zaterdag 18 december 2021

Onopgemerkt jubileum

cartoon: Debra Goldstein
























Zonder dat ik het zelf in de gaten had, heeft dit blog op 9 november j.l. de gezegende leeftijd van tien jaar bereikt.
 
Nu ben ik -mijn directe omgeving weet dit- geen man van verjaardagen. 
Mijn eigen verjaardag vier ik nooit, en verjaardagen van anderen bezoeken vind ik niet altijd een onverdeeld genoegen. Ja, het kan best gezellig zijn. Maar zodra zo'n verjaardag eigenlijk de enige reden wordt om de jarige nog op te zoeken, wordt het een vreemd mechanisme. Helemaal als zich, onder het gezelschap dat op zo'n verjaardag samenkomt, eigenlijk niemand bevindt waarvan je denkt: "leuk, dan zie ik die ook weer 's".
Al lang geleden heb ik moeten constateren dat ik niet echt, zoals dat in het moderne newspeak heet, een mensen-mens ben. Ik kan prima de schijn ophouden, en als ik mijn best doe ervaren anderen mij mogelijk als een welopgevoede, vriendelijke man, aan wie je jezelf niet snel een buil valt. Ik blijf altijd beleefd en ik heb tamelijk goed door hoe ik contact kan leggen, zonder dat mensen van me schrikken. Maar in de praktijk spreek ik mensen altijd aan met een doel. Zelf zit ik nooit om een praatje verlegen. Er zijn uitzonderingen op die regel, maar dan hebben we het over de intimi, en dat zijn er maar een paar.

Terug naar de verjaardag van dit blog. Wat kunnen we constateren, na tien jaar blogs schrijven? 
Voor wat betreft de statistiek het volgende: Het Ondermaanse telt inmiddels 128 'posts'. Er waren in 10 jaar tijd 44 reacties en het blog heeft 6 volgers. Inmiddels heeft het blog 50213 'hits' gescoord. 

Wat vind ik er zelf van? 
De belangrijkste conclusie moet zijn dat ik het schrijven nog steeds leuk vind. Het op schrift stellen van je gedachten is een bezigheid die blijft bevallen. Na tien jaar ligt er toch een neerslag van wat je in de loop der tijd heeft beziggehouden. 
Onwillekeurig betrap ik me ook op het gegeven dat ik graag verhalen vertel.
Ik mag dan nooit om een praatje verlegen zitten; als het gesprek een associatie opwekt met een verhaal dat ergens in mijn geheugen zit, dan heb ik dat meteen paraat en komt het er ook uit. Dat houdt voor de gesprekspartner ook een risico in, want eenmaal op mijn praatstoel kan het wel eens even duren voor ik er weer vanaf kom, en of wat ik te vertellen heb de toehoorder wel echt interesseert ontgaat me wel eens. Dit blog is een mooie gelegenheid om lekker uit te wijden over alles wat me interesseert, irriteert of verwondert, zonder dat ik anderen daar mee lastig val. Wie één en ander leest, doet dat op eigen risico.

Wat ik in dat licht wèl jammer vind, is het feit dat er in de loop der jaren slechts mondjesmaat is gereageerd op wat ik schreef. Daar verwachtte ik, toen ik het blog begon, wel wat meer van.
Niet dat ik zat te wachten op blijken van waardering, of zo. Na een jeugd die enigszins in het teken stond van overmatige bescheidenheid en ernstige twijfels aan de eigen voortreffelijkheid, ben ik ondertussen wel zover dat ik niet meer van aanmoediging afhankelijk ben om te blijven schrijven. 
De werkelijke reden waarom ik dat gebrek aan reacties met tegenviel, is dat ik wel houd een beetje discussie. Ik heb een verleden in de nieuwsgroepen op Usenet, waar men vaak nogal ongezouten meningen ventileerde. Usenet is de plek waar ooit Godwin's Law ontstond. De stelling dat een discussie eindigt, zodra iemand z'n toevlucht zoekt in vergelijkingen met Hitler of de Nazi's.
Gelukkig heb ik in de loop der jaren geleerd om zo'n discussie te gebruiken om je eigen mening te toetsen en eigenlijk vooral om niet alles in het extreme te trekken.
Maar toch: het zou best leuk zijn om te weten welke gedachten je stukjes bij anderen oproepen.

Misschien is de belangrijkste reden dat ik blijf schrijven toch een heel zelfgenoegzame.
Op het eerder genoemde Usenet trof ik, pakweg twintig jaar geleden, een schrijver aan wiens proza ik graag las. Hij was zelf een groot bewonderaar van Nescio en schreef korte stukjes, die een vage verwantschap hadden met de stijl en thematiek van deze schrijver. Ik was en ben nog steeds een liefhebber van Nescio's werk, maar dat was vermoedelijk wel zo'n beetje het enige waarover we het eens waren.
Nu ik zelf 128 stukjes het licht heb doen zien, realiseer ik me dat er nog één ding van hem was, waarin ik me bij nader inzien volledig kan vinden. Hij vond het heel leuk om na enige tijd z'n eigen stukjes weer eens te lezen. 
Ik ben zelf inmiddels ook ijdel genoeg om toe te geven dat dit ook voor mij geldt.


dinsdag 7 december 2021

Ault en de krijtrotsen


















Victor Hugo wandelde in september 1837 langs de Franse kust tussen Le Treport en Ault. 
Hij werd daarbij vergezeld door een gids uit Etretat. Kennelijk was Hugo hevig geboeid door het fenomeen krijtrotsen, de falaises die beeldbepalend zijn voor de kust tussen Ault en de mond van de Seine. Hij was op zoek naar de plek waar de krijtrotsen beginnen
Dat bleek Ault te zijn. Zijn gids, zelf afkomstig uit wat je zou kunnen beschouwen als het hart van de falaise-kust, was echter van mening dat de krijtrotsen in Ault eindigden. Hugo vond dit zó vermakelijk dat hij er over schreef aan zijn vrouw. Een gegeven waarvan een toeristisch bordje in Ault ons, middels een lang citaat uit die brief vertelt. Zoals de Franse mevrouw, die ons een paar jaar geleden vertelde dat Charles de Gaulle in 1956 in haar hotel had geslapen, wil men ook in Ault zijn licht niet onder de korenmaat steken.

Aanvankelijk stond hier: "Afgelopen week waren we zelf in Ault." We waren er inderdaad, maar inmiddels is het wèl anderhalve maand geleden. Pas vandaag kwam ik er toe om dit stukje af te maken.. 
We waren er niet voor de eerste keer, trouwens. Ook vijf jaar terug waren we ter plekke. Toen hebben we overigens het bordje met het citaat van Hugo gemist. Of misschien stond het er toen nog niet.
Als mensen die hun domicilie een heel stuk ten noorden van Ault hebben houden wij het er op dat de falaises beginnen in Ault. We logeerden in Saint Valéry-sur-Somme en als je van die plaats via de D940 naar Ault rijdt, rij je eigenlijk op de rand van het kalkmassief. Op die weg bevindt je jezelf op een hoogte tussen de 10 en de 15 m. boven zeeniveau. Links van je ligt een helling die oploopt tot een kleine 50 m. hoogte. Rechts daalt het land af tot zeeniveau. Daar ligt een landschap dat sterk aan een Nederlandse polder doet denken. Plat, met veel plassen en sloten. Daarachter zie je de zee, die slechts door een dijk van grind van het land is gescheiden.

















Wanneer je Ault nadert, begint de weg te stijgen. Je neemt de afslag naar het centrum van Ault over de D463 en na een kleine slinger in de weg, die nog steeds stijgt, zie je ze ineens voor je: de krijtrotsen.

















Parkeren met zicht op zee is geen enkel probleem. Ault is in dit seizoen volledig uitgestorven en parkeren is overal gratis.
De plaats heeft alle kenmerken van een badplaats die in het begin van de vorige eeuw bruiste van het leven, maar sindsdien slechts een gestage neergang heeft gekend. Bijna alles in Ault ademt vergane glorie. Er staan nog een paar fraaie stadsvilla's uit de jaren rond 1900, maar verval en verveloosheid zijn allesoverheersend. Er is wat horeca, maar in dit jaargetijde is er bedroevend weinig geopend. Dat het maandag was toen wij er waren, maakt in dat opzicht weinig verschil, vermoed ik.
Onwillekeurig levert dit alles een sfeer op die doet denken aan een nouvelle vague-film uit de jaren zestig. Het is op-en-top Frankrijk.

We laten de voiture achter in Ault en lopen langs de kust naar het Bois de Cise. 
Een mooie wandeling, met het wat klimmen en dalen. Om te beginnen starten we op een punt dat nog zo'n 30 m. boven zeeniveau ligt en moeten we afdalen naar het centrum van het stadje, dat net boven zeeniveau ligt. Een gegeven dat voor veel bewoonde oorden langs deze kust geldt. Ze liggen allemaal op plaatsen waar de natuur een inzinking in de krijtrotsen heeft geschapen. Vaak doordat een rivier vanuit het binnenland het krijt heeft uitgesleten. Aan de andere kant van die inzinking moeten we dus weer omhoog en op weg naar het Bos van Cise herhaalt zich dat nog een paar keer in de vorm van iets minder diepe inzinkingen, die niet helemaal tot op zeeniveau reiken.

















Ondertussen loer ik regelmatig door de kijker over zee, of er misschien een verdwaalde Jan-van-Gent te zien is, maar de zee is volledig leeg. Geen boot en geen vogel vertoont zich.
De naam Bois de Cise doet vermoeden dat we te maken hebben met een bos. Wat het ook is, maar het is een bewoond bos. Gelegen in een iets kleinschaliger inzinking dan Ault is het een soort Franse uitvoering van De Kievit in Wassenaar. Een bos dat vol staat met villa's. Voor een deel huizen van 100 jaar oud, met een zekere grandeur en Art Nouveau details, maar hier en daar ook wat modernere toevoegingen.


 






























Waar het Bois de Cise uitkomt bij zee staat een restaurant. Het enige in de verre omtrek en maandag of geen maandag; het is open! De klok wijst rond half één en we zijn inmiddels francofiel genoeg om te weten dat, als je buiten de deur wilt eten in Frankrijk, je dat tussen twaalf en twee moet doen. We schuiven aan voor het déjeuner. 
Het pakt wat duurder uit dan we gewend zijn in de gemiddelde Franse horeca, maar de maaltijd is dan ook van bovengemiddelde kwaliteit. 
Na een gesprekje met een bejaard echtpaar uit Wallonië, dat ieder jaar naar de krijtrotsen-kust blijkt te komen, en dat voornamelijk door mijn vrouw wordt gevoerd vanwege mijn nog steeds abominabele vermogen om Frans te spreken, vervolgen we onze weg.

We steken het binnenland in, lopen langs de zuidwest-rand van het Bois de Cise, kruisen de D940 en lopen via een fraaie holle weg met veel braamstruiken erlangs richting Saint-Quentin-la-Motte-Croix-au-Bailly. 
Kennelijk vormt het Bois de Cise en de omgeving van het genoemde dorp een uitstekende biotoop voor Groene Spechten, want we zien en horen een paar exemplaren. 
Het dorp bestaat uit een paar -kilometers lange- lintbebouwingen, die zich langs een aantal verharde wegen in alle richtingen uitstrekken. Van een echt centrum is nauwelijks sprake, hoewel we een kerk tegenkomen die vele eeuwen heeft zien passeren. 

















Zoals veel Franse dorpen heeft ook dit in de afgelopen tientallen jaren te maken gekregen met 'witte schimmel'. Bungalows zonder kraak of smaak, met gladgeschoren gazons er omheen, die soms onzichtbaar zijn omdat de bewoners zich hebben verschanst achter een meer dan manshoge schutting. Ik vraag me af wat de band van die bewoners met het dorp is. Heeft het stadsvolk in Frankrijk ook doorgekregen dat je met internet, thuiswerken en wat dies meer zij, eigenlijk overal kunt wonen en toch riant je brood kunt verdienen?
Wat wèl mooi is aan Saint-Quentin-la-Motte, is het gegeven dat het landschap in de directe omgeving van het dorp kleinschalig is gebleven. Kleine kavels, door heggen en houtwallen gescheiden, waarop op nog wat vee wordt gehouden. Restanten van boomgaarden. Kleine stukjes geriefbos. Een bewuste keuze?



Als je vijfhonderd meter van de dichtstbijzijnde bebouwing verwijderd bent, loop je in grootschalig, boomloos landbouwgebied met maisvelden van vele hectares. Zoals we merken als we na het dorp naar het noordwesten draaien en weer koers zetten richting Ault. Mede door die grootschalige boomloosheid wordt je regelmatig een blik op de zee gegund; dat dan weer wèl.
In Ault is het nog net zo uitgestorven als toen we er aankwamen.
De auto staat, inmiddels moederziel alleen, uit te kijken over zee.