zaterdag 23 maart 2013

Oud, maar niet eenzaam















Oud en eenzaam wil ik worden
Bevrijd van verantwoordelijkheid
Verlost van het gezeik


Neerlands Hoop in Bange dagen - Offsmboet Ippq Dpef


Vorige week had ik zowaar een echte opsteker.
Ik heb voor de tweede keer (vorige jaar om deze tijd was de eerste) een zogenaamde fittest ondergaan. Die wordt mij aangeboden door mijn werkgever. De vorige keer was het nogal ondermaats uitgepakt. Ik kreeg een 4. Mijn bloeddruk was te hoog, ik was iets te zwaar en mijn zuurstofopname was onvoldoende. Daar had ik allemaal niks van gemerkt; ik voelde me, mijn leeftijd in aanmerking genomen, prima.
Er werd mij schielijk een fit-cursus aangeboden. Vier bijeenkomsten, gespreid over het jaar. Afgelopen december was de laatste sessie. Ik heb daar het één en ander opgestoken, dat valt niet te ontkennen. Ik ben een paar weken geleden zelfs weer eens begonnen met hardlopen.
Dat doe ik al jaren, beginnen met hardlopen. Meestal houd ik het een paar weken vol. Dan komt de klad er een beetje in en na nog een paar weken is het weer voor maanden of jaren klaar met het hardlopen. Voor de laatste fittest was ik een week of vier bezig, schat ik. Om de andere dag, 's ochtends, direct uit bed, twee kilometer hardlopen.
Maar goed. De fittest.
Tot mijn verbazing bleek mijn conditie flink te zijn verbeterd.
De bloeddruk was aanzienlijk gedaald en zat op een voor mijn leeftijd redelijk niveau, ik was lichter geworden (3 kilo, maar toch) en mijn zuurstofopname was een stuk beter dan een jaar geleden. Ik voel me niet veel anders dan toen, maar de cijfers spreken.  Dit keer kreeg ik een 7,5.

Het psychologisch effect van zo'n vooruitgang is in mijn geval aanzienlijk.
Het leek me ineens waarschijnlijk dat ik op 80-jarige leeftijd nog best van het leven zou kunnen genieten. Als ik een beetje op mezelf blijf passen kan ik misschien wel 90 worden!
Ik weet niet of het voor u een prettig vooruitzicht is om een zogenaamd 'gezegende leeftijd' te bereiken. Ik hoop het maar. Voor mij gaat dat in ieder geval wèl op. Ik heb de laatste jaren het vreemde idee dat het beste nog moet komen. Alleen moet er dan wèl tijd zijn om dat beste te kunnen laten plaatsvinden en ervan te kunnen genieten.

De tekst aan het begin van dit verhaaltje wordt gezongen in een programma van Neerlands Hoop in Bange Dagen, destijds in de wandeling Neerlands Hoop genoemd.
Iedereen kent waarschijnlijk Freek de Jonge nog wel. Hij leeft nog, tenslotte. Dat hij ooit een duo vormde met Bram Vermeulen is iets dat veel 20- en 30-jarigen misschien niet weten. Jammer, want Neerlands Hoop was bijzonder. Offsmboet Ippq Dpef, in gewoon Nederlands 'Neerlands Hoop Code' was hun laatste programma. Daarna gingen Bram en Freek ieder huns weegs.
Bram was de romanticus van het duo en waarschijnlijk ook de muzikaalste. Onder zijn invloed werden de cabaretprogramma's van Neerlands Hoop steeds meer programma's van Nederlandse popmuziek met geëngageerde teksten.
Het einde van Neerlands Hoop verdiende niet de schoonheidsprijs. Bram voelde zich door Freek aan de kant gezet. "De ontwikkeling van Neerlands Hoop was de ontwikkeling van Freek. Pas daarná begon mijn ontwikkeling", schijnt hij ooit te hebben gezegd. Bram was ook een laatbloeier, voor zijn gevoel.

Zou Bram regelmatig zijn conditie hebben laten testen? Ik denk het niet. Zo zat Vermeulen niet in elkaar, waarschijnlijk. Hij heeft na Neerlands Hoop nog ruim twintig jaar van alles gedaan. Muziek maken, maar ook schilderen. Maar oud worden was Bram niet gegeven. Ik ben nu al een jaar ouder dan hij is geworden.

Ik vraag me af of Bram Vermeulen ooit verlost is geraakt van "het gezeik".
Het gaat mij er namelijk niet om "oud en eenzaam" te eindigen. Oud worden is prima. Maar belangrijker nog is het om het gezeik achter me te kunnen laten en bevrijd te worden van verantwoordelijkheid. Het grote mensen gedoe, zal ik maar zeggen.

Het geval wil dat ik de laatste jaren steeds vaker aan tafel zit met wethouders. Ik schrijf dit niet om te laten zien wat een grote jongen ik ben. Het is wel iets dat ik me nooit heb kunnen voorstellen toen ik nog een kleine jongen was.
Toen ik tien jaar oud was, dacht ik dat mijn ouders wijze mensen waren. Nu weet ik dat wethouders mensen zijn. Of ze wijs zijn, weet ik niet. Ze hebben veel verantwoordelijkheid, maar terwijl ik bij ze aan tafel zit, giert ook regelmatig de onmacht door de kamer. Niet alleen die van hen, maar ook die van mij. Ik ben nog steeds niet wijs.
Mijn kleine breintje en de verantwoordelijkheid die het moet dragen. Het gezeik dat het moet verwerken. Ik heb achtenvijftig moeten worden om het aan te kunnen. Langzaamaan zal ik het achter me laten. Vóór ik zestig ben, moet het uit het zicht zijn verdwenen.
De laatste twintig jaar van mijn leven wens ik door te brengen in een dragelijke lichtheid. Niet langer gekweld door gelijk of ongelijk. Volledig geboeid door alles wat is, niet door wat zou kunnen zijn. Twintig jaar? Laat het vijfentwintig zijn. Na twintig jaar is het nog niet op, volgens mij. Er is veel, namelijk.

Onvermijdelijk zal het na onbepaalde tijd wel op zijn. Dat wil zeggen: ik kan het niet meer zien; ik kan het niet meer horen en uiteindelijk kan ik het ook niet meer voelen. Mijn praatjesmakerij zal verstommen. Er valt één geluidje weg, maar er zal genoeg herrie overblijven.
Zo bijzonder was het nou ook weer niet. Maar ik heb het wèl naar m'n zin gehad.
De "groene avond", waar de dichter Philip Larkin over spreekt, is aangebroken.
Dat is niet erg. Zo gaan die dingen.


And what's the profit? Only that, in time,
We half-identify the blind impress
All our behavings bear, may trace it home.
But to confess,

On that green evening when our death begins,
Just what it was, is hardly satisfying,
Since it applied only to one man once,
And that one dying. 


Philip Larkin - continuing to live




donderdag 14 maart 2013

De eeuwige stad














Het Ondermaanse viel vanavond met de neus in de boter.
Met het bord op schoot voor de televisie, omstreeks tien over zeven, moest de normale programmering op Nederland 1 ineens wijken voor de witte rook uit dat onaanzienlijke pijpje, dat ergens rechtsboven het Sint Pietersplein nog nèt in beeld is. Ik zat ineens live in de eeuwige stad. De witte rook kolkte naar buiten in een hoeveelheid die voldoende was voor een serieus rookgordijn. Ze zijn sterk in het verbeelden van metaforen, die kardinalen.
Eigenlijk worden de hele week al herinneringen aan Rome bij mij wakker geschud. Terwijl ik er tot nu toe maar een kleine week van mijn leven heb doorgebracht. Dat moet toch een gedenkwaardige periode zijn geweest, want de herinneringen zijn sterk.

Een paar dagen geleden kwam al de Sixtijnse kapel voorbij, met beelden van timmerlieden die daar een tijdelijke houten vloer timmerden, waarop de kardinalen in conclaaf zouden gaan.
Je moet er, als argeloze toerist, wat voor over hebben om die Sixtijnse kapel van binnen te zien. Eerst sta je in de Viale Vaticano, om de hoek van het Sint Pietersplein, een uurtje of meer in rij, om de Vaticaanse Musea überhaupt binnen te komen. We waren er in februari. Het vroor 's nachts in Rome. Dat wachten gebeurt grotendeels in de schaduw, wat toen dus geen onverdeeld genoegen was.
Vervolgens schuif je enkele uren door de krochten van het complex, totdat je eindelijk aankomt bij het pièce de résistance van het bezoek.
Tijdens de openingsuren van de Vaticaanse Musea is de Sixtijnse kapel altijd vol. Bezoekers worden er door hèèl strenge paters in kleine groepjes binnengelaten. Zodra er weer wat volk is doorgelopen, mag het volgende groepje er in.













 
Ik schat dat we, eenmaal binnen, een halfuurtje naar boven en in het rond hebben staan kijken. Je hebt namelijk niet alleen die eeuwenoude schilderingen van Michelangelo om te bekijken. Er gebeurt ook nog iets in de Sixtijnse kapel.
Wat gebeurt er, als er pakweg 200 mensen in de Sixtijnse kapel staan? In eerste instantie houden ze hun mond. Ze zijn onder de indruk en ze komen ogen te kort. Maar na de eerste indruk willen ze van gedachten gaan wisselen over wat ze zien. Niemand staat daar namelijk alleen. Men is er met zijn echtgenoot. Of een goede vriend. Misschien met het hele gezin. De mensen wijzen elkaar dingen aan en beginnen onderling te fluisteren. Tweehonderd fluisterende mensen zorgen er al gauw voor dat je je eigen gefluister niet meer kan horen. Je begint gewoon te praten. En jij niet alleen, vanzelfsprekend. Iedereen doet dat. Wat als een zacht geroezemoes begon, zwelt binnen een paar minuten aan tot iets dat herinneringen oproept aan een ouderwetse beursvloer, waar handelaren schreeuwend hun orders plaatsen.
De Vaticaanse zwartrok, die als wachtpost en ordebewaarder bij de deur staat, denkt misschien heel even aan de geldwisselaars voor de tempel in Jeruzalem. Er zijn hier echter geen tafels met wisselgeld die omgegooid kunnen worden. Daarom doet de zwartrok het enige wat hem rest. Hij klapt in de handen en loeit als een misthoorn, boven het inmiddels kakafonische lawaai van de menigte uit: "SILENZIO!"
In één klap is iedereen stil. Het blijft ook even stil. Een minuut, naar schatting. Daarna begint de cyclus weer van voor af aan. Ongeveer elke vijf minuten schreeuwt de ordebewaarder, als een soort menselijk uurwerk, zijn vermaning.

Iedereen die wel eens in Rome is geweest, zal het wel met me eens zijn dat je na een week nog niet uitgekeken bent in de stad. Ik begrijp ook eigenlijk niet waarom we er sindsdien niet meer zijn teruggekeerd. Ondertussen is het al meer dan tien jaar geleden, maar de stad staat me helder voor de geest.
Alleen al de manier waarop een verleden van meer dan tweeduizend jaar en het moderne leven zich moeiteloos met elkaar vemengen, is iets dat Rome uniek maakt. De ruïnes van het Forum Romanum liggen als een soort park midden in de stad, terwijl het moderne Rome er aan alle kanten omheen bruist. Het Colosseum maakt na twee millenia nog steeds deel uit van de stedenbouwkundige structuur.

Het is ook een opvallend groene stad.
Parijs, bijvoorbeeld, is in vergelijking met Rome een steenwoestijn.  
Onder andere door de al genoemde ruïnes, die men tweeduizend jaar min of meer heeft gelaten voor wat ze zijn, en waar men gewoon omheen (soms een heel klein beetje er overheen) is gaan bouwen, zijn er allerlei semi-groene plekken ontstaan.
Wie vanuit de oude binnenstad de Tiber bereikt ziet, schijnbaar maar honderd meter achter de huizen aan de overkant, een prachtige groene heuvelrug met cypressen en van die typisch Italiaanse pijnbomen. De bomen langs de Tiber zelf mogen er ook wezen. Evenals het park rond de Villa Borghese.
Er waren bijgevolg ook veel vogels. Bonte Kraaien, die je vroeger in Nederland alleen in de winter zag. Tegenwoordig blijven ze in Scandinavië. Zwarte Roodstaarten, met hun voorliefde voor puinhopen. Ze waren overal op de ruïnes te zien. Londen, om nog maar 's een wereldstad te noemen, kende in de eerste jaren na de Blitz een grote populatie Zwarte Roodstaarten en ook veel puinhopen. De in Nederland inmiddels welbekende Halsbandparkiet is ook present. Op de eerder genoemde groene heuvelrug hoorde ik zelfs het gelach van een Groene Specht.

Er is nog een fenomeen, wat betreft het dierenleven in de stad. De katten.
Het lijkt er sterk op dat katten in Rome niet als huisdier worden gehouden. In plaats daarvan bevindt zich een talrijke populatie permanent op straat.
Wie dit hoort zou kunnen vermoeden dat het hier om verwilderde, magere scharminkels gaat. Verschoppelingen van de Romeinse dierenwereld. Niets is minder waar. Deze dieren worden door de Romeinen gekoesterd. In plantsoenen kan men onderkomens voor katten aantreffen, die zij overduidelijk niet zelf hebben gebouwd.













Soms zijn het kartonnen dozen, waarin de een of andere kattenliefhebber een ingang heeft geknipt. Maar ook geheel in kunststof uitgevoerde state-of-the-art kattenbehuizingen komen voor. Meestal staan er ook wat bordjes met voedsel bij. Niet de kliekjes van de Romeinen zelf, maar kattenbrokjes en blikvoedsel. Misschien zelfs Sheba of soortgelijke culinaire hoogstandjes voor katten.
Bij het Colosseum zag ik een vrouw die er kennelijk een dagtaak van maakt de katten in die omgeving te voeden. Ze had een een soort lopend buffet voor ze neergezet, met een ruime keus uit allerlei soorten brokjes en blikvoedsel.
Toen wij er waren werd er trouwens net gedemonstreerd tegen maatregelen die het stadsbestuur kennelijk wilde gaan nemen tegen de overmaat aan loslopende katten. Misschien zijn ze ondertussen  wel uit het stadsbeeld verdwenen.
Het is om meer dan één reden een memorabele stad, dat Rome.

Maar goed. Inmiddels is duidelijk dat we een Argentijnse paus hebben. Daarmee heeft het journaille in ieder geval de noviteit waar het zo op hoopte. Goed voor weer vele pagina's beschouwingen over de toekomst van een instituut dat eigenlijk allang uit de tijd is, maar nog lang niet op instorten staat. Het plