dinsdag 13 juni 2023

Taxi Driver




















Sinds ik zogenaamde interactieve televisie heb neem ik vaak films op, die ik vervolgens op een tijdstip dat mij uitkomt bekijk. Bij de films die door de commercieële zenders worden geprogrammeerd, kun je op die manier ook lekker de reclameblokken, waarmee men schaamteloos een speelfilm van anderhalf uur tot twee- en halfuur oprekt, doorspoelen.
Zo was ik onlangs in de gelegenheid Taxi Driver, een van de meest iconische films uit de jaren '70 op te nemen en te bekijken.

Ik kon me herinneren de film ooit eerder te hebben gezien. Bij het bekijken moest ik echter erkennen dat ik hele stukken ervan vergeten was. Dat viel me eigenlijk wat tegen van mezelf, want kennelijk had ik destijds weinig geconcentreerd gekeken. Of de film had weinig indruk gemaakt. Wat indirect moet betekenen dat mijn eigen vermogen om kwaliteit te herkennen destijds nog maar matig ontwikkeld was. Want Taxi Driver is, wat mij betreft, wel degelijk de iconische film waarvoor de meeste critici hem, sinds zijn verschijnen in 1976, houden.

Taxi Driver is de vijfde film van regisseur Martin Scorsese, een man waarvoor ik in de loop der jaren steeds meer waardering heb gekregen. 
Scorsese is geen one trick pony, zoals de Amerikanen dat noemen. Hij maakte niet alleen een lange reeks speelflims van hoge kwaliteit, maar produceerde ook veel documentaires, waarvan de onderwerpen vaak gerelateerd zijn aan muziek. Dat begon al met zijn werk als redacteur bij het samenstellen van de de film Woodstock. Verdere voorbeelden zijn The Last Waltz (het afscheidsconcert van The Band) en No Direction Home over het leven van Bob Dylan.
Maar Scorsese heeft ook een goede hand als het gaat om het kiezen van acteurs. Al vanaf het begin van zijn carriëre zijn Robert De Niro en Harvey Keitel bijna vaste waarden in zijn films.

De Niro heeft de hoofdrol in Taxi Driver en ook Keitel heeft een rol, maar is als de pooier van kind-prostituee Iris (Jodie Foster) nauwelijks herkenbaar. Wat in mijn geval misschien ook komt omdat ik Keitel vooral ken uit veel latere films. Zelfs Robert de Niro is in Taxi Driver zo jong dat je even goed moet kijken om te constateren dat hij het echt is. De wrat net boven zijn rechter wang had hij in 1976 echter al.

Eigenlijk is Taxi Driver één van de eerste films over wat je een vorm van een post traumatische stress stoornis zou kunnen noemen. De hoofdpersoon Travis Bickle is een Vietnam-veteraan, die aan slapeloosheid lijdt. Hij weet niet wat hij na zijn eervolle ontslag uit het Korps Mariniers met zijn leven aan moet. Bickle gaat aan het werk als taxichauffeur. Hij rijdt vooral 's nachts en hij ziet op zijn ritten de zelfkant van New York in al z'n facetten voorbij komen. Maar het taxichauffeur zijn is Bickle niet genoeg. Hij wil hij daden stellen en optreden tegen de criminaliteit en het verval dat hij overal om zich heen aantreft. Een idee dat lijkt voort te komen uit de frustratie gevochten te hebben voor een cultuur die nader inzien ook allerlei mankementen vertoont.
Ondertussen probeert hij iets te beginnen met een jonge vrouw, die deel uitmaakt van de campagnestaf van een senator, die mee wil doen aan de presidentsverkiezingen. 
Als dat op een mislukking uitdraait, knakt er iets in Bickle. Hij gaat hij werk maken van zijn gewelddadige plannen met betrekking tot bestrijding van de criminaliteit.

