert. Vanuit Urk is de reddingboot in een paar minuten ter plaatse en wordt zijn jacht daarheen gesleept.
 
Jezelf door de KNRM van het water laten slepen, alleen vanwege motorpech, is, zo lang er nog kan worden gezeild, een gevoelig onderwerp in zeilerskringen. Het gebeurt tientallen keren per jaar, maar veel zeilers vinden het beneden hun waardigheid.
Dat vond een lezer van de Volkskrant ook. Hij schreef een brief, die geplaatst werd in de brievenrubriek. Kennelijk kreeg hij een repliek van Heijmans, waarin deze zich rechtvaardigde met overwegingen die ik niet erg sterk vond. Ik schreef óók een brief aan de krant, waarin ik mijn steun uitsprak aan de schrijver van de eerdere brief en probeerde aan te tonen dat Heijmans nog niet door zijn opties heen was, toen hij de Kustwacht om hulp vroeg. De brief werd niet geplaatst in de krant, maar wel doorgestuurd aan de schrijver. Van wie ik per ommegaande een reactie kreeg, waarin hij nogmaals uitlegde hoe hij tot de beslissing om hulp in te roepen was gekomen en waarin hij tevens alle opties die ik zag om zelfstandig uit de problemen te komen afwees. Wat hij echter ook schreef, en dat had niet in het verhaal gestaan zoals dat in de krant was gepubliceerd, was dat hij zijn twee jonge kinderen aan boord had. Dat gegeven maakte dat hij anders handelde dan hij als solozeiler zou hebben gedaan. 
Ook in dit boek blijft dat feit onvermeld. 
Hoewel er nog steeds op verschillende manieren naar één en ander kan worden gekeken, houd ik het er maar even op dat het te prijzen is dat Heijmans de aanwezigheid van kinderen aan boord onvermeld laat. Hij ontzegt zichzelf daarmee een geldig excuus voor de sleephulp, maar vermijdt ook het verwijt dat hij zich achter zijn verantwoordelijkheid als vader verschuilt.

Omdat ik de materie waar Heijmans over schrijft gedeeltelijk zelf van nabij ken, vallen eventuele over-dramatisering of andere vormen van overdrijving en misinformatie mij wat eerder op dan de gemiddelde lezer zonder nautische ervaring. Ik vond slechts twee dingen die me een beetje stoorden. 
Het boek is verschenen in 2019 en hoewel het colofon vermeldt dat de verhalen over een periode van twintig jaar zijn geschreven, is het een beetje raar als Hans Vandersmissen, een andere zeilende schrijver, wordt genoemd als iemand die nog steeds schrijft, terwijl hij al sinds 2009 niet meer onder de levenden is. Als het betreffende verhaal ouder is dan 2009, pas je bij opnieuw publiceren in 2019 de vermelding van Vandersmissen in de tegenwoordige tijd aan naar de verleden tijd, lijkt me.
Op blz. 84 staat deze zin: "Het apparaat voor satellietnavigatie stuurt me nu vakkundig van Lauwersoog naar Noordpolderzijl, langs 65 voorgeprogrammeerde waypoints, zoals de boeien heten in de moderne tijd." 
Dat tegenwoordig hoofdzakelijk met behulp van electronica wordt genavigeerd klopt, maar dat boeien heden-ten-dage waypoints heten, is onzin. Wel worden de posities van boeien (een serieuze navigator spreekt trouwens van tonnen, maar dit terzijde) soms als routepunten in de navigatiecomputer ingevoerd. Maar ook zonder die waypoints liggen die tonnen er; ze behoren niet tot een virtuele werkelijkheid. Zo'n verschrijving zal niemand, die niet zelf navigeert, opvallen, maar ik vond het een beetje lullig. Tenzij het ironisch bedoeld is, maar dan schiet die ironie voor 90 procent van de lezers z'n doel voorbij, denk ik.

Toch is, alles op een rijtje zettend, Marifoonberichten het beste Nederlandse boek over zeilen en de zee dat ik tot nu toe heb gelezen. Of de schrijver er nu bewust naar streefde of niet; het heeft literaire kwaliteit.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten