vrijdag 6 februari 2015

Wie betaalt de prijs van de vooruitgang?





















De toekomst vervult mij niet met louter optimisme, schreef ik in mijn vorige blog en ik meldde dat ik me gedwongen voelde daar binnenkort nog wat over te schrijven. Gedwongen, want ik schrijf eigenlijk niet meer zo graag over sociaal-maatschappelijke kwesties. Hoewel ik ook nooit zonder meningen zit wat dat betreft. Maar om daar vanaf te komen moet je geen kranten meer lezen en ook de televisie meteen op een ander kanaal zetten, zodra het nieuws of een actualiteitenrubriek voorbij komt. Dat gaat wel weer wat ver.
Dus ongewild ontwikkel je meningen en ideeën over wat zich in de wereld en meer specifiek in Nederland en Europa afspeelt.
Tegelijkertijd vraag ik mezelf wel eens af of, om Louis van Gaal te parafraseren, ik nu zo paranoïde ben, of de rest van Nederland zo naïef. De ontwikkelingen stapelen zich op en soms denk ik daarin een patroon te zien.
Daarom schrijf ik nu maar meteen maar even dat aangekondigde stukje. Dan ben ik er vanaf en kunt u er al dan niet hoofdschuddend kennis van nemen. Vervolgens gaan we allebei weer door met waar we mee bezig waren.

Vanmorgen hoorde ik op Radio 1 een gesprekje met Anne Mulder, kamerlid voor de VVD en Maurice Limmen, voorzitter van de vakbond CNV. Aanleiding was het gegeven dat er in 2014 een aantal CAO's waren afgelopen, maar dat er weinig nieuwe waren gesloten.
Mulder verkondigde de inmiddels welbekende mantra van de VVD en andere rechtse partijen (vergis u niet: D'66 en het CDA zijn wat dit betreft wolven in schaapskleren): de arbeidsmarkt moest nog verder flexibiliseren en CAO's waren er eigenlijk alleen maar voor "niet representatieve partijen". Daarmee bedoelt Mulder de vakbonden. Die zijn niet representatief, want slechts één op de zes werknemers is lid van een vakbond. Even op die manier door redenerend zou je kunnen stellen dat op het moment dat de vakbonden helemaal geen leden meer hebben, de CAO's volledig kunnen worden afgeschaft. De interviewer rekende ook even door, kennelijk, want die stelde uiteindelijk de vraag of Mulder voor afschaffing van CAO's was. Mulder is politicus, dus die begreep heel goed dat "ja" zeggen op een dergelijke vraag in dit stadium van de ontwikkelingen nog niet zo verstandig was. Dus nee, hij was daar niet voor, maar hij was wel tegen de "extra's" die in veel CAO's werden opgenomen en die uitgingen boven de wettelijke eisen.
Als voorbeeld daarvan werd opgevoerd dat oudere werknemers in bouw recht hadden op 60 verlofdagen per jaar. Volgens Mulder een buitensporige luxe, waardoor er geen oudere werknemers meer werden aangenomen in de bouw.
Nu ken ik de arbeidsomstandigheden in de bouw een beetje en ik vraag me een af hoeveel oudere werknemers er feitelijk nog in de bouw werken. Ik denk dat er weinig metselaars of opperlieden zijn die als werknemer de 65 halen. Meestal zitten ze voor die tijd in de WAO met een versleten rug of andere lichamelijke klachten. Met 60 verlofdagen zouden ze misschien wèl al werkend hun AOW kunnen halen, maar dat mag niet van de VVD.
De conclusie van Mulder was dat een vaste baan niet meer van deze tijd was. Werkgevers zouden zich steeds meer op het standpunt stellen: òf flexwerken (via uitzendbureau of als ZZP-er), òf helemaal geen baan. Al dat gedoe met rechten als mensen ziek worden; dat was véél te ingewikkeld. Kortom: een vrij extreme uitwerking van het marktwerkingsprincipe. Als er weinig werk is, dan bepaalt de aanbieder van het werk voor de volle 100 procent onder welke voorwaarden degene die werk zoekt aan de slag kan. Slikken of stikken.

Ook in het nieuws deze dagen is V&D. De holding die eigenaar is van het bedrijf heeft een grote broek aangetrokken en stelt doodleuk dat het personeel maar gewoon 5% salaris moet inleveren. Zo niet, dan wordt het bedrijf opgedoekt en gaat de holding op zoek naar winstgevender activiteiten.
Met andere woorden: als jullie meewerken, dan hebben wij nog een jaar of wat langer de tijd om V&D uit te wonen en leeg te halen. En als er ècht geen cent meer uit te wringen is, dan... nee, dat vertellen we nog even niet.

In de Volkskrant van vandaag laat historicus Dirk-Jan van Baar zijn licht schijnen over wat hij het populisme in Europa noemt. Dit in een artikel onder de titel 'Zonder elite kunnen de populisten niet leveren'.
"Onderschat nooit fantasten in Griekenland en Spanje, landen die door bloedige burgeroorlogen zijn getekend. Zulke onruststokers moeten worden geneutraliseerd, liefst bij voorbaat", schrijft Van Baar en hij bedoelt de Griekse Syriza en het Spaanse Podemos.
De partijen zouden volgens Van Baar kansloos zijn omdat ze geen steun vinden bij de elite van hun respectievelijke landen. Ook zou het verenigd Europa zijn opgericht als waarborg tegen het populisme, omdat dit continent daar in de vorige eeuw zulke slechte ervaringen mee heeft opgedaan. Daarom is de EU per definitie tègen het populisme en tevens een toevluchtsoord voor elites die in hun respectievelijke landen onder druk komen te staan van populistische groeperingen.
Van Baar sluit af met de constatering dat we allemaal, ook de populisten uit de zuidelijke landen, op een EU-inburgeringscursus moeten. Kennelijk beschouwt Van Baar deze EU als de enig mogelijke EU.

Ik heb het artikel kort samen proberen te vatten, maar als u het zelf leest zult u moeten toegeven dat er aan die samenvatting weinig ontbreekt. Dat dit soort pedante en inhoudsloze verhalen serieus worden genomen door een krant als de Volkskrant verbaasd me.
Is verwijzen naar de crisis van de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw, en het aan de macht komen van onzalige dictators als Mussolini en Hitler een excuus om de ontwikkelingen in Griekenland en Spanje af te doen als zaken die wel kunnen opgelost met een inburgeringscursus?
Los je werkloosheidspercentages van 25 % en groeiende armoede op door populisten kalt te stellen?
Van Baar is kennelijk niet historicus genoeg om te begrijpen dat het aan de macht komen van Hitler een gevolg was van de armoede en de sociale onrust in het toenmalige Duitsland en niet werd bewerkstelligd door populisme van een verwend soort, zoals dat in Nederland wordt bedreven door Geert Wilders. Duitsland had èchte problemen. Van eenzelfde orde als de problemen die nu Griekenland en Spanje verlammen.
Moet de EU dan tóch doorgaan met haar keiharde saneringspolitiek die weinig op lijkt te schieten en voornamelijk voortkomt uit angst voor de financiële markten en een obsessie voor begrotingstekorten? Zou er heden ten dage ècht geen New Deal op Europese schaal kunnen worden gemaakt? Waarom heeft niemand het daarover?
 Ik denk omdat Europa nog steeds wordt gerund door neo-liberalen die er eigenlijk net zo over denken als kamerlid Anne Mulder.

Ik sluit af met twee welgemeende adviezen: stem links en wordt lid van de vakbond.








De maatschappij die er niet kwam



















Een tijd geleden refereerde ik in een stuk over Armando aan de zkv's (zeer korte verhalen) van A.L. Snijders. Ik moet bekennen dat ik op dat moment nog nooit iets van hem had gelezen. Inmiddels is dat wèl het geval. Dat dit z'n beslag moest krijgen in Albinen, Zwitserland, is een prozaïsche bijkomstigheid.
Belangrijker is het gegeven dat ik in deze Snijders ben gestuit op een verwante geest. Snijders telt al wat meer jaren dan mijn zestig, maar blijkt grotendeels dezelfde frustraties en obsessies te koesteren als ik. Hij beschrijft die bovendien op een manier zoals ik het zelf zou willen kunnen. Relativerend, door het leven getekend en soms bijna Nesciaans.
Het boek in kwestie, dat ik ruim anderhalf jaar geleden las, heet Ruim water. Het stamt uit de fase voor de echte ZKV's vorm kregen en het is gevuld met gebundelde columns uit de jaren '87 – '88, die eerder verschenen in Het Parool.
Die columns blinken uit in mooie karakteriseringen van maatschappelijke fenomenen. Eén van de eersten die ik las gaat over de gefnuikte verwachtingen die de jaren '60 bij Snijders opriepen:
  
“Het drama van de jaren zestig was, dat ik toen dacht dat er een maatschappij van kunstenaars aan het ontstaan was, maar het werd er één van maatschappelijk werkers”.

Jammer genoeg heb ik de maatschappelijke verschijnselen waarom de jaren '60 nu bekend staan niet tot nauwelijks bewust ervaren. In 1968 was ik 14 en ik verkeerde in een milieu waar van het al dan niet misplaatste optimisme van die tijd weinig te merken was. Ook daarover schreef ik al eerder.
Pas in de jaren '70 begon ik iets te zien van wat er toen in de maatschappij en de politiek aan de hand was.

Mijn goede vriend T. en ik bezochten in die tijd regelmatig café Het Avontuur in Dordrecht. Een pijpenla van nog geen vier meter breed, maar een kleine 20 meter diep. Op een avondje stappen deden we wel meer etablissementen in de Dordtse binnenstad aan, maar Het Avontuur beschouwden we min of meer als onze stamkroeg. Het had een gemengde clientèle, maar de harde kern bestond uit jeugd tussen de vijftien en vijfentwintig jaar.
Eén van de uitzonderingen op de regel was een jongeman waarvan ik de leeftijd schat op eind twintig, begin dertig. Een oudere jongere. Hij had halflang, donker haar en een snor. Ook in zijn kleding onderscheidde hij zich van de gemiddelde Avontuur-bezoeker. Meestal droeg hij een ribfluwelen colbertjasje. Alleen al dat gaf hem in onze ogen een zekere autoriteit. Onze vaders droegen soms een colbertjasje, maar alleen op zondag of bij speciale gelegenheden. Wij droegen een spijkerjack of een kolenboerenjasje. Dat laatste was een kort jasje van zwart ribfluweel met knopen aan de voorkant en kleine gespjes in de taille. Maar dit terzijde.
De jongeman met het colbertjasje was behoorlijk aanwezig. Hij gedroeg zich als een soort links-radicale evangelist. Op een toon van onwrikbare zekerheid sprak hij over de maatschappij; wat er niet aan deugde en wat er zou moeten gebeuren om hem om te vormen tot een hemel op aarde. Die verbetering zou, u raadt het al, moeten komen uit het volgen van de theorieën van Marx en Lenin of misschien wel die van Trotzki of Mao, daar wil ik even vanaf zijn. T. en ik wisten in die tijd het verschil nog niet.
De jongeman leek achteraf, met die grote snor, wel een beetje op Trotzki, trouwens.

Zijn theorieën sloegen aan onder het jongere deel van het Avontuur-publiek. Ook toen al was een deel van de pubers verwend en verveeld en geïnteresseerd in alles waarmee zij zich tegen de moraal van hun ouders konden afzetten.
De snor verzamelde een kring gelovigen om zich heen, die hij met enige regelmaat op vrijdag- of zaterdagavond kwam voeden met zijn agitprop. Het aparte was ook dat hij later op de avond weer verdwenen was en we hem elders in het uitgaanscircuit niet meer tegenkwamen. Misschien had hij nog andere plekken waar hij ging preken, maar dat waren dan geen etablissementen waar wij ook kwamen.

T. en ik zagen één en ander met weerzin aan.
We waren wat ouder dan de meeste discipelen van de snor, we hadden niet op het Gymnasium of het Atheneum gezeten en eigenlijk waren we in politiek opzicht nog steeds tamelijk naïef. Van communistische  praatjes moesten we niks hebben. Eigenlijk vonden we diep in ons hart nog steeds dat de Amerikanen in Vietnam voor de goede zaak hadden gestreden.
De snor vergiftigde in onze ogen de zieltjes van 16- en 17-jarige VWO-ers met zijn propaganda.
Het was niet alleen de inhoud van zijn boodschap die ons tegen de borst stuitte. Het was vooral de manier waarop die werd uitgedragen. Wij voelden aan ons water dat deze messias een valse profeet was. Dat had trouwens weinig te maken met ons geloof in de ware messias, want ècht godsdienstig waren T. en ik toen al niet meer.

Het Avontuur kende ook een soort gastenboek. Er werden rijpe en groene dingen in geschreven. Van pogingen tot literatuur tot rauwe gevoelsuitingen waar grammaticaal en spellingstechnisch het nodige aan mankeerde, maar de gemoedstoestand van de schrijver brachten ze soms pregnant over.
Toen de ergernis over de besnorde agitator bij mij over de rand schuimde, liep die rechtstreeks dat gastenboek in. In een niet mis te verstane tekst (mogelijk ook rijk gelardeerd met taalfouten) ventileerde ik mijn bedenkingen over het misbruik van het Avontuur als opvoedingskamp voor jeugdige linkse activisten.

Het kon natuurlijk niet lang duren voor Snorremans kennis nam van wat er over hem was geschreven. Nauwelijks een week later kreeg ik van hèm, in het Avontuur en plein public, snoeihard de wind van voren. Het schuim stond hem nog net niet op de mond, maar hij was èrg boos; zoveel was duidelijk.
Met de verbale scherpte en behendigheid die agitatoren nu eenmaal eigen is bekte hij me af op een manier waar ik, rechtse boerenjongen met een technische opleiding, niet van terug had.
Bijzonder was wel dat ik na deze clash Snorremans weinig meer gezien heb. T. en ik bleven het avontuur bezoeken tot vèr in de jaren '80 maar de Snor bleef grotendeels buiten ons gezichtsveld.

Dat alles is inmiddels lang geleden, maar het citaat van Snijders riep één en ander weer bij mij wakker.
Hoe ouder ik word, hoe meer ik de jaren zeventig ga zien als de kater die volgde op de euforie van jaren zestig. In de tweede helft van de jaren zestig was de hang naar vrijheid, gelijkheid en broederschap als een speelse en vrijblijvende golf door de maatschappij gespoeld. In het decennium dat daarop volgde verschenen de mensen die één en ander ècht in de praktijk trachtten te brengen. Van therapeuten die alles op losse schroeven zetten en zo indirect hun patiënten het bos in stuurden, tot de Baader-Meinhoffgroep, die, als het niet goedschiks lukte, dan maar kwaadschiks tot de socialistische heilsstaat meenden te moeten komen. Een heilsstaat waar inmiddels niemand meer op zat te wachten.
Waar in de jaren zestig nog gezellig samen een jointje werd gerookt, leidde de richtingloze vrijheid van de zeventiger jaren, met behulp van hele andere middeltjes, tot een zelfvernietigingsdrang die allerlei bekende en onbekende individuen het loodje deed leggen.

Achteraf blijken de zeventiger jaren een tijd van door- en doodgeslagen romantiek te zijn geweest.
Terugdenkend aan die tijd is het enige wat tot tevredenheid stemt het gegeven dat er ook nog muziek werd gemaakt. Muziek die de tijdsgeest prachtig en toch niet kritiekloos verbeeldde en die ook nu nog overeind blijft.
Daarnaast is er het vage besef dat ik toen al een gut-feeling had met betrekking tot het onheuse karakter van veel fenomenen uit de jaren '70. Toen later mijn wereldbeeld een beetje vorm kreeg, vertoonde dat onmiskenbaar linkse trekken. Ik ben echter ook bang dat ik nooit meer verlost zal raken van een zekere misantropie, die zich toen gevormd heeft. Het besef dat het menselijk tekort bestond, zat tussen mijn oren en het gaat nooit meer weg, waarschijnlijk.

Hoewel. Niet zo lang geleden was ik op een verjaardag, maar geen gewone verjaardag. Er was muziek van gitaar, dwarsfluit en marimba. Wat anders dan ik het van huis uit gewend ben, zal ik maar zeggen.
Op zo'n feestje tref je dan een gepensioneerde betonijzervlechter, die bij even doorpraten in het bezit blijkt van 35.000 CD's. Ik verzin dit niet. 
Hij is een liefhebber van de muziek van Jordi Savall, van wie ik tot op dat moment nog nooit had gehoord, maar die een grootheid blijkt op het gebied van renaissance-muziek.
Ons gezamenlijk verleden in het bouwvak kwam ter sprake. We kletsten wat over vroeger. De gezelligheid op de bouwplaats. De schoonheid van het bouwvak. Het geïmproviseer op basis van kennis en ervaring. Dat het er met de vakbekwaamheid in de bouw niet op vooruit was gegaan, de laatste jaren.
Tot de betonijzervlechter constateerde dat we ondanks alles toch in de beste van alle tijden leefden. Nooit eerder had hij zó kunnen genieten van muziek en van het leven. Eigenlijk hadden we toch niets meer te wensen? Hij had zijn geluk gevonden in de oneindige rijkdom van de muziek.

Op dat moment gaf ik hem gelijk. Ik ben als individu ook gelukkiger dan dertig jaar geleden.
Toch kijk ik inmiddels weer met een bepaalde bezorgdheid naar de toekomst. Ik doe het eigenlijk niet graag, maar binnenkort moet ik daar weer even wat over schrijven, denk ik.

woensdag 4 februari 2015

Als je het hoort, weet je ineens weer wat je mist

















De laatste weken ga ik graag wat eerder naar bed dan ik gewend was.
Tot voor kort viel dat moment zelden voor twaalf uur en vaak was het aanzienlijk later. Deze winter heb ik echter hard gewerkt aan mijn huis en met name aan de zolderverdieping. Daar zijn twee slaapkamers, waarvan de grootste drie maanden geleden nog niet bewoonbaar was. De vloerbedekking van de vorige bewoner lag er na zeventien jaar nog steeds. Met kleine rukjes was er in de voorgaande jaren wel het één en ander gesloopt en weer gemaakt. Desondanks was het afgelopen oktober nog steeds een van zaagsel en gipsstof vergeven hol. Ver verwijderd van het moment dat er weer een bed zou kunnen staan. Terwijl het in potentie een veel sfeervoller kamer zou kunnen worden dan het slaapkamertje achter, waar ik de meeste van die zeventien jaren had geslapen.

Om een lang verhaal kort te maken; ik slaap nu opnieuw in de voorkamer, die ruimer is dan de achterkamer en waar je de oude kapconstructie nog ziet. Er ligt blauw linoleum op de vloer en in de dakkapel hangt een mooi blauw gordijntje. Het houtwerk is lichtgeel geschilderd. De kamer heeft ook een dakraampje en een televisie.
Een kamer waar ik graag ben. Zo graag dat ik tegenwoordig aan het eind van de avond wat eerder naar boven ga en dan in bed nog wat lees. Dat deed ik vroeger nooit, maar het is net of ik in die kamer en met een boek pas echt tot rust kom. Vervolgens slaap ik ook beter, zo lijkt het.
Op dit moment ligt Vijf bijlen van A.L. Snijders naast mijn bed. 335 Zeer Korte Verhalen.

Ja, dat stuk over Snijders en het fenomeen zkv's heeft u ook nog te goed. Maar eerst even dit.

Afgelopen maandagavond lag ik net in bed, toen ik een geluid hoorde dat ik al te lang had gemist.
Ik heb het vele malen gehoord. Niet toevallig was dat soms ook als ik in bed lag. Het geluid wordt alleen geproduceerd als het donker is, namelijk. Meestal in een groenere omgeving dan de Dordtse binnenstad.
Ik heb het eerder gehoord in of bij vakantiehuisjes in het oosten des lands.
Maar ook in een kreek nabij een oude dijkdoorbraak in de voormalige polder De Dood in de Biesbosch. Daar overnachtten we nogal eens met het bootje en daar was het op septemberavonden en -nachten vrijwel altijd te horen. Of, ook in september, op een camping net ten noorden van Florence. Waar we, na een lange rit door de Alpen, in de schemering nog net onze tent hadden kunnen opzetten. We konden weinig meer doen dan liggen en slapen. En ook daar was het geluid. Je slaapt er prima bij in.

Het is het geluid dat men in films altijd laat horen als er een spookachtige sfeer moet worden opgeroepen. Wat flauwekul is, omdat het wordt gemaakt om een partner te vinden en tot nageslacht te komen. Nou ja; ook om andere makers van het geluid duidelijk te maken dat er sprake is van een territorium waar ze buiten moeten blijven. Het is de roep van de Bosuil.

Jammer genoeg heb ik de Bosuil in al die jaren vooral gehoord. In levende lijve gezien heb ik heb ik hem niet, hoewel er één twijfelgeval is, lang geleden in de Sliedrechtse Biesbosch.
Andere uilen zag ik des te meer.
De Ransuil, die ik bijna op afspraak kon ontmoeten langs de Tanthofkade aan de Noordrand van Delft, bijvoorbeeld. Eind maart, begin april ging ik vaak om een uur of zeven 's avonds bij een bepaald stukje weiland langs de kade staan. De zon gaat eind maart pas na acht uur onder. Vrijwel elke avond rond een uur of zeven verscheen de Ransuil boven het weitje, dat hij systematisch, vliegend met diepe vleugelslagen, begon af te zoeken op veldmuizen.  Af en toe deden de stralen van de laagstaande zon de randen van zijn vleugels oplichten.

foto: sijmenhendriks.com
















Alle uilen vliegen geluidloos. Behalve als ze geluid willen maken. Om indruk te maken op de vrouwtjes slaan Ransuilen in de vlucht soms de uiteinden van hun lange vleugels tegen elkaar. Ook dat geluid heb ik gehoord. Het klinkt alsof iemand met leren handschoenen aan in z'n handen klapt.
Dat indruk maken op de vrouwtjes begon meestal wat later op de avond, als het donker was. Dan kon je ook de roep horen (klik op de icoontjes onder het fotootje in de link) , zowel van het mannetje als het vrouwtje.

Op Texel zat ik regelmatig, 's morgens vroeg of aan het begin van de avond, aan de rand van de Eierlandse duinen, met uitzicht op het stukje ruigte dat lokaal de Hanenplas wordt genoemd. Je kon er met enige regelmaat Velduilen zien. Op een zekere ochtend in mei heb ik daar zo'n vogel zó mooi zien jagen, zoals ik het later nooit meer gezien heb. Op zeker moment kwam hij recht op me af en keek me van zo'n dertig meter afstand aan. Dat kunnen de meeste uilen tamelijk indringend doen; je aankijken.

Steenuiltjes kunnen het ook goed. Ze hebben bovendien een gave voor nijdig kijken, misschien omdat ze zelf zo klein zijn en hun ogen verhoudingsgewijs zo groot. Je kunt ze eigenlijk alleen te zien krijgen als je weet waar ze thuis zijn. Bijna altijd houden ze zich op in de buurt van een boerenerf en ze leven hun leven binnen een straal van pakweg 250 m vanaf die plek.

foto: lrdigiphoto.nl

















Ooit heb ik het voorrecht gehad te worden rondgeleid door iemand van een vogelwerkgroep, die een aantal van deze boerenerven kende in Midden Delfland. We zagen drie verschillende steenuiltjes bij drie verschillende boerderijen. Het was winters weer met een zonnetje en de uiltjes zaten te soezen in zijn stralen. Want dat doen vrijwel alle uilen ook graag: zonnen.

Het duurde behoorlijk lang voor ik mijn eerste uil in het wild zag. Ik was al ruimschoots dertig. Als je niet weet waar je moet zijn of waar je moet kijken, kan het ook lang duren voor je er een ziet. Je moet het vaak hebben van horen zeggen, lokale tipgevers.
Er zijn waarschijnlijk veel mensen die hun hele leven nooit een uil in levende lijve en in de vrije natuur zien. Wat niet weet, wat niet deert, denk ik dan maar.
Terwijl ik dit schrijf ervaar ik het zelf eigenlijk alweer als een gemis. Het is járen geleden dat ik er een heb gezien.

Maar goed. Ik heb er weer één gehoord.
Onze lokale bosuil op vrijersvoeten  maakt soms even een uitstapje vanuit het Merwesteinpark naar de Museumtuin en het Arend Maartenshof, waar zo'n beetje de grootse en oudste bomen van de Dordtse binnenstad staan. Een klein bos van ongeveer vijf bomen, maar groot genoeg voor de Bosuil.

Ik ga vanavond weer bijtijds naar bed.