maandag 30 januari 2012

Pestvogels

Het KNMI meldde gisteren dat het de hele dag bewolkt zou zijn. Alleen in het noorden zou af en toe de zon tevoorschijn komen. Men vergiste zich, gelukkig.
Toen het rond een uur of twaalf in Delft, waar mijn vriendin L. woont, toch behoorlijk begon op te klaren, was het besluit snel genomen. We waren de laatste weken weinig buiten geweest en we hadden zin in een stevige wandeling en wat frisse lucht. In zo'n geval zoeken we vaak de duinen op. In dit geval werd het Oostvoorne. Een broodje eten bij de Meidoorn en daarna op pad, waarbij natuurlijk ook het strand even wordt meegepikt.
De keus voor Oostvoorne en de Meidoorn was niet helemaal toevallig. Zo af en toe kijk ik namelijk ook op waarneming.nl. Daarop had ik gezien dat bij de Tenellaplas, aan de binnenrand van het Voornse duingebied en op een steenworp afstand van de Meidoorn, al een paar dagen een klein groepje Pestvogels bivakkeerde.
Daarmee zijn we aangeland bij een volgende passie. Ook vogels kijken doe ik al vanaf mijn tienerjaren. Het was iets dat "als kakken opkwam", zoals mijn moeder dat noemde. Dat in die tijd mijn mensenschuwheid zich op een hoogtepunt bevond, was indirect de oorzaak. Ik maakte als zeventienjarige lange fietstochten in de omgeving. Meestal in mijn eentje. Op zekere dag in het voorjaar fietste ik langs de Zwijndrechtse Lindeweg, toen ik een zwart-witte vogel in de lucht halsbrekende capriolen zag uithalen, terwijl hij iets riep dat op "kie-juh-wiet" leek.
De vogel en zijn gedrag intrigeerden me dusdanig, dat ik mij op één van de volgende dagen naar de lokale boekhandel begaf en daar het boekje 'Wat vliegt daar?' van Dr. W.H. van Dobben aanschafte.
Nu ik erover nadenk moet ik ook concluderen dat ik niet alleen wilde weten hoe de zwart-witte vogel heette, maar dat ik meer vogels wilde kennen en steeds een vogelboekje bij de hand wilde hebben. In de openbare bibliotheek, waar ik destijds ook de deur platliep, had ik tenslotte ook snel genoeg kunnen achterhalen dat de luchtacrobaat met zijn onmiskenbare roep een Kievit was.
Vanaf dat moment vogelde ik, waar en wanneer dat uitkwam. In de eerste jaren heel intensief en heel bewust. In latere jaren vaak terloops; ik zorgde ervoor dat ik op elke wandeling van betekenis een kijker bij me had. Spelenderwijs bouwde ik mijn kennis van vogels op. Het aantal geziene soorten stijgt in de eerste jaren snel. Hoewel ik ze nooit telde, zullen de eerste honderd niet veel meer dan één of twee jaar hebben gekost. Over de volgende vijftig doe je al een stuk langer. Tot voor een jaar of tien geleden had ik geen idee hoeveel soorten ik eigenlijk had gezien. Omdat ik een asociale vogelaar was (ik vogelde het liefst in mijn eentje) hoorde ik nooit van anderen wat zij zagen en waar de teller bij hen stond.
Dat veranderde toen mijn vriend R. die ik al ruim twintig jaar kende en die nooit enige belangstelling voor vogels had getoond, ineens ook een vogelaar bleek te zijn. Jaren daarvoor zeilden we eens samen op de Krammer onder Oude Tonge toen ik opeens vier Steltkluten voorbij zag komen. Die soort is nu nog steeds een relatieve zeldzaamheid in Nederland en toen helemaal. Steltkluten! Terwijl ik een aanzienlijke opwinding voelde en daar ook blijk van gaf, keek hij me enigszins meewarig aan.
Eén van de eerste vragen die R. me als nieuwbakken vogelaar stelde was: "hoeveel soorten heb je al gezien?" Ik wist het niet. Kort daarna zette ik in het register van Nederlandse namen achterin één of ander vogelboek een streepje voor iedere soort waarvan ik me kon herinneren dat ik hem gezien had. Ik kwam tot ongeveer honderdtachtig soorten. Sindsdien zijn er misschien nog twintig bijgekomen.
Sinds internet ben ik me van lieverlee bewust geworden van het bestaan van een vogelaarscultuur, waarin jaarlijsten, Nederlandse lijsten, levenslijsten en waarschijnlijk nog enkele andere lijsten een rol spelen. Het vogels kijken is, sinds ik er veertig jaar geleden mee begon, een tamelijk wijdverbreide liefhebberij geworden. Het heeft zelfs Hans Dorresteijn van een minkukelige misantroop veranderd in iemand die met andere vogelaars speciale vogelkijkreizen onderneemt. Iets waar ik, ondanks het feit dat ik in allerlei andere opzichten aardig 'bij de mensen' gekomen ben, nog steeds niet aan moet denken. Met één ander individu samen vogels kijken kan. Met twee wordt al precair, wat mij betreft.

Ik bereidde me dus op het ergste voor toen we op weg gingen naar Oostvoorne en de Tenellaplas.
Het viel erg mee. Bij aankomst wees de aanwezigheid van een klein groepje vogelaars ons de plek waar de vogels te bewonderen waren. De meeste die-hards hebben de Pestvogel al op de levenslijst en meestal ook wel op hun Nederlandse lijst staan, denk ik. Vrijwel elke winter vertoont de soort zich in Nederland. In een zogenaamd 'invasiejaar' zelfs met enkele duizenden tegelijk. Aan die invasies heeft de vogel ook zijn naam te danken. Kennelijk is zo'n invasie in de middeleeuwen meerdere keren samengevallen met het begin van een pest-epidemie. Er ontwikkelde zich een bijgeloof dat de bombycilla garrulus een brenger van de pest was.

Pestvogel in de Maretak, foto Kristof van Asten

Daarmee werd het dier beslist onrecht aangedaan. De Pestvogel is een fraaie vogel met een onmiskenbaar uiterlijk. Heb je er eenmaal één gezien dan vergis je jezelf daarna nooit meer. Omdat ze rond de ogen een klein zwart maskertje hebben, zien ze er weliswaar uit als kleine boefjes, maar z'n kuifje en de vrolijke  gele en rode kleuraccentjes op de vleugelpennen maken er toch een feestelijk beest van. Nog mooier is het contactroepje. Als meerdere vogels tegelijkertijd dat geluid maken, lijkt het wel een piepklein carillon.
De reden dat ze al dagen in dezelfde buurt rondhingen bleken de witte bessen van de Maretak te zijn; een parasiet die in vele bomen in de Voornse duinen groeit. De Pestvogel leeft 's winters van allerlei bessen en deze waren kennelijk buitengewoon smakelijk.

Vogelaars zijn intussen overigens in veel gevallen vooral fotografen. Sinds de komst van digitale spiegelreflexen met enorme telelenzen, voorzien van beeldstabilisatie, kan zelfs zonder statief met een dergelijke toeters een scherpe foto worden gemaakt. Eventuele kleine onvolkomenheden qua scherpte kunnen met Photoshop worden weggewerkt. De camera's functioneren als mitrailleurs. Terwijl de opklappende spiegels lustig klapperen, maakt men meerdere foto's per seconde. De geheugenkaart is geduldig; wat niet bevalt kan zonder kosten worden weggegooid.
Nadat de vogels zich een paar keer bijzonder mooi hadden laten zien in het winterzonnetje, brak het gezelschap op om zich naar de volgende te fotograferen zeldzaamheid te begeven.

Wij hadden ook genoten en wandelden richting het strand. De dag kon niet meer kapot.

donderdag 26 januari 2012

In Nederland gebeurde het tien jaar later

Wat nu de Britse folkboom van de jaren '60 wordt genoemd, had zijn oorsprong eigenlijk al eerder. Ewan MacColl was in de jaren '50 reeds actief als volksmuziek-propagandist. Voor MacColl en andere bekende liefhebbers uit die tijd, zoals de zanger en verzamelaar Bert Lloyd, was volksmuziek een middel om de arbeidersklasse te emanciperen en van een eigen culturele basis te voorzien. Het platenlabel Topic, nu nog steeds een belangrijke promotor van folkmuziek, kwam min of meer voort uit de communistische partij.  De link tussen folk en politiek is een aparte studie waard.
Wat echter ook blijkt is dat de band tussen politiek en folk beperkingen met zich mee bracht. Ewan MacColl stond er om bekend dat hij er strenge regels op na hield met betrekking tot wat er wèl en nìet kon in zijn Singer's Club. Britse muzikanten die Amerikaanse muziek speelden werden verketterd. Ze verkwanselden hun eigen cultuur, in de ogen van McColl.
In de jaren '60 ontwikkelde zich echter een stroming binnen de folkmuziek die aan dit purisme geen boodschap had. Bert Jansch en Davey Graham hadden zich al nooit veel aangetrokken van McColl's oekazes. Aanvankelijk speelden ze vooral muziek van Amerikaanse oorsprong en Graham had begin jaren zestig al de Indiase muziek ontdekt. In hun voetspoor experimenteerde een groeiende menigte muzikanten er naar hartelust op los. Pentangle mengde jazz en folk en uiteindelijk vond Fairport Convention eind  jaren '60 de Britse folkrock uit. 'A sailors life' op het album 'Unhalfbricking' uit 1969 wordt algemeen beschouwd als het begin daarvan.

Wat gebeurde er ondertussen in Nederland, wat folkmuziek betreft?
In eerste instantie niet heel erg veel. Er was in de jaren '60 maar één gelegenheid die je met een beetje goeie wil een folkclub zou kunnen noemen: de Waag in Haarlem, waar Cobi Schreijer resideerde. Ik ben er zelf nooit geweest, maar ik vermoed dat Schreijer het gebeuren in de Waag min of meer had gemodelleerd naar de Singer's Club. Politiek was in de Waag ook altijd op de achtergrond aanwezig. Al ging het dan misschien wat Cobi betreft meer over feminisme dan over linkse idealen. Ze haalde onder andere Pete Seeger en Paul Simon (waar toen nog niemand van gehoord had) naar Nederland. Ook Boudewijn de Groot was er vaste gast.
Het televisieprogramma 'Andere Tijden' besteedde in 2006 een aflevering aan Elly en Rickert Zuiderveld. De eerste helft daarvan biedt en passant een indruk van de sfeer in de Waag.
Hoewel Cobi Schreijer haar carrière was begonnen als vertolkster van het Oud-Hollandse lied, speelde traditionele muziek geen grote rol in de scene rond de Waag. Het was vooral de singer-songwriter en zelfs de chansonnier die er de sfeer bepaalde.
Een buitenbeentje in die periode vormde CCC inc. dat eind jaren '60 een mengsel speelde van Amerikaanse folk, Dylan-covers en eigen werk.
Daarnaast waren er rond die tijd diverse Nederlandse groepen die Engelse en Ierse traditionele muziek speelden; Crackerhash is een naam die me te binnen schiet.
Sommige van die groepen speelden zelfs in Engeland. Af en toe werd er bij die gelegenheden gevraagd waarom men eigenlijk geen muziek uit de Nederlandse traditie speelde. Daar hadden de meeste Nederlandse folkmuzikanten aanvankelijk geen antwoord op.

Toch hield de vraag een aantal van hen bezig. Halverwege de jaren '70 begonnen Nederlandse folkies serieus werk te maken van Nederlandse volksmuziek. Men merkte op dat Ate Doornbosch al sinds de jaren '50 bezig was met het verzamelen van Nederlandse volksliederen, analoog aan de manier waarop mensen als Cecil Sharp en Alan Lomax dat eerder in Engeland en Amerika hadden gedaan.
Het werk van Doornbosch werd één van de voornaamste bronnen voor wat ik de Nederlandse folkboom van de jaren '70 zou willen noemen. In korte tijd gingen veel folkmuzikanten, die eerst Engels en Amerikaans repertoire hadden gespeeld, over op Nederlandse volksmuziek. Ik heb er destijds een flink aantal gezien in de Dordtse folkclub en op diverse festivals. Omdat veel van de betrokken muzikanten al jaren speelden, was de muziek over het algemeen van behoorlijke kwaliteit.
Desondanks springen een paar bands en artiesten er wat mij betreft uit.
Alfred den Ouden, gek genoeg geboren in Dordrecht, maar sinds de jaren '70 woonachtig in België, nam in 1973 zijn eerste album op. De zang is wat stijf, maar in essentie is 'Zondagmorgen toen kregen wij de loods aan boord' een lied dat qua melodie niet onderdoet voor de mooiste angelsaksische ballades.
De groep Wargaren produceerde in 1976 het album 'Met stille trom'.  Een plaat die liet zien dat Nederlandse folkmuziek ook een poëtische kant had. 'Er zou er een meisje gaan halen wijn' bevat alle ingrediënten van een klassieke traditional, waaronder een vleug niet geheel van moralisme gespeende levenswijsheid en een link met de natuur.

Uit Wargaren kwam Wolverlei voort. De groep vertegenwoordigt de Nederlandse traditionele folk op het toppunt van zijn ontwikkeling. Hun eerste plaat uit 1978 bevat het nummer 'Willigeboompjes'. Omdat de basis mede wordt gelegd door een electrische bas begint het een beetje op folkrock te lijken.
De enige echte folkrockband die Nederland heeft gekend is echter het onvolprezen Fungus. We kunnen Fungus rustig de Nederlandse Fairport Convention noemen. Hun combinatie van folk en rock is eigenlijk van dezelfde muzikale kwaliteit. In 1974 had de band zelfs een klein hitje met 'Kaapren varen'.
Als blijk van Fungus' kunnen en ook om de vergelijking met FC te staven is 'Te Vlissingen' van de 2e plaat 'Lief ende Leid' uit 1975 (die titel doet me aan een andere plaat denken, overigens) een mooier voorbeeld.

Ondanks de hoge kwaliteit van de muziek hield de Nederlandse folkboom weer even snel op als ie begon. Begin jaren '80 was het grotendeels voorbij. Zonder blijvend voet aan de grond te hebben gekregen verdween de Nederlandse traditionele folk letterlijk van het toneel.
De vraag waarom in Nederland geen ruimte is voor een blijvende en levende muzikale traditie, zoals die in het Verenigd Koninkrijk, Ierland en de Verenigde Staten wel bestaat, is misschien stof voor een volgende beschouwing.

maandag 23 januari 2012

Das Boot

De stukjes op dit blog lezende zou u de indruk kunnen krijgen dat rootsmuziek mijn enige grote passie is. De werkelijkheid is dat ik vele grote en kleine passies heb. Ongetwijfeld zal een aantal daarvan nog de revue passeren, maar omdat ik in mijn vorige stukje even over 'het bootje' repte moet ik het nu dan toch maar even hebben over wat mogelijk mijn grootste passie is: mijn boot.

Indirect heeft de liefde voor bootjes en zeilen toch nog zijn oorsprong bij mijn interesse voor folkmuziek.
Halverwege de jaren '70 bezocht ik namelijk, meestal in gezelschap van mijn goede vriend T. een folkclub, die huisde op een zolder van het Hof in Dordrecht. Die avonden werden ook bezocht door R. uit Papendrecht. Meestal maakten we in de pauze een praatje en na afloop van het optreden deden R., T. en ik een rondje langs de café's van onze voorkeur.
R. bleek in het bezit van een kajuitzeilbootje van 5.70 m. lang, een zogenaamde Draaijer, dat hij 'Hlessil' had genoemd. Heel wat havenmeesters hebben in de loop der jaren hun tong gebroken over die naam en steeds moest R. vertellen hoe hij er aan gekomen was. Elke keer legde hij geduldig uit dat hij het woord had opgeduikeld uit het boek 'Watership Down' *) en dat het 'De Vagebonden' betekende.
Het duurde niet lang eer R. ons een keer uitnodigde om een dagje mee te zeilen. T. en ik vonden het wel wat.
Van het één kwam het ander. T. kocht op zekere dag 'Het Voorntje', een motorboot die ooit (in 1928) als Zalmschouw was gebouwd en die hij weer volledig terug restaureerde tot de zeilende vissersboot die het ooit was geweest. Zelf zeilde ik steeds vaker met R. mee. Naar Zierikzee, naar het IJsselmeer en uiteindelijk langs de hele Nederlandse kust, van Borkum tot de Oosterschelde.

1981, met de HD-75 in Den Bosch
Toen T. klaar was met zijn restauratie, voer ik ook regelmatig  mee in zijn Zalmschouw, die inmiddels weer de naam had die hij tijdens zijn leven als vissersboot had gedragen: 'HD-75'. Waarbij 'HD' overigens stond voor 'Hardinxveld' en niet voor 'Den Helder' (de tegenwoordige betekenis).

In 1985 kocht ik mijn eerste eigen bootje, een zogenaamde Victoire 22'. Het ding was 6.60 m. lang, 2.20 m. breed en had een diepgang van 1.00 m. Hij was in 1973 gebouwd en ik was, voor zover ik heb kunnen nagaan, de 3e eigenaar. De eerste had de boot 'Cracklin' Rosie' genoemd, kennelijk naar de song van Neil Diamond. De tweede eigenaar vond dat Engelstalige gedoe maar niks en had de naam gereduceerd tot 'Rosie'. Dat vond ik op mijn beurt weer niks en na een paar weken na aanschaf heette de boot 'Brendan', naar de legendarische Ierse monnik, die voor de Noormannen en voor Columbus naar Amerika zou zijn gevaren.

Brendan, voor anker in de Biesbosch










Met Brendan heb ik tot 2009 gevaren. 23 jaar is het mijn hoogstpersoonlijke drijvende koninkrijk geweest. Want dat is wat een boot is voor mensen die misschien niet volledig mensenschuw zijn, maar op een zeker moment wèl verlost willen zijn van het eeuwige sociale gedreutel. Bij jezelf zijn; met niemand wat te maken hebben; koning zijn op je eigen 10 m2.

Met geen enkel ander vervoermiddel krijg je een dergelijk gevoel. Dat komt ook omdat een boot niet alleen een vervoermiddel is. Als het ding een dek heeft en hutje, is het ook een thuis. Dat thuis kan afgemeerd liggen in een haven, waar je eventueel kan genieten van alle sociale geneugten die het leven onder de mensen kan bieden. Maar voor hetzelfde geld gooi je je lijntjes los, vaar je naar een mooie en van God verlaten ankerplaats en zoek je daar je rust. Je kijkt naar het (liefst zoute) water, dat rijst en weer daalt en eventueel naar de dieren die voorbij komen. Na het vallen van de schemering hang je een olielampje in het want, bij wijze van ankerlicht. Je gaat onderdeks om daar nog wat 'bunkside reading' te doen en na verloop van tijd vallen je ogen dicht. Complete ontspanning. Eén zijn met je polyester tobbe en de omringende natuur.
Dan heb ik het nog niet eens gehad over het zeilen zelf. Het is niet alleen een goedkope manier om ergens te komen. Zeilen is een feest voor de zintuigen. Staan de zeilen goed? Kunnen we de volgende ton die onze route markeert al zien? Als daar Zierikzee ligt , daar staat de Plompe toren van Koudekerke en daar de Roompotsluis in de Oosterscheldekering: dan zitten we ongeveer hìer (vinger op de kaart). Zie je die golfjes daar breken? Daar is het ondiep: afstand houden..

Brendan kon veel aan voor de notendop die ze was. Het spijt me nog steeds dat ik nooit Engeland met haar gehaald heb. Ze was het waard.
Maar er was één ding waar Brendan met haar vaste kieltje niet geschikt voor was: droogvallen.
Er is geen mooier water dan getijdewater. En er zijn wat mij betreft geen mooiere zeeschappen dan de overgangen tussen land en water, die elk uur een ander beeld opleveren en toch zó rustgevend zijn. Er komt namelijk altijd weer een nieuw hoogwater en ruim 6 uur later is het weer laag. In die amfibische zone te verkeren, terwijl de boot ook bij laagwater gewoon rechtop op de modder bleef staan; dat was mijn grootste nog onvervulde wens.

In 2008 zag ik eindelijk mijn kans schoon. Toevallig was mij een jaar daarvoor een aardig bedrag in de schoot gevallen. Ik ging, eigenlijk pas voor de tweede keer in mijn leven, op botenjacht.


*) Het boek 'Watership Down' van Richard Adams verscheen in 1972. Het was een Tolkiën-achtig verhaal met konijnen in de hoofdrol. Volgens Wikipedia is het nog steeds in druk, maar het is lang geleden dat ik er een referentie aan gezien heb.

donderdag 19 januari 2012

Gelukkig Nieuwjaar!



We zijn bijna drie weken onderweg in het nieuwe jaar en al vanaf het begin heb ik het gevoel dat 2012 een veel beter jaar gaat worden dan 2011.
Het lijkt wel of er ineens overal inspirerende perspectieven wenken.

We krijgen een nieuwe vakbond. Ik schreef er al over in mijn stukje over de plaag van het negativisme. Dit jaar moet de organisatie vorm krijgen. Jetta Klijnsma, één van de weinige PvdA-ers die ik er nog van verdenk idealen te hebben, is voorzitter van de commissie die één en ander in het vat gaat gieten. In mei wil ze klaar zijn.

We krijgen ook een nieuw CDA. Het kabinet Rutte is nu 15 maanden onderweg en het CDA is er, als donderslag bij heldere hemel, ineens uit. Dat onchristelijke rechtse gedoe; dat is uiteindelijk toch niet ècht CDA. Helemaal zelf bedacht hebben ze dat natuurlijk niet. De peilingen van De Hond en anderen waren er om ze te helpen. En je kunt zeggen wat je wilt van het CDA, maar het zijn geen lemmingen.
Het wordt nog erg spannend, natuurlijk, want het stikt tegenwoordig van de carriëregeile CDA-ers van tussen de dertig en de vijftig jaar oud, die weliswaar omhooggevallen zijn in de partij, maar het Nieuwe Testament nooit goed hebben gelezen. Eigenlijk zouden ze moeten overstappen naar de VVD, maar daar barst het al van dat soort types. En achteraan aansluiten, om weer helemaal overnieuw te beginnen; daar hebben ze geen zin in, natuurlijk. Dus die zullen zich niet zomaar gewonnen geven. Of misschien hebben ze eigenlijk geen echte principes en kijken ze hoe de hazen lopen. Dat laatste is natuurlijk wèl weer echt CDA.
Hoe het ook zij, na dit weekend zullen we weten of de leden meegaan met de voorstellen van het Strategisch Beraad. Maxime Verhagen heeft zijn verlies al toegegeven. Dat is een begin.

Hoewel ik een republikein ben, moet ik toegeven dat zelfs de Koningin heeft gescoord, vorige week. Ze ging één keer met een hoofddoek om haar bekende bonbonnière een moskee binnen. Geert Wilders kwam meteen blaffend uit z'n hok. Daarop deed de Koningin het gewoon nòg een keer. Om vervolgens nog een steek onder water uit te delen aan Geert en consorten.
Het gepeupel, en dan met name alle Henk-en-Ingrid's, is natuurlijk nog steeds op de hand van de monarchie. Geert speelde in voorgaande maanden al met vuur door aan te dringen op het afnemen van een aantal koninklijke bevoegdheden.
Resultaat: de PVV was al langzaam aan het zakken in de peilingen en sinds Geert's gezeur over Hare Majesteits hoofddoek zakt de PVV harder dan ooit. Al eerder hebben veel nobeler mannen dan Geert en zijn luitenants ondervonden dat je niet aan de Oranje's moet komen. De gebroeders de Witt, republikeinen van het eerste uur, die hier in Dordrecht een standbeeld hebben ("Johan en Cornelis de Witt; de één staat en de ander die zit", luidt een Dordts rijmpje) kunnen er niet meer over meepraten.

Alsof ze het met het CDA hadden afgesproken, was men ter linkerzijde van het politieke spectrum ook ineens klaarwakker.
PvdA, GroenLinks en SP kwamen bij elkaar in Nijmegen, ooit een broeinest van links extremisme (men leze de memoires van Koos van Zomeren) en daarmee een waardige vergaderplek.
De commentatoren geloofden er natuurlijk weer helemaal niks van: de PvdA en GroenLinks zijn Europees georiënteerd, terwijl de SP wat in er Oss en Vlaardingen gebeurt vèèl belangrijker vindt en GroenLinks was al bijna net zo liberaal als D'66. Het zou wèèr niks worden.
Ik ben wat minder negatief. Zonder dat iemand er echt op rekende hadden we ruim een jaar geleden ineens een kabinet waar rechts Nederland zijn vingers bij aflikte en sinds najaar 2008 is er wel het één en ander gebeurd qua falend kapitalisme en tanende macht van de politiek. Het kàn echt de verkeerde kant op als men het marktdenken nog verder z'n gang laat gaan.
Daar zou men ter linkerzijde wat van geleerd kunnen hebben. De ideologische veren van de PvdA liggen vast nog wel ergens in een hoekje. Stof ze eens af, zou ik zeggen.

Samenvattend sluit ik niet uit dat 2012 ons een nieuwe gang naar de stembus op gaat leveren.
Daarna kunnen we dan eindelijk ècht gaan beginnen met de 21e eeuw. Dat zal misschien nog best hard en misschien wel langer werken worden, maar daar is natuurlijk niks op tegen. Als je maar weet waar je het voor doet.

Voorlopig ga ik zelf dit jaar ècht mijn huis afmaken. Daar vertel ik u later nog wel eens wat over.
Ook wordt het een prachtige zomer; de mooiste sinds enkele jaren. Met de wederhelft is al afgesproken dat we dit jaar lekker met het bootje (daar hoort u ook nog wel meer over) naar Friesland gaan, inplaats van naar dat eeuwige Frankrijk. Het jaar kan nu al niet meer kapot!

woensdag 11 januari 2012

Ypenburg, toen en nu


 
Volgens burgemeester Aartsen van Den Haag is de afgelopen jaarwisseling in die stad rustig verlopen. Er was een beetje onrust in één van de nieuwste wijken van Den Haag geweest. Dat was het zo'n beetje.
De wijk in kwestie was Ypenburg. In de nieuwjaarsnacht van 2011 was het een aanzienlijk grotere rotzooi geweest. Er waren onder andere vier agenten vrij ernstig gewond geraakt. De Mobiele Eenheid was ingezet.
Deze keer waren politie en ME al bij voorbaat op oorlogssterkte in de wijk aanwezig. Men had de toestand onder controle weten te houden.

Toevallig ken ik de wijk Ypenburg een beetje. In de tijd dat ik nog op de grootste architectenschool van Nederland in Delft werkte, kwam ik er regelmatig. Ypenburg was toen een zogenaamde VINEX-locatie, die in hoog tempo uit de grond werd gestampt. Een collega en ik leidden er eerstejaars Bouwkunde-studenten rond. We lieten ze tijdens een wandeling door een woningcomplex in aanbouw zien hoe een hedendaagse Nederlandse woning wordt gebouwd.

Ook toen al was ik me bewust van het Ypenburg van vóór de woonwijk.
Toen de eerste straatnaamborden begonnen te verschijnen konden ook wat minder op de geschiedenis georiënteerde mensen iets vermoeden van wat er eerder op de plek in kwestie gebeurd was.
Wie een beetje bekend is met het geschreven werk van de kunstenaar Armando kent zijn verhalen over plekken en 'schuldige' landschappen. Ook Ypenburg is zo'n plek. En misschien is het, juist door de transformatie die ongeveer vijftien jaar geleden begon, ook een schuldig landschap geworden. Een landschap dat iets verbergt.

Ypenburg was namelijk al zeventig jaar vóór de bovengenoemde oudejaarsrellen het toneel van een geweldadige uitbarsting.
In mei 1940 was Ypenburg een militair vliegveld. Het was een paar jaar daarvoor aangelegd. Toen de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland overvielen, was één van de onderdelen van het aanvalsplan het snel bezetten van de regeringszetel Den Haag en het gevangennemen van de Koningin. Ze hadden daartoe een vermetel luchtlandingsplan bedacht. Naar verluid had Hitler zelf zich met het bedenken ervan beziggehouden.
Men zou op vliegvelden rondom Den Haag (naast Ypenburg waren Valkenburg en het hulpvliegveldje Ockenburg bij de operatie betrokken) eerst parachutisten droppen. Die zouden de vliegvelden bezetten, waarna er transportvliegtuigen zouden landen die in totaal zo'n 10.000 man zouden afzetten. Daarmee zou men in een mum van tijd Den Haag bezetten. De koningin zou geen kant op kunnen. Haar zou weinig anders resten dan afwachten tot ze door de Duitse troepen werd opgehaald.

Wie in detail wil weten hoe de operatie verliep kan op diverse plaatsen op internet terecht. Oude mensen hebben misschien het magnum opus van Lou de Jong nog op de plank staan. Deel 3 daarvan ('mei '40') legt ook haarfijn uit hoe één en ander in zijn werk ging. Kort gezegd kwam het erop neer dat de Slag om de Residentie uitdraaide op het enige Nederlandse succes tijdens de verloren vijf-daagse oorlog.
Met name op Ypenburg werd een slachting aangericht onder de net gelande Duitse transportvliegtuigen. Velen werden in brand geschoten. Het vliegveld raakte volledige geblokkeerd met al dan niet brandende wrakken. De volgende golven tranportvliegtuigen moesten daarom uitwijken naar alternatieve landingsplekken. Meestal kwamen ze daarbij terecht op plekken vanwaar niet meer kon worden opgestegen, zoals de rijksweg Rotterdam - Den Haag en het Noordzeestrand ten noorden en ten zuiden van Den Haag. Van de beoogde 10.000 man arriveerden er uiteindelijk slechts 5000. Ze kwamen echter zeer verspreid terecht en waren gedoemd in kleine, ongeorganiseerde groepjes rond te zwerven tot ze door Nederlandse troepen werden opgerold. Voor de capitulatie op 14 mei werden ongeveer 1400 van hen als krijgsgevangene met een Britse torpedobootjager via Hoek van Holland naar Engeland afgevoerd.
Honderden Duitse transportvliegtuigen gingen verloren.
Achteraf hebben sommge historici beweerd dat deze verliezen mede hebben geleid tot het uitstellen van de invasie van Engeland. Daarbij hadden de Duitsers namelijk ook hun luchtlandingsvloot willen inzetten. Het debakel rond Den Haag had daar echter een enorme bres in geslagen.

Aan dit alles moest ik even denken toen ik vorige week over het 'onrustige' Ypenburg in de nieuwjaarssnacht hoorde. Er was alweer een heel jaar niks gebeurd in de wijk en een deel van de bewoners had kennelijk best wel zin in wat actie.
Wie van de relschoppers wist van de overmaat aan 'actie' die ruim zeventig jaar daarvoor over Ypenburg was gekomen? Stel dat ze één minuut de sfeer van dood en verderf van toen hadden kunnen ervaren; zou dat ze hebben genezen van hun vernietigingsdrang?
Ik merk dat ik inmiddels vrij dicht in buurt ben gekomen van de stelling die zegt: "Er moet hoognodig weer eens oorlog overheen", als het over de normen- en waardenloze Nederlander van de 21e eeuw gaat. Daar ben ik inmiddels oud en cynisch genoeg voor, kennelijk. Ik ga dan ook maar snel afronden, voor dit stukje in fascistische praatjesmakerij uitmondt.

Ach, wat ervaren en herinneren betreft: als je niet op de straatnamen let, is er weinig dat nog aan het oude Ypenburg en het geweld daar herinnert. Zelfs de brede centrale ontsluitingsweg die dwars door de wijk naar het noordoosten loopt en 'landingsbaan' heet, ligt niet op de plek waar de oude landingsbaan van het vliegveld lag.