Taxi Driver wijkt in een aantal opzichten af van de standaard waaraan de meeste films uit Hollywood destijds voldeden. Zo werd er bijvoorbeeld met een tamelijk basaal script gewerkt. Niet alle dialogen waren volledig uitgeschreven en zelfs als ze dat wèl waren kregen de acteurs van Scorsese de vrijheid om te improviseren. 
Met name De Niro lijkt daarvan flink gebruik te hebben gemaakt. Hij lijkt in de film steeds wat aarzelend te communiceren met de mensen die hij tegenkomt. Vaak denkt hij even na voor hij wat zegt en de gesprekken verlopen soms tamelijk stroef. Dat werkt goed in Taxi Driver; Travis Bickle komt over als de gefrustreerde, enigszins mensenschuwe loner die hij in de film moet verbeelden, juist door de manier waarop hij praat.
Bickle lijkt zich ook van bewust van zijn gebrek aan flux de bouche: voor de spiegel oefent hij bepaalde bewegingen met zijn wapens en bedenkt daarbij ook vlotte punch lines. Het citaat "You talkin' to me?" is deel gaan uitmaken van de canon, waarin ook allerlei andere beroemde zinnen uit de filmgeschiedenis zijn opgenomen.
Wat ook opvalt is filmmuziek. Traditioneel wordt die altijd wat dramatischer en zwelt het volume aan op momenten waarin de spanning stijgt. Ook in Taxi Driver wordt dat middel toegepast, maar één en ander wordt nog wat zwaarder aangezet dan normaal gebruikelijk is. Soms doet het denken aan de muziek bij de stomme films uit de jaren twintig, waar alle drama, voor zover dit niet uit de beelden sprak, uit de begeleidende muziek moest komen.

De plot van de film is eigenlijk niet heel bijzonder of ingenieus. Het is Scorsese te doen om de psyche van Travis Bickle en de uitingen daarvan. We zien hoe hij in een koortsachtige geestesgesteldheid zijn trauma omzet in een minutieuze voorbereiding op zijn plannen. Je voelt ruim van tevoren aankomen waar dit op gaat uitlopen: tamelijk ongericht geweld met een dramatische afloop. Hoewel Bickle eerst nog een serieuze poging onderneemt om Iris ervan te overtuigen dat ze wordt misbruikt en dat ze moet stoppen met haar leven als kindhoertje. Iris wil het tegenover Bickle niet toegeven, maar hij brengt haar wel degelijk aan het twijfelen. Bickle is in zijn hoofd echter een grens gepasseerd. Hij is al getuige geweest van een overval op een winkel, waarbij hij de overvaller neerschiet. Zijn geplande aanslag op de presidentskandidaat wordt in de kiem gesmoord, waarop Bickle zijn agressie richt op de pooier van Iris, de verhuurder van haar kamer en één van haar klanten.
Bickle raakt tijdens dat laatste vuurgevecht zelf ook gewond. Als hij zijn laatste slachtoffer heeft gedood, zet hij zijn revolver onder zijn kin en haalt drie keer de trekker over. Maar alle patronen zijn verschoten. Als hij daarna door enkele politieagenten wordt gevonden, zet hij zijn wijsvinger tegen zijn slaap, en terwijl hij schaapachtig lacht naar de agenten, doet hij alsof hij zichzelf door het hoofd schiet. Het is duidelijk dat wat hem betreft zijn taak is volbracht en dat het ook met hem zelf afgelopen mag zijn. Dat had het einde van de film kunnen zijn.

Wat wel verrast is het werkelijke eind. In de laatste scenes blijkt het allemaal heel anders te zijn uitgepakt. 
Bickle is hersteld van zijn verwondingen en heeft een bedankbrief gekregen van de ouders van Iris, die naar het ouderlijk huis is teruggekeerd en nu haar best doet om haar schooldiploma te halen. Ook de kranten zingen de lof van Bickle; zij dichten hem exact de rol toe die hij zelf voor ogen had: die van de engel der wrake, die strijdt tegen het onrecht in New York. Bickle is ook in de ogen van anderen geworden wie hij wilde zijn. 
Zelfs het meisje dat hij eerder probeerde te versieren, en dat op op zeker moment weer als klant bij hem in de taxi zit, moet bekennen dat Bickle niet zomaar iemand is. Het lijkt hem zelf allemaal niet meer zoveel te interesseren. Hij is van mening dat de kranten het hele verhaal nogal hebben opgeblazen. Het meisje lijkt, nadat ze uit zijn taxi is gestapt, nog iets te willen zeggen. Maar Bickle laat haar achter op de stoep en rijdt, ogenschijnlijk onbekommerd, weg. Einde film.

Heeft zijn geweldsuitbarsting, die hij ternauwernood heeft overleefd, geleid tot de catharsis die hij nodig had en heeft hij zijn frustraties en trauma's verwerkt? Of is Bickle nog steeds de wandelende tijdbom die hij eerder was? De kijker mag z'n eigen oordeel vellen.

Taxi Driver is, ook na bijna vijftig jaar na zijn verschijnen, nog steeds een bijzondere film.






zaterdag 10 juni 2023

Passanten 4: het meisje uit 's-Gravendeel





















Toen ik in juni 1976 de militaire dienstplicht achter de rug had, vond ik het hoog tijd het ouderlijk huis te verlaten. Ook in die tijd was woonruimte echter niet zo makkelijk te vinden. 
Hoe ik het destijds precies heb aangepakt kan ik me niet meer herinneren. Waarschijnlijk heb ik mezelf bij één of meerdere woningstichtingen op de wachtlijst laten zetten voor een klein flatje, maar dat er er wat tijd overheen zou gaan voor ik aan de beurt was, was duidelijk. 
Daarom zocht ik mijn toevlucht tot de kamermarkt. Ik vond een kamer op de Sluisweg in Dordrecht. Het pand was van een 'vrije jongen', die een soort van aannemingsbedrijfje had en die een een paar honderd meter verderop in de Prinsenstraat woonde. Hij had het huis opgedeeld in kamers en er niet al te fijngevoelig een paar keukens en douches ingetimmerd. Het stond op de hoek Sluisweg-Singel en was opgedeeld in tenminste vier wooneenheden. Mijn kamer was pakweg vier bij zes meter, op de eerste verdieping. Keuken en douche deelde ik met de andere bewoner van dezelfde verdieping, een man van middelbare leeftijd die regelmatig te veel dronk en soms voor wat burengerucht zorgde. De vrije jongen kwam iedere maand in eigen persoon de huur ophalen.
Er moeten in de tijd dat ik er woonde nog een paar bewoners zijn geweest, maar van hen staat me weinig meer bij. Met uitzondering van het meisje uit 's-Gravendeel, dat er in slaagde een onuitwisbare herinnering bij me achter te laten.

Ik woonde er al een paar maanden toen zij één van de kamers op de begane grond betrok. Ze was klein en donker, had halflang haar en een zekere exotische uitstraling. Het duurde even voor ik haar echt goed te zien kreeg.
Dat moment kwam op een zondagmiddag. Ik stond juist op het punt om weer 's in m'n eentje een fietstochtje te gaan maken in het achterland van Dordt toen ze bij me aanklopte. Bij haar in de kamer was de stroom uitgevallen en of ik daar misschien wat aan kon doen. In zo'n geval gaat de eerste gedachte naar een gesprongen zekering, dus ik nam haar mee naar de meterkast op de begane grond. Daar bleek de hoofdzekering, die van het automatische type was, op 'uit' te zijn gesprongen. Ik drukte het kleine groene schakelaartje van de zekering weer omlaag en ja hoor: de stroom was weer terug.
Op dat moment nam ik even de tijd om haar eens wat beter te bekijken
Ze droeg een gehaakte, net-achtige wollen jurk, waar ik min of meer doorheen keek. Daaronder droeg ze, zo te zien, niets. Toen ik nog iets beter keek zag ik haar tepels er doorheen schemeren. Of ze me bij die gelegenheid al vertelde dat ze uit 's-Gravendeel kwam, staat me niet meer bij. Als u het dorp niet kent: verleiden en 's-Gravendeel zijn twee dingen die niks met elkaar te maken hebben.

Hoewel ik in die tijd in seksueel opzicht nog tamelijk groen was, begreep ik meteen dat één en ander een opzetje was. Ze wilde wat, en de uitgevallen stroom was een excuus om me aan te spreken en in tweede instantie te verleiden.
Jammer genoeg voor haar en misschien ook voor mij, ging ik niet op haar versluierde avances in. Zonder haar meteen te bespringen had ik nog de moeite kunnen nemen om even met haar te praten en hadden we er misschien een ontspannen nadere kennismaking van kunnen maken. Maar van de weeromstuit deed ik het één, noch het ander. Ik was er doodgewoon te verlegen voor, denk ik. 
Haar vermeende stroom-probleem was opgelost, ik stapte op mijn fiets en ging doen wat ik al van plan was: vogels kijken in de polders ten oosten van de stad.

Maar het meisje uit 's-Gravendeel gaf niet snel op. 
Sterker nog: op zaterdagavonden, wanneer mijn goede vriend T. en ik onze vaste café-ronde door de Dordtse binnenstad maakten (te beginnen in het Avontuur of eventueel de Meierijsche Kar en eindigend in de Bombardon), was ze steeds in onze buurt; eigenlijk stalkte ze me. 
Op een gegeven moment ging ze zó ver dat ze me vroeg wanneer T. en ik naar huis gingen, want dan zou ze met ons mee lopen. Ze vond, naar eigen zeggen, om een uur of drie 's nachts alleen door de Dordtse binnenstad lopen een beetje eng. 
T. en ik rekten ons verblijf in de Bombardon flink op, in de hoop dat ze haar geduld zou verliezen en alsnog alleen naar huis zou lopen, maar ze hield vol. Uiteindelijk liepen we gedrieën richting Sluisweg. 
In de voorgaande periode hadden zij en ik al wat woorden gewisseld, waarbij me was gebleken dat ze eigenlijk geen gespreksstof had die me ook maar in de geringste mate boeide of amuseerde. Heel anders dan Wilma (zie Passanten 2), die misschien over wat minder erotische uitstraling beschikte, maar dat ruimschoots compenseerde met haar pittige persoonlijkheid.
T. en ik hadden in die periode de gewoonte om een avondje stappen bij mij op de kamer af te ronden. Meestal onder het genot van een glas malt whisky, een drank die we toen net hadden ontdekt en waarvan, o wonder!, destijds een mooi assortiment te koop was bij distilleerderij Rutte in de Vriesestraat.
Eenmaal thuis aangekomen wandelde ze vrolijk met ons mee mijn kamer binnen. Ik was niet assertief genoeg om te zeggen dat ze er bij mij niet in kwam en naar haar eigen kamer moest gaan. Op mijn kamer bleek opnieuw hoe weinig tekst ze had. 

Ik geloof dat we haar uiteindelijk tot vertrekken hebben gedwongen door hardnekkig te zwijgen en haar te negeren, want uiteindelijk hoefden we niet handtastelijk te worden om haar de deur uit te krijgen. Na enige tijd gooide de handdoek in de ring en ging ze naar haar eigen kamer.

Wat er in de dagen en weken, misschien maanden daarna gebeurd is, kan ik me niet meer herinneren. Ook niet of zij eerder verhuisde dan ik deed, want heel lang heb ik niet op de Sluisweg gewoond. 
Na pakweg twee jaar kreeg ik toch een flatje in Zwijndrecht aangeboden en behoorde de periode op de Sluisweg tot mijn verleden.
Het meisje uit 's-Gravendeel heb daarna nooit meer gezien.