zaterdag 18 december 2021

Onopgemerkt jubileum

cartoon: Debra Goldstein
























Zonder dat ik het zelf in de gaten had, heeft dit blog op 9 november j.l. de gezegende leeftijd van tien jaar bereikt.
 
Nu ben ik -mijn directe omgeving weet dit- geen man van verjaardagen. 
Mijn eigen verjaardag vier ik nooit, en verjaardagen van anderen bezoeken vind ik niet altijd een onverdeeld genoegen. Ja, het kan best gezellig zijn. Maar zodra zo'n verjaardag eigenlijk de enige reden wordt om de jarige nog op te zoeken, wordt het een vreemd mechanisme. Helemaal als zich, onder het gezelschap dat op zo'n verjaardag samenkomt, eigenlijk niemand bevindt waarvan je denkt: "leuk, dan zie ik die ook weer 's".
Al lang geleden heb ik moeten constateren dat ik niet echt, zoals dat in het moderne newspeak heet, een mensen-mens ben. Ik kan prima de schijn ophouden, en als ik mijn best doe ervaren anderen mij mogelijk als een welopgevoede, vriendelijke man, aan wie je jezelf niet snel een buil valt. Ik blijf altijd beleefd en ik heb tamelijk goed door hoe ik contact kan leggen, zonder dat mensen van me schrikken. Maar in de praktijk spreek ik mensen altijd aan met een doel. Zelf zit ik nooit om een praatje verlegen. Er zijn uitzonderingen op die regel, maar dan hebben we het over de intimi, en dat zijn er maar een paar.

Terug naar de verjaardag van dit blog. Wat kunnen we constateren, na tien jaar blogs schrijven? 
Voor wat betreft de statistiek het volgende: Het Ondermaanse telt inmiddels 128 'posts'. Er waren in 10 jaar tijd 44 reacties en het blog heeft 6 volgers. Inmiddels heeft het blog 50213 'hits' gescoord. 

Wat vind ik er zelf van? 
De belangrijkste conclusie moet zijn dat ik het schrijven nog steeds leuk vind. Het op schrift stellen van je gedachten is een bezigheid die blijft bevallen. Na tien jaar ligt er toch een neerslag van wat je in de loop der tijd heeft beziggehouden. 
Onwillekeurig betrap ik me ook op het gegeven dat ik graag verhalen vertel.
Ik mag dan nooit om een praatje verlegen zitten; als het gesprek een associatie opwekt met een verhaal dat ergens in mijn geheugen zit, dan heb ik dat meteen paraat en komt het er ook uit. Dat houdt voor de gesprekspartner ook een risico in, want eenmaal op mijn praatstoel kan het wel eens even duren voor ik er weer vanaf kom, en of wat ik te vertellen heb de toehoorder wel echt interesseert ontgaat me wel eens. Dit blog is een mooie gelegenheid om lekker uit te wijden over alles wat me interesseert, irriteert of verwondert, zonder dat ik anderen daar mee lastig val. Wie één en ander leest, doet dat op eigen risico.

Wat ik in dat licht wèl jammer vind, is het feit dat er in de loop der jaren slechts mondjesmaat is gereageerd op wat ik schreef. Daar verwachtte ik, toen ik het blog begon, wel wat meer van.
Niet dat ik zat te wachten op blijken van waardering, of zo. Na een jeugd die enigszins in het teken stond van overmatige bescheidenheid en ernstige twijfels aan de eigen voortreffelijkheid, ben ik ondertussen wel zover dat ik niet meer van aanmoediging afhankelijk ben om te blijven schrijven. 
De werkelijke reden waarom ik dat gebrek aan reacties met tegenviel, is dat ik wel houd een beetje discussie. Ik heb een verleden in de nieuwsgroepen op Usenet, waar men vaak nogal ongezouten meningen ventileerde. Usenet is de plek waar ooit Godwin's Law ontstond. De stelling dat een discussie eindigt, zodra iemand z'n toevlucht zoekt in vergelijkingen met Hitler of de Nazi's.
Gelukkig heb ik in de loop der jaren geleerd om zo'n discussie te gebruiken om je eigen mening te toetsen en eigenlijk vooral om niet alles in het extreme te trekken.
Maar toch: het zou best leuk zijn om te weten welke gedachten je stukjes bij anderen oproepen.

Misschien is de belangrijkste reden dat ik blijf schrijven toch een heel zelfgenoegzame.
Op het eerder genoemde Usenet trof ik, pakweg twintig jaar geleden, een schrijver aan wiens proza ik graag las. Hij was zelf een groot bewonderaar van Nescio en schreef korte stukjes, die een vage verwantschap hadden met de stijl en thematiek van deze schrijver. Ik was en ben nog steeds een liefhebber van Nescio's werk, maar dat was vermoedelijk wel zo'n beetje het enige waarover we het eens waren.
Nu ik zelf 128 stukjes het licht heb doen zien, realiseer ik me dat er nog één ding van hem was, waarin ik me bij nader inzien volledig kan vinden. Hij vond het heel leuk om na enige tijd z'n eigen stukjes weer eens te lezen. 
Ik ben zelf inmiddels ook ijdel genoeg om toe te geven dat dit ook voor mij geldt.


dinsdag 7 december 2021

Ault en de krijtrotsen


















Victor Hugo wandelde in september 1837 langs de Franse kust tussen Le Treport en Ault. 
Hij werd daarbij vergezeld door een gids uit Etretat. Kennelijk was Hugo hevig geboeid door het fenomeen krijtrotsen, de falaises die beeldbepalend zijn voor de kust tussen Ault en de mond van de Seine. Hij was op zoek naar de plek waar de krijtrotsen beginnen
Dat bleek Ault te zijn. Zijn gids, zelf afkomstig uit wat je zou kunnen beschouwen als het hart van de falaise-kust, was echter van mening dat de krijtrotsen in Ault eindigden. Hugo vond dit zó vermakelijk dat hij er over schreef aan zijn vrouw. Een gegeven waarvan een toeristisch bordje in Ault ons, middels een lang citaat uit die brief vertelt. Zoals de Franse mevrouw, die ons een paar jaar geleden vertelde dat Charles de Gaulle in 1956 in haar hotel had geslapen, wil men ook in Ault zijn licht niet onder de korenmaat steken.

Aanvankelijk stond hier: "Afgelopen week waren we zelf in Ault." We waren er inderdaad, maar inmiddels is het wèl anderhalve maand geleden. Pas vandaag kwam ik er toe om dit stukje af te maken.. 
We waren er niet voor de eerste keer, trouwens. Ook vijf jaar terug waren we ter plekke. Toen hebben we overigens het bordje met het citaat van Hugo gemist. Of misschien stond het er toen nog niet.
Als mensen die hun domicilie een heel stuk ten noorden van Ault hebben houden wij het er op dat de falaises beginnen in Ault. We logeerden in Saint Valéry-sur-Somme en als je van die plaats via de D940 naar Ault rijdt, rij je eigenlijk op de rand van het kalkmassief. Op die weg bevindt je jezelf op een hoogte tussen de 10 en de 15 m. boven zeeniveau. Links van je ligt een helling die oploopt tot een kleine 50 m. hoogte. Rechts daalt het land af tot zeeniveau. Daar ligt een landschap dat sterk aan een Nederlandse polder doet denken. Plat, met veel plassen en sloten. Daarachter zie je de zee, die slechts door een dijk van grind van het land is gescheiden.

















Wanneer je Ault nadert, begint de weg te stijgen. Je neemt de afslag naar het centrum van Ault over de D463 en na een kleine slinger in de weg, die nog steeds stijgt, zie je ze ineens voor je: de krijtrotsen.

















Parkeren met zicht op zee is geen enkel probleem. Ault is in dit seizoen volledig uitgestorven en parkeren is overal gratis.
De plaats heeft alle kenmerken van een badplaats die in het begin van de vorige eeuw bruiste van het leven, maar sindsdien slechts een gestage neergang heeft gekend. Bijna alles in Ault ademt vergane glorie. Er staan nog een paar fraaie stadsvilla's uit de jaren rond 1900, maar verval en verveloosheid zijn allesoverheersend. Er is wat horeca, maar in dit jaargetijde is er bedroevend weinig geopend. Dat het maandag was toen wij er waren, maakt in dat opzicht weinig verschil, vermoed ik.
Onwillekeurig levert dit alles een sfeer op die doet denken aan een nouvelle vague-film uit de jaren zestig. Het is op-en-top Frankrijk.

We laten de voiture achter in Ault en lopen langs de kust naar het Bois de Cise. 
Een mooie wandeling, met het wat klimmen en dalen. Om te beginnen starten we op een punt dat nog zo'n 30 m. boven zeeniveau ligt en moeten we afdalen naar het centrum van het stadje, dat net boven zeeniveau ligt. Een gegeven dat voor veel bewoonde oorden langs deze kust geldt. Ze liggen allemaal op plaatsen waar de natuur een inzinking in de krijtrotsen heeft geschapen. Vaak doordat een rivier vanuit het binnenland het krijt heeft uitgesleten. Aan de andere kant van die inzinking moeten we dus weer omhoog en op weg naar het Bos van Cise herhaalt zich dat nog een paar keer in de vorm van iets minder diepe inzinkingen, die niet helemaal tot op zeeniveau reiken.

















Ondertussen loer ik regelmatig door de kijker over zee, of er misschien een verdwaalde Jan-van-Gent te zien is, maar de zee is volledig leeg. Geen boot en geen vogel vertoont zich.
De naam Bois de Cise doet vermoeden dat we te maken hebben met een bos. Wat het ook is, maar het is een bewoond bos. Gelegen in een iets kleinschaliger inzinking dan Ault is het een soort Franse uitvoering van De Kievit in Wassenaar. Een bos dat vol staat met villa's. Voor een deel huizen van 100 jaar oud, met een zekere grandeur en Art Nouveau details, maar hier en daar ook wat modernere toevoegingen.


 






























Waar het Bois de Cise uitkomt bij zee staat een restaurant. Het enige in de verre omtrek en maandag of geen maandag; het is open! De klok wijst rond half één en we zijn inmiddels francofiel genoeg om te weten dat, als je buiten de deur wilt eten in Frankrijk, je dat tussen twaalf en twee moet doen. We schuiven aan voor het déjeuner. 
Het pakt wat duurder uit dan we gewend zijn in de gemiddelde Franse horeca, maar de maaltijd is dan ook van bovengemiddelde kwaliteit. 
Na een gesprekje met een bejaard echtpaar uit Wallonië, dat ieder jaar naar de krijtrotsen-kust blijkt te komen, en dat voornamelijk door mijn vrouw wordt gevoerd vanwege mijn nog steeds abominabele vermogen om Frans te spreken, vervolgen we onze weg.

We steken het binnenland in, lopen langs de zuidwest-rand van het Bois de Cise, kruisen de D940 en lopen via een fraaie holle weg met veel braamstruiken erlangs richting Saint-Quentin-la-Motte-Croix-au-Bailly. 
Kennelijk vormt het Bois de Cise en de omgeving van het genoemde dorp een uitstekende biotoop voor Groene Spechten, want we zien en horen een paar exemplaren. 
Het dorp bestaat uit een paar -kilometers lange- lintbebouwingen, die zich langs een aantal verharde wegen in alle richtingen uitstrekken. Van een echt centrum is nauwelijks sprake, hoewel we een kerk tegenkomen die vele eeuwen heeft zien passeren. 

















Zoals veel Franse dorpen heeft ook dit in de afgelopen tientallen jaren te maken gekregen met 'witte schimmel'. Bungalows zonder kraak of smaak, met gladgeschoren gazons er omheen, die soms onzichtbaar zijn omdat de bewoners zich hebben verschanst achter een meer dan manshoge schutting. Ik vraag me af wat de band van die bewoners met het dorp is. Heeft het stadsvolk in Frankrijk ook doorgekregen dat je met internet, thuiswerken en wat dies meer zij, eigenlijk overal kunt wonen en toch riant je brood kunt verdienen?
Wat wèl mooi is aan Saint-Quentin-la-Motte, is het gegeven dat het landschap in de directe omgeving van het dorp kleinschalig is gebleven. Kleine kavels, door heggen en houtwallen gescheiden, waarop op nog wat vee wordt gehouden. Restanten van boomgaarden. Kleine stukjes geriefbos. Een bewuste keuze?



Als je vijfhonderd meter van de dichtstbijzijnde bebouwing verwijderd bent, loop je in grootschalig, boomloos landbouwgebied met maisvelden van vele hectares. Zoals we merken als we na het dorp naar het noordwesten draaien en weer koers zetten richting Ault. Mede door die grootschalige boomloosheid wordt je regelmatig een blik op de zee gegund; dat dan weer wèl.
In Ault is het nog net zo uitgestorven als toen we er aankwamen.
De auto staat, inmiddels moederziel alleen, uit te kijken over zee. 

woensdag 29 september 2021

De foto's en het verhaal erachter

 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Harold Arthur Cooper Bird-Wilson was een geluksvogel. 
Niet alleen werd hij geboren met een dubbele achternaam, iets waarmee je in Engeland meteen tot de upper classes wordt gerekend; ook in zijn latere leven zou het lot hem op cruciale momenten goed gezind zijn.
Zijn vader was theeplanter in Bengalen, waardoor hij de eerste jaren van zijn leven in het toenmalige Brits-Indië doorbracht. Terwijl zijn ouders in India bleven, stuurden ze hem op vierjarige leeftijd, samen met twee oudere zussen naar Engeland. 
Hij bezocht Liverpool College, de oudste Public School in Engeland. Hoewel minder bekend, was de school een equivalent van scholen als Eton en Rugby.
Tijdens vakanties op het eiland Wight zag hij de vliegtuigen die streden om de Schneider Trophy, een luchtrace tussen drijver-vliegtuigen, die in 1929 en 1931 boven de Solent werden gehouden. Het riep bij hem een verlangen wakker om ooit zelf te leren vliegen. 
Toen hij in 1937 zijn opleiding op Liverpool College afrondde, meldde hij zich bij de Royal Air Force. Hij kreeg een short-term commission als Pilot Officer. 
In de loop van zijn opleiding tot vlieger liep het al bijna verkeerd met hem af. Tijdens een oefenvlucht in september 1938 stortte hij in slecht weer neer. Terwijl een mede-inzittende het leven verloor, verloor Bird-Wilson zijn neus. Die overigens door de plastisch chirurg Archibald Mcindoe vakkundig werd gereconstrueerd. Mcindoe zou gedurende de tweede wereldoorlog een zekere faam verwerven vanwege zijn reparaties van beschadigde en gedeeltelijk verbrande vliegers.
Na zijn herstel pakte Bird-Wilson de draad weer op als lid van 17 squadron RAF. Een onderdeel dat bij zijn aankomst nog met tweedekkers vloog, maar in juni 1939 werd uitgerust met Hawker Hurricanes. 

Toen in september 1939 de oorlog uitbrak, veranderde er voor 17 squadron aanvankelijk niet veel. Behalve dat er zo af en toe een Duits verkenningsvliegtuig boven de Britse Eilanden verscheen, liet de vijand, na de bezetting van Polen, weinig van zich horen. Veel gevechtservaring deden de vliegers van Fighter Command niet op. Dat veranderde op 10 mei 1940.

De Duitse invasie van Nederland, België en Frankrijk was net een dag oud. 
Er was veel verwarring, vooral aan geallieerde zijde. Niemand wist wat de actuele situatie was. In Engeland had men begrepen dat de Duitsers met parachutisten en luchtlandingstroepen een aanval op de Nederlandse residentie hadden gedaan. Dat die na de eerste dag al grotendeels mislukt was, wisten ze niet. Daarom baarde het gegeven dat de vijand was doorgedrongen in het hart van de vesting Holland de Britten nog steeds grote zorgen. Het Britse opperbevel deed een oekaze uitgaan. Stuur wat jachtvliegtuigen naar de overkant en laat ze de boel verkennen, de situatie opnemen en tegelijkertijd de vijand zoveel mogelijk afbreuk doen.
Dat was de opdracht die 17 squadron kreeg op de middag van 11 mei. 
Kennelijk waren er meer vliegers dan vliegtuigen, want er werd geloot wie wel en wie niet meegingen. Bird-Wilson trok, tot zijn sjaggerijn, het kortste strootje. Van de nood een deugd makend, pakte hij zijn camera en maakte voor het vertrek foto's.
Daarop zien we vliegers druk in de weer met nagelnieuwe kaarten, die kort daarvoor nog opgerold in de kaartenkamer lagen. 
















 
 
Men bestudeerd het terra incognita dat men zal gaan verkennen. Kort na het maken van de foto zijn die kaarten waarschijnlijk gevouwen tot een formaat waarmee ze in de schacht van een vliegerlaars konden worden gepropt.
De volgende foto toont de eigenlijke hoofdrolspelers in dit verhaal.


















De vlieger die voorover buigt en wiens hoofd door die beweging wat onscherp is afgebeeld, is Pilot Officer George Slee. De jongeman die net langs de fotograaf heen kijkt, is Flight Lieutenant Micheal Donne. Hij lijkt zich er nauwelijks van bewust dat hij wordt gefotografeerd. Zijn gedachten zijn ergens anders. Meer dan waarschijnlijk bij het feit dat het nu ècht gaat gebeuren. 17 squadron gaat op verkenning, maar in de Biggles-verhalen kwalificeerde W.E. Johns dit soort operaties consequent als "op zoek gaan naar moeilijkheden".
En moeilijkheden kreeg 17 squadron, op de namiddag van 11 mei 1940.
 
Ik zal het verhaal kort houden. Wie het volledige relaas van de verkenning en de daarop volgende luchtgevechten met de Luftwaffe wil lezen, googelt maar even, met de voor hand liggende zoektermen.
 
De einduitslag was dat 17 squadron vier vliegers verloor en vijf vliegtuigen.
De eskader-commandant wist met een zwaar beschadigd vliegtuig een noodlanding te maken op een vliegveld bij Antwerpen en keerde een paar dagen later terug naar Engeland. Twee vliegers verlieten per parachute hun vliegtuig en raakten krijgsgevangen. 
George Slee verliet boven 's Gravendeel eveneens zijn Hurricane, maar werd, terwijl hij waarschijnlijk al gewond was, hangend aan zijn parachute beschoten door Nederlandse soldaten. Hij overleed een dag later in een lokale Rode-Kruispost, 27 jaar oud.
Micheal Donne slaagde erin met zijn aangeschoten machine net ten oosten van Numansdorp een buiklanding te maken. Maar ook Donne was niet ongedeerd: een kogel had de pantserplaat, die in de Hurricane deel uitmaakt van de stoel voor de piloot, doorboord en hem zwaar verwond. Ook hij overleed, nog dezelfde dag, 23 jaar oud.
 
Ruim vijfendertig jaar later kom ik, als uitvloeisel van mijn eigen onderzoek naar de luchtoorlog boven de Zuid-Hollandse Eilanden, via de RAF in contact met Harold Bird-Wilson. 
Die is op dat moment nèt een paar jaar met pensioen. Ondanks het gegeven dat hij op 24 september 1940 zelf werd neergeschoten, was hersteld van zijn verwondingen en daarna was blijven vliegen als instructeur en gevechtsvlieger, had hij de oorlog overleefd. Hij was in de RAF gebleven en uiteindelijk geëindigd als Air Vice Marshal
Ik, als broekie van nèt twintig, wisselde een aantal brieven uit met de Air Vice Marshal. Hij bleek in het bezit van een foto-album en stuurde me afdrukken van bovenstaande foto's.

Ze zijn altijd het meest indrukwekkende resultaat van mijn luchtoorlog-research gebleven. 
Ik weet niet meer of ik die foto's nog met mede-onderzoekers heb gedeeld toen ik zelf nog in die zin actief was. Maar het feit dat ik ze had, was in die kringen bekend.
Jaren later, rond 2000, werd ik gebeld door Wim Wüst uit Oud-Beijerland. Hij had iets over die foto's gehoord en hij was bezig met een boek over de luchtoorlog boven de Hoekse Waard.
Zo verschenen ze voor het eerst in een boek.
Daarna zijn ze steeds wijder verspreid geraakt. De kans is groot dat u, na googelen met het nummer van het eskader, de datum 11 mei 1940 en de namen Donne en Slee, behalve het volledige verhaal ook deze foto's aantreft. Met allerlei bronvermeldingen, behalve Harold Bird-Wilson.
 
Dat zal hem misschien weinig hebben gedaan. Hij had zijn leven lang het noodlot kunnen tarten zonder fatale gevolgen en voldeed volledig aan de definitie die W.F.Hermans ooit gaf van een held: iemand die ongestraft onvoorzichtig is geweest. Desondanks zal hij nog vaak hebben gedacht aan de eerste collega's, misschien vrienden, die hem als gevolg van de oorlog ontvielen.
Zelf overleed hij in 2000, op 81-jarige leeftijd. 


De foto boven dit verhaal, gemaakt in augustus 1940, toont een Hurricane en een aantal vliegers van 17 squadron. Bird-Wilson zit op het stabilo van de Hurricane, uiterst links.

maandag 30 augustus 2021

Nieuwe Statenzijl

 
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
De tocht er naar toe was fabuleus geweest. 
Een uur voor laagwater was ik eraan begonnen. In het geval dat het op zeker moment te ondiep zou worden, zou ik het anker laten zakken en wachten op meer water. Ik had de zeilen gestreken en met het dieseltje op 1000 toeren, voer ik in wandeltempo de geul in die me in Nieuwe Statenzijl zou brengen.
Het tochtje stond al jaren op mijn verlanglijstje. En hoewel ik een hekel heb aan het begrip bucketlist, de modieuze vervanger van 'verlanglijstje', wanneer het om activiteiten gaat, was Nieuwe Statenzijl een plek waar ik geweest wilde zijn. 
Gelegen in de uiterste zuidoosthoek van de Dollard, op honderd meter van de grens met Duitsland, bestaat het oord uit niet meer dan een schut- en spuisluis, één of twee huizen en aan de binnenkant van de dijk een klein haventje waar een paar bewoonde schepen liggen. Ik had er thuis foto's van gezien. Buiten de sluis ligt een drijvende steiger met een paar bootjes, waaraan ik wilde afmeren.

Het mooie was: op geen moment werd het te ondiep om verder te varen.
Ik was al een flink eindje onderweg en het punt gepasseerd dat volgens de kaart droogviel bij laag water, toen ik in de gaten kreeg dat de kentering al was gepasseerd. Aan de kleine groene drijfbakens, die de geul markeren, kon ik zien dat de stroom inmiddels in de richting van Nieuwe Statenzijl liep. Het water kwam weer op en ik had stroom mee.
De geul werd wel steeds smaller en de modderbanken links en rechts steeds hoger. Uiteindelijk lag het betrekkelijk vlakke oppervlak van de banken zo'n beetje op ooghoogte, als ik in de kuip ging staan. Op die banken duizenden vogels, vooral ganzen. Soms ook zwommen ze in het geultje en liepen ze bij nadering van de boot het water uit, waggelden tegen de steile randen van de bank op en verwijderden zich zó ver van de geul als ze veilig achtten. Ik keek, met een soort kikkerperspectief, tussen hun poten door.
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
De dieptemeter gaf gestadig minder water aan. Soms raakte de kiel even de grond, maar de boot bleef bewegen in de richting van de sluis. Ik liet mezelf door het opkomende tij voortduwen. De geul begon hevig te kronkelen, maar juist in die situatie zit in de buitenbochten de meeste diepte, weet ik uit ervaring. Steeds de buitenbocht houden, dus.
 

 



 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Op zeker moment verscheen er riet op de banken naast de geul. De Dollard is door de toevoer van zoet water uit de Eems en vanuit de spuisluis bij Nieuw Statenzijl niet puur zout, maar brak. Zoet genoeg om de groei van riet mogelijk te maken.
Voor ik het wist kwam de Kiekkaaste in beeld. Ik wist van de plaatjes op internet dat het ding er stond. Een soort luxe vogelkijkhut op palen. Naar later bleek een serieuze trekpleister voor toeristen en vogelliefhebbers. Vanaf de Kiekkaaste was het nog één recht eind van een paar honderd meter tot de sluizen en de drijvende steiger.
 

 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Aangekomen bleek die steiger ook op een modderbankje te liggen. Direct voor de sluis is voldoende diepte om te blijven drijven en te manoeuvreren. Om aan te leggen op de steiger moest ik nog even wachten tot het water verder was opgekomen en de steiger daadwerkelijk dreef. Ik heb maar even vastgemaakt op het remmingwerk van de schutsluis, waarvan de lichten op dubbelrood stonden en waar voorlopig dus niks ging gebeuren.
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Anderhalf uur later schoof ik op een vrije plek aan de steiger. Het was ongeveer één uur in de middag.

Die steiger wordt door een loopbrug met een hek erop verbonden met de vaste wal. Het hek zit op slot, maar een bordje aan mijn kant ervan meldt dat dit de steiger is van de vereniging De Dollardrobben. En dat ik een lokaal nummer moet bellen en de havenmeester moet melden dat ik ben gearriveerd.
Als ik dat doe, krijg ik een oudere vrouw aan de telefoon,. Ik leg uit waarom ik bel, maar ze lijkt enigszins in paniek te raken. Haar man kan nu niet komen, want ze moeten naar een begrafenis! Dat langskomen kan pas 's avonds. Ik haast me om haar gerust te stellen. Dat ik tot de avond moet wachten, voor haar man komt, is voor mij geen enkel probleem. 
Desondanks is het een  meevaller dat een paar minuten later een vrouw door het poortje de steiger op komt. Het blijkt ook een gast, een Duitse zelfs. Ze heeft een sleutel en ze gaat zodadelijk vertrekken. Ik krijg haar sleutel, met het verzoek hem te zijner tijd weer aan de havenmeester te geven. Dat komt mooi uit, want nu kan ik nog even met het vouwfietsje naar Nieuweschans fietsen, om wat boodschappen te doen.

'S avonds, rond een uur of acht, hoor ik wat geschuifel op de steiger. Een oude man met een stok komt voetje voor voetje naar mijn boot. De havenmeester. Hij gaat in het gangboord van de motorboot naast mijn boot zitten, dat daarvoor precies de goede hoogte heeft, en pakt zijn bonnenboekje. Tegelijkertijd kijkt hij onder een matje dat voor de ingang van de motorboot ligt. Ik weet wat hij zoekt en laat hem de sleutel zien, die ik van de Duitse mevrouw heb gekregen. Hij is even flabbergasted, maar herpakt zich snel. Prima dat ik al een sleutel heb; ik kan hem bij vertrek weer onder het matje achterlaten.
 
Na het afrekenen van een verwaarloosbaar bedragje praten we even.
Hij is garnalenvisser geweest en daarna bijna dertig jaar sluismeester van de schut- en spuisluis van de Carel Coenraadpolder, ongeveer drie kilometer ten westen van Nieuwe Statenzijl. Die sluis, gebouwd in 1924, bestaat niet meer. Hij is vervangen door het complex bij Nieuwe Statenzijl. Varen doet de havenmeester ook niet meer: z'n boot staat ergens in een schuur. op de wal. Hij beleeft trouwens toch niet zoveel lol meer aan de vereniging. "Heb jij dan nog iemand gesproken, sinds je hier ligt? Ze zeggen geen boe en geen bah!".  Zijn linkerhand en arm werken niet goed meer sinds een akkefietje met een schaap, dat hem ondersteboven liep.
De stemming bij de havenmeester is niet optimaal, wat ook moeilijk kan worden verwacht, net na een begrafenis. De overledene was een zus van zijn vrouw, zo vertelt hij. Zelf blijkt ie drie-en-negentig te zijn en dus goed doordrongen van de eindigheid van het leven. Het wordt allemaal minder; hij kan niet veel meer. Hij zegt het niet, maar de lol is er voor hem wel een beetje af. Zijn onderlip trilt heel even.
Nou ja; hij gaat maar weer 's naar moeder de vrouw. 
Als hij bijna bij de loopbrug, is komt hij nog een keer terug. Hij heeft het bonnenboekje in het gangboord van de motorboot laten liggen.

Het was niet alleen het vooruitzicht van het ritje tussen de hoge banken dat me naar Nieuwe Statenzijl bracht. De plek ligt aan de noordoostelijke uithoek van het Reiderland en het Oldambt. 
Eerder schreef ik over het boek 'De graanrepubliek' van Frank Westerman en sindsdien was er niet alleen het verlangen om Nieuw Statenzijl te zien, maar ook het Oldambt.
Een dag later fiets ik langs Hongerige Wolf en Ganzendijk naar Finsterwolde, dat in het bezit blijkt van een prachtig oud en parkachtig kerkhof en een bijzondere, vrijstaande klokkentoren, die naast een veel oudere kerk zònder toren staat. Her en der ook herenboerderijen, waarvan het woonhuis in Engeland een stately home zou worden genoemd. In Oostwold is een klein vliegveldje, waar je nog een heuse, luchtwaardige P-51 Mustang kan bekijken. Helaas waren de Grauwe Kiekendieven, waarom het gebied ook bekend staat, nergens meer te zien. Misschien waren ze al op trek.




 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Op de terugweg kom ik langs de plek waar het sluisje van de havenmeester heeft gelegen. 
Uit een bord dat het Waterschap ter plekke heeft neergezet, blijkt dat de sluis er feitelijk nog steeds is. Men heeft hem in 1990, bij het op deltahoogte brengen van de dijk, overdekt met aarde. Begraven als het ware. Op het bord staan foto's van het sluisje en van de sluismeester. Ik herken de havenmeester, hoewel hij op de foto ruim dertig jaar jonger is.
Dicht bij het bord staat één huisje, vermoedelijk zijn oude dienstwoning, waar hij nog steeds woont. Dat heeft het Waterschap hem gelukkig gelaten.

De havenmeester, zoon van het Reiderland. Ik had graag nog langer met hem gepraat. Maar als rechtgeaarde Groninger dacht hij: nait soezen, en stapte op voor de emotie hem teveel werd.

zondag 2 mei 2021

Een monumentje voor oom Bertus

 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Als mens verlies je in de loop van je leven veel andere mensen. Je hebt ze gekend, goed of minder goed en op een zeker moment zie je ze niet meer. Als ze dood zijn, bekruipt mij soms de vraag hoe lang ze nog in de hoofden van de levenden zullen opduiken. Een bekende metafoor zegt dat je pas ècht dood bent, als er geen levenden meer zijn die nog af en toe aan je denken. De gedachte aan die manier van dood zijn doet mij vaak in tweede instantie meer pijn dan de droefenis die ik voelde, toen ik op de begrafenis van de persoon in kwestie stond. 
Want de meeste mensen belanden niet in de geschiedenisboeken. Ze leefden hun leven, er was een kring van mensen die hen kende, enkele tientallen of enkele honderden mensen groot. Maar miljarden mensen weten van miljarden anderen niet dat ze ooit hebben bestaan. Van de meeste doden wordt het graf na een tiental, of enkele tientallen jaren geruimd. Waarmee elk spoor van het leven in kwestie is uitgewist. Nou ja; sinds Napoleon hebben we in Nederland en sindsdien ook in de meeste andere 'beschaafde' landen een geboorteregister. Maar ook dat vermeldt slechts een naam, een geboortedatum en wie de ouders waren.
Ik vraag mezelf vaak af wat de betekenis van zo'n leven is geweest. Soms voel ik de behoefte om zo'n dode uit de anonimiteit te halen. Vooral als de persoon in kwestie een lot te beurt viel dat hij of zij niet verdiende. 
 
In de afgelopen jaren heb ik mezelf op onregelmatige basis, zo nu en dan, bezig gehouden met de geschiedenis van mijn moeder's familie. Het gezin waaruit mijn moeder voortkwam was groot, zelfs voor die tijd. Het telde dertien kinderen, negen meisjes en vier jongens. Van de meisjes zijn er twee nooit volwassen geworden. Eén overleed drie maanden na de geboorte, de ander werd dood geboren.
Op het moment van schrijven is nog één gezinslid in leven, mijn tante Nel. Vorig jaar augustus  werd ze honderd.
 
Johannes Lambertus, roepnaam Bertus, was de jongste broer van mijn moeder. En meer dan dat was hij mijn moeder's favoriete broer. Hij was van 1918 en daarmee drie jaar ouder dan zij. Ze hadden wat aan elkaar, zoals dat in een gezin wordt gezegd. Ik denk dat hun karakters op elkaar leken. Mijn moeder was geen haantje de voorste en betrekkelijk bescheiden. Kijkend naar de foto van Bertus, die boven dit stukje prijkt, zie ik iemand met een zachte blik, geen macho. Toen mijn moeder aan het eind van haar leven ging dementeren, ontdekte ik nog iets. Op sommige momenten associeerde ze me met Bertus. Eén keer kreeg ik zelfs de indruk dat ze dacht dat ik Bertus was.
 
Bertus werd postbode in Dordrecht. 
Toen mijn moeder van school kwam en op zoek moest naar werk, vond ze dat eveneens bij de PTT, maar in de personeelskantine van het postkantoor. Ik vermoed zomaar dat Bertus een goed woordje voor haar heeft gedaan bij de functionaris die haar aannam. 
Het werk beviel haar. Ondanks haar bescheidenheid was ze een sociaal mens dat van een praatje hield. Ook het verzorgende karakter van het werk was haar op het lijf geschreven. 
Ik heb een foto van mijn moeder op het dak van het postkantoor. Ze is daarop te zien met enkele andere mannen en vrouwen. Ze zitten in de dakgoot. De sfeer is jolig, hoewel één van de mannen een helm draagt en dus waarschijnlijk een taak had bij de Bedrijfsbescherming van de PTT, zoals die ook op het Dordtse postkantoor actief was tijdens de mobilisatie van 1939.
 
Met dat laatste komen we aan de factor die het leven van Bertus een beslissende wending zou geven: de oorlog. Ondanks het gegeven dat men hier en daar net voor die oorlog nog jolig deed met een helm op, kwam die toch.
Na de gevechten in de meidagen, waar Dordt flink onder te lijden had, werd het weer rustig en leek het leven even z'n normale loop te hernemen. Maar toen Hitler zomer 1941 ook Rusland binnenviel, moesten zelfs de Duitse postbodes naar het front.
Als uitvloeisel daarvan begon het Duitse gezag in Nederland postbodes te ronselen voor de postbezorging in Duitsland. 
Postbode in Duitsland worden zal voor Bertus niet direct aantrekkelijk zijn geweest. Ik vermoed althans niet dat hem daar gouden bergen werden beloofd. Ik denk derhalve dat hij niet vrijwillig naar Duitsland ging. Maar hij ging. Wanneer weet ik niet precies, maar zeker is dat hij de eerste helft van 1943 in Wuppertal was.
Bertus was niet alleen de favoriete broer van mijn moeder; zij was ook zijn favoriete zus. Hij schreef haar brieven vanuit zijn standplaats en vertelde haar ook van de gruwelen die hij zag na bombardementen in de omgeving. Dat laatste waarschijnlijk tijdens een verlof in Nederland, want zijn brieven gingen ongetwijfeld eerst langs de Duitse censor. Dat het leven in Wuppertal niet zonder risico was, was de familie dus al duidelijk.
 
Begin 1943 werden de bombardementen op de Duitse steden steeds heftiger. In maart van dat jaar begon wat de RAF the Battle of the Ruhr noemde. Drie maanden lang concentreerde die Britse luchtmacht zijn bombardementen op het Ruhrgebied. 
In de nacht van 29 op 30 mei was Wuppertal-Barmen aan de beurt.
719 bommenwerpers gingen op pad. 62 van hen keerden voor het bombardement terug vanwege technische problemen. Slechts 475 vliegtuigen zouden daadwerkelijk het doel hebben gebombardeerd. Maar het was meer dan genoeg om Barmen volledig in de as te leggen. Meer dan helft van het afgeworpen tonnage bestond uit brandbommen. Het bombardement begon rond 01.00 uur. In de binnenstad van Barmen ontstond een vuurstorm. De opstijgende warme lucht in centrum trok vanuit de omgeving verse lucht aan, waardoor het vuur door de straten raasde. 
Er vielen ruim 3000 doden, waaronder 28 Ausländer. Een van hen was Bertus.

Waar hij is begraven, is onbekend. Een deel van de 3000 slachtoffers kreeg een eigen plek op het Katholische Friedhof aan de Liebigstrasse aan de noordrand van Barmen. Velen zijn echter waarschijnlijk in massagraven verdwenen, want de erebegraafplaats waar deze individuen liggen, telt bij lange na geen 3000 graven. Op het Nederlandse ereveld in Düsseldorf bevindt zich een gedenkplaat waarop Bertus wordt vermeld. Eén van meer dan 400 namen, waarboven de tekst "Onbekend waar begraven in Nordrein-Westfalen" staat. Dat is het laatste tastbare bewijs van zijn bestaan.

Het is weer mei. En voor iemand als ik betekent dat, behalve het genot van het voorjaar, ook de herinnering aan de oorlog. Dat zal wel nooit meer weggaan, zo lang ik nog leef.
Ik richt hierbij een klein extra monumentje op voor de oom die ik nooit heb gekend en waarnaar ik misschien middels mijn tweede voornaam ben vernoemd. 
Mogelijk was dat laatste de associatie van mijn moeder, waar ik het eerder over had. 
 
Maar zoals die dingen gingen bij ons; ze heeft het nooit tegen me gezegd.


Naschrift, 9 mei 2021: 
 
Inmiddels heb ik achterhaald hoe het 'uitzenden' van Nederlandse PTT-ers tijdens de oorlog in z'n werk ging. 
Hoewel de algemene meldingsplicht voor tewerkstelling in Duitsland voor 18 tot 35-jarigen pas op 7 mei 1943 van kracht werd, werd een flink aantal werknemers van de PTT al vanaf juni 1942 gedwongen om naar Duitsland te gaan. In eerste instantie kreeg de PTT de opdracht om ruim 1200 man te leveren. In de herfst van 1942 werd de PTT gedwongen nogmaals 4000 man af te staan. Van vrijwilligheid was geen sprake, men moest. De uitgezondenen in kwestie bleven overigens formeel in dienst van de PTT. Wel selecteerde de Post op de gezinssituatie. Niet getrouwde personeelsleden zonder kinderen waren het eerst aan de beurt.
Oom Bertus had najaar 1942, 24 jaar oud, kind noch kraai.

 

vrijdag 26 maart 2021

Aselectief


 








 
 
 
 
 
 
Kijkt u eens goed naar bovenstaande foto's.
Ja, ze roepen een vage associatie met mugshots op, u weet wel; de foto's die wetshandhavers maken van de criminelen die ze oppakken. En inderdaad: dat langharige hoofd ziet er nèt een tikje meer sinister uit dan die kortgeknipte kop. Eerlijk gezegd heb ik deze selfies twee dagen geleden gemaakt, om het contrast vast te leggen tussen mijn coronakapsel en mijn normale haardracht. M'n haar was sinds de tijd dat ik in militaire dienst was, niet meer zo lang geweest, denk ik. Het was niet direct de bedoeling deze plaatjes op dit blog te gebruiken, maar nu doet zich ineens een aanleiding voor.
 
'Normaal' is een woord dat in dit tijdsgewricht snel betekenis verliest. Gisteren overkwam mijn vrouw en mij namelijk iets dat ons aardig in de buurt bracht van het maken van echte mugshots: we werden, na een zonnig ommetje op de fiets over het eiland, op straat door de politie gefouilleerd. Nog opmerkelijker: we werden niet normaal gefouilleerd, maar "aselectief".
 
Net voor we, rond half vijf en komende vanaf de Blekersdijk, via het Vrieseplein en de daarachter liggende brug over de Spuihaven weer de Dordtse binnenstad bereikten, zagen we ze: een politieauto en groepje van pakweg vijf agenten. Ze stonden van ons uit gezien aan de overkant van het Vrieseplein. 
We dachten er verder niet zoveel van. Een klein eindje verderop, in het Kromhout, staat de nachtopvang van het Leger des Heils. Het Vrieseplein, dat een aantal bankjes rijk is, fungeert in afwachting van de openingstijd daarvan vaak als verzamelplaats van al dan niet nuchtere daklozen. En dan gebeurt er wel eens wat. Meestal iets vrij onschuldigs als geluidsoverlast.  We sloegen linksaf het Vrieseplein op. Maar -verrassing!- ook aan onze kant van het plein stonden twee agenten. Een man en een vrouw. We werden staande gehouden.
 
De man van het duo, ik schatte hem rond de dertig, begon een zorgvuldig ingestudeerd verhaal over de bevoegdheid tot preventief fouilleren die hen was verleend door de Burgemeester.Op grond van een verordening die hij mij op verzoek kon tonen. Ze deden dit fouilleren bovendien "aselectief". Op dit laatste werd een zekere nadruk gelegd, zonder dat werd uitgelegd wat dit nu precies inhield.
Maar ik meende het wel te begrijpen. Want kijkt u nog eens naar die mugshots van mij. Zou u mij, op grond van mijn uiterlijk, verdenken van criminele activiteiten of verboden wapenbezit? Ik vind mezelf er wèl eindelijk zo oud uitzien als ik feitelijk ben: een onschadelijke gepensioneerde van zevenenzestig.
Dat was dus het onuitgesproken punt van de agent: de politie wilde niet worden beschuldigd van het selectief aanhouden van kutmarokkaantjes of zwarte medeburgers met een hoodie en dus fouilleerde men ook mensen waarvan men met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon voorspellen dat zij geen strafblad hadden en niet met wapens op zak liepen.
 
Ik ben geen wappie en accepteer vooralsnog het boven mij gestelde gezag, dus ik liet me fouilleren. Echter niet zonder te vragen of er een duidelijke reden voor dit politie-optreden was. Dat was er, volgens de agent: er waren in de afgelopen tijd in Dordrecht de nodige steekpartijen geweest.
Ik heb dit achteraf even nagezocht. Inderdaad zijn er begin maart en half februari twee steekincidenten met gewonden geweest in Dordrecht. Wel twee binnen drie weken, dus. Om van een hausse te spreken lijkt me wat overdreven, maar goed.
 
Terwijl ik met mijn armen wijd stond en de agent mijn bovenlijf beklopte, meldde ik alvast dat ik in het bezit was van een zakmes. 
"Waarom hebt u een zakmes bij u?"
"Wat denkt u u? Om een appeltje te schillen. Of een schroefje los te draaien. Of een kurk uit een fles te trekken.."
Het is namelijk zo'n Zwitsers zakmes. Er zit zelfs een klein zaagje aan.
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Hij vond het zakmes in één  van mijn broekzakken en meldde dat hij even met het mes naar zijn superieur aan de overkant van plein liep, om te vragen of dit in beslag moest worden genomen. Waarop ik hèm meldde dat ik bij inbeslagname een klacht zou indienen.
Zover liet de superieur het niet komen. Bij terugkeer van de agent kreeg ik het zakmes terug. Hij rommelde nog even door mijn fietstassen en merkte op dat ik het mes beter dáár kon bewaren. Ook vroeg hij, op een toon alsof dit mogelijk op een illegale activiteit kon duiden, waarom ik een verrekijker bij me had,
"We  hebben een rondje door de Nieuwe Dordtse Biesbos gefietst en als ik onderweg een leuke vogel zie, dan kijk ik er naar."
Dat antwoord was kennelijk afdoende.
Ondertussen was mijn vrouw gefouilleerd door de vrouwelijke agent. Daarbij was de stemming ook niet optimaal geweest, begreep ik achteraf.
 
We vonden het allebei een vreemde gewaarwording. En ook onbegrijpelijk. Want aselectief of niet, het blijft een keuze om een aow-er met een verrekijker aan te houden en te fouilleren en niet even te wachten tot er een blanke jongeman met een een baseballpet op en een joint in zijn mondhoek op een omafiets voorbijkomt. Of zijn blanke jongeren ook al een groep die niet gestigmatiseerd mag worden? Een aow-er en een zestigjarige vrouw fouilleren leek ons in ieder geval zonde van de tijd. Wij babyboomers vormen weliswaar een verachtelijke bevolkingsgroep, die van alles te verwijten valt, maar verboden wapenbezit op grote schaal hoort daar nog niet bij, geloof ik.
 
Sinds gisteren bestaan er bij m'n vrouw en mij ernstige twijfels over de efficiëntie waarmee het politiekorps Zuid-Holland-Zuid opereert.

 

maandag 22 maart 2021

Passanten 2 - Wilma

 

foto: http://www.cafeavontuur.nl/

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ze had lang haar, ze droeg een bril en ze had een vriendelijke uitstraling. Ze was 'niet onknap' zoals mijn moeder dat noemde, maar ook geen fotomodel, want ze was aan de mollige kant. Ik kwam haar tegen in café Het Avontuur. Dat was destijds mijn stamkroeg, ik heb er al vaker over geschreven. Ze heette Wilma. Haar achternaam was gelijk aan die van een bekende Nederlandse neo-nazi, die in die tijd in Nederland actief was. Daardoor heb ik die ook altijd onthouden.Ik denk niet dat Wilma zijn gedachtengoed deelde. Ze maakte min of meer deel uit van een clubje middelbare scholieren die de progressieve waarden aanhingen, zoals die midden jaren zeventig bij een groot deel van de jeugd bon-ton waren. Ik sluit niet uit dat ze zelfs ruimdenkender was dan ik in die tijd. Achteraf schat ik haar leeftijd op zeventien of achttien jaar. Ik was een paar jaar ouder, omstreeks tweeëntwintig.

Ik zeg dat nu, van die progressieve waarden, maar ik heb eigenlijk nooit met Wilma over politiek gepraat. Misschien wel over muziek, want ik was in die tijd nogal met folkmuziek bezig en Wilma paste wel een beetje in het geitenwollensokken-imago dat daar destijds aan kleefde.Eigenlijk kan ik me nauwelijks herinneren waarover we praatten. Ik vond haar leuk, dat weet ik nog wel. Zij vond mij ook wel aardig, denk ik. Als we met elkaar praatten was dat altijd geanimeerd. Er werd regelmatig gelachen. Ze was recht door zee en zei meestal wat ze dacht. Die volledige afwezigheid van geheimschrijverij vond ik aantrekkelijk. Misschien had ze zelfs iets moederlijks.
Ik geloof dat ik wel eens geprobeerd heb een afspraakje met haar te maken, maar dat ze dat vriendelijk afhield. Waarschijnlijk reikte haar belangstelling voor mij inderdaad niet verder dan ‘aardig’. ‘Leuk’ was misschien een stap te ver.

Ik wist ook waar ze woonde. En omdat er destijds nog telefoonboeken waren waar bijna iedereen in stond die telefoon had, compleet met adres, wist ik haar telefoonnummer te achterhalen. Of, beter gezegd, het telefoonnummer van haar ouders.Op een onbewaakt ogenblik heb ik dat nummer gedraaid. Haar vader nam op. Ik vroeg plompverloren of Wilma thuis was. Vader vond dat ik wel een beetje hard van stapel liep; mijn naam zei hem niks en hij wilde eerst wat meer over me weten voor hij mijn vraag wilde beantwoorden. Ik zal wel gezegd hebben dat ik Wilma uit Het Avontuur kende, of zoiets. Waarom ik Wilma uiteindelijk niet aan de telefoon heb gekregen, weet ik ook niet meer precies. Waarschijnlijk was ze gewoon niet thuis. Vader’s wantrouwige toon was in ieder geval reden om het niet nog eens te proberen.

Vrij snel daarna verloor ik haar uit beeld. Waardoor is me niet duidelijk. Misschien ging ze buiten Dordrecht studeren, of ze kwam om een andere reden niet meer in Het Avontuur en de andere Dordtse cafés. Ik heb haar nooit meer gezien.

maandag 15 maart 2021

Waarom ik langzamerhand een hekel krijg aan ongeveer de helft van de Nederlanders

Cartoon: Bas van der Schot

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ja, dat is wèl even een titel. Het gevoel sluimerde al langer, maar de actualiteit drukte me zodanig met de neus op de feiten, dat het er nú maar eens uit moet.

Overmorgen ga ik stemmen. Ik weet al op welke partij, denk ik. Een heel andere partij dan waarvoor ik vijf jaar geleden zou hebben gekozen, trouwens.  Ik heb héél even overwogen om deze keer maar eens niet te stemmen. Dat zou voor het eerst sinds héél lang geleden zijn. Ik geloof namelijk nog steeds in de Nederlandse democratie en wie niet gaat stemmen heeft wat mij betreft weinig recht van spreken als het gaat om misstanden in de maatschappij en gebrek aan beleid om dat tegen te gaan. Maar in het licht van de ontwikkelingen kwam er een soort van defaitisme over me, zoals ik dat met betrekking tot de Nederlandse politiek betreft nog niet eerder heb ervaren.

Ik heb de afgelopen weken de peilingen gevolgd. Het lijkt zo goed als onvermijdelijk dat we precies zo'n zelfde regeringscoalitie krijgen, als we afgelopen vier jaar hebben gehad. Hoogstens nog wat rechtser dan ie al was.
Het overgrote deel van Nederland vindt Mark Rutte een toffe peer. Vijf-en-twintig procent van het electoraat stemt op de VVD. Een partij die de afgelopen jaren heeft uitgeblonken door een totaal gebrek aan visie en toekomstgerichtheid. Het grootste probleem van deze tijd, de klimaatverandering, is voor de VVD bijzaak. De sfeer van wantrouwen tegen de burger bij bepaalde delen van de overheid, die zijn climax vond in het schandaal rond de toeslagen voor de kinderopvang, komt voor een groot deel uit de hoek van de VVD. Aanpakken die fraudeurs! Dat geld gunde men veel meer aan de grote bedrijven: afschaffen die dividendbelasting!
De VVD houdt alles het liefst zoals het is. En àls er al wat verandert, dan moet dat wèl in het voordeel zijn van het bedrijfsleven. 
Dat is ook precies wat Rutte in al zijn kabinetten heeft uitgestraald. Visie was een vies woord. Rutte heeft op de winkel gepast. Een nachtwakersstaat, waarin de zaken maar zo'n beetje zichzelf moeten regelen, waar de overheid zich zoveel mogelijk koest houdt en iedereen zoveel mogelijk aan zijn lot overlaat. Dat is het ideaal van de VVD. Wie een beetje geld heeft, komt er altijd wel uit, toch? En wie geen geld heeft is doodgewoon een sukkel.

Nog eens bijna achttien procent  van de stemgerechtigden stemt extreem rechts (PVV, Forum voor Democratie en JA21). Daarvan vertonen PVV en FvD fascististische tendenzen. De PVV is qua stemmenpercentage de één na grootste partij van Nederland.

Het CDA, toen ik jong was nog een partij met enig sociaal gevoel, is nu een quasi-Christelijke variant van de VVD, en krijgt tussen de twaalf en de dertien procent van de stemmen. Daar hebben we, als we graag een wat toekomstgerichter beleid willen, dus ook niks aan.

Kort en goed komt het erop neer dat het merendeel van de Nederlandse stemmers òf extreem rechts stemt, òf vindt dat het zittende kabinet het prima heeft gedaan en zegt: "prima, ga zo door!"
Het maakt die laatste groep kennelijk niet uit dat ons onderwijs er slecht aan toe is, dat de zorg eveneens wankelt, dat Nederland jaren achterligt als het gaat om het halen van klimaatakkoorden en dat we een reeks van schandalen achter de rug hebben die door Rutte allemaal zijn weggewoven of weggelachen. Want het is natuurlijk een verschrikkelijk aardige man, altijd goed voor een opbeurend praatje en een vrolijke noot. Een ideale buurman, eigenlijk.
Je vraagt jezelf af of meer dan de helft van de Nederlandse stemmers een plaat voor de kop heeft, of dat ze het geen enkel punt vinden dat de partijen en de premier die Nederland in de afgelopen vier jaar hebben geregeerd op talloze punten hebben gefaald. Ze hebben zelf nergens last van en ze vinden het wel best.
 
Alles op een rijtje zettend is dit al erg genoeg. Nederland gaat de komende vier jaar waarschijnlijk in grote lijnen gewoon door zo door als daarvoor deed. 
In vergelijking daarmee is mijn persoonlijke probleem met die gang van zaken probleem natuurlijk klein leed. Maar het knaagt wel een beetje. Langzaam maar zeker ontwikkel ik weerzin tegen de Nederlanders die medeverantwoordelijk zijn voor dat gebrek aan toekomstvisie en sociaal gevoel. Als ik rondloop op straat, denk dat ik ze eruit kan aanwijzen. De letterlijk of figuurlijk volgevreten types. Ik zie ze rondrijden in hun vette suv's, De vakantiegangers met hun dakkoffers. De rode broeken in de jachthavens. De quasi-welgestelden in hun bubble. De mensen met makkelijke meningen. 
 
Ja, die meningen. Als er iets op de voorgrond trad in het afgelopen jaar, dan is het de terreur van de meningen. Het eindeloze gekwaak van zogenaamde deskundigen èn van mensen die helemaal nergens verstand van hebben, maar tòch een mening hebben. 
Steeds weer komt me een uitspraak van Dirty Harry voor de geest: opinions are like assholes; everybody has one. Zoals ik trouwens ook een ander gezegde van hem, a man has got to know his limitations, buitengewoon toepasselijk vind voor deze tijd.
Zelfoverschatting en het eigen gelijk hebben ons een verkiezing met zeven-en-dertig deelnemende partijen opgeleverd. Versplintering alom. Een brede links-progressieve samenwerking bleek opnieuw onmogelijk.

Wat is er toch aan de hand met de Nederlanders? 
Gaat Oswald Spengler, die bijna honderd jaar geleden schreef over Europa als het Avondland dat op zijn ondergang afstevent, toch nog gelijk krijgen? Willen de Nederlanders en de Europeanen niks meer, behalve zich wentelen in de weelde van dit moment omdat de zondvloed toch wel ná hun zal komen?
 
In de Verenigde Staten stemde in november j.l. bijna vijftig procent, ondanks alles, toch nog op een narcistische idioot. Maar iets meer dan vijftig procent van de Amerikaanse kiezers wilde wat anders en zij hebben het potje uitgehaald. Soms zou je wensen dat de keuze hier in Nederland ook zo zwart/wit zou liggen.
 
Nog maar een paar weken geleden heb ik De meeste mensen deugen van Rutger Bregman voor een groot deel gelezen. Nèt voor de helft was ik de marktkoopmannentoon die Bregman in het boek aanslaat zat. De wetenschappelijke methode volgens Bregman ging me tegenstaan. Mijn conclusie was dat Bregman iets probeert te bewijzen dat we eigenlijk altijd al wisten. In-en-in slechte mensen zijn zeldzaam. Als de nood hoog is en mensen zijn ook maar enigszins in staat elkaar te helpen, dan doen ze dat vaak ook. 
Of men ook in een situatie waar de druk wat minder hoog is, of lijkt te zijn, altijd zo empatisch  en hulpvaardig is, is weer wat anders. Het is geen zwart-wit verhaal. Naar mijn idee heeft Bregman met het schrijven van dit boek vooral geprobeerd zijn eigen twijfels omtrent de menselijke aard te bestrijden.
Overigens vind ik dat Bregman zeker een functie heeft in de hedendaagse meningenmachine. Al bijna tien jaar geleden had ik hem in het snotje en vond ik dat hij een punt had . Goed dat er iemand zoals hij is, dus.

Welke conclusie moeten we, kijkend naar het stemgedrag van de Nederlanders, trekken over dat "deugen"? Of is het  in dit geval gewoon een kwestie van slecht geïnformeerd zijn of regelrechte dommigheid? 
Laat ik het maar houden op een combinatie van die laatste twee
 
.

Naschrift 18 maart 2021: De dikke winst van D'66 kwam toch nog als een verrassing. Dat legt een behoorlijke verantwoordelijkheid bij die partij, wat mij betreft. Een coalitie zonder D'66 wordt voor de VVD vrij lastig, lijkt me. Zeker nu de PVV door de VVD als coalitiepartner is uitgesloten. 
D'66 heeft in de vorige coalitie kunnen ervaren hoe het is om te moeten samenwerken met overwegend rechtse partijen. Ik mag dus hopen dat ze slechts aan een coalitie willen deelnemen, als die een aanzienlijk progressievere koers gaat varen dan de vorige coalitie deed. Misschien willen ze eigenlijk ook liever een coalitie zonder het CDA. Hoe dan ook hebben ze een sleutelpositie, dus kunnen ze eisen stellen. Ik ben benieuwd! Voor een degelijke meederheidscoalitie zou zelfs kunnen worden overwogen om de jongelui van VOLT erbij te nemen. Of gewoon de PvdA.
Zelf heb ik even overwogen om op VOLT te stemmen. Het is uiteindelijk toch PvdA geworden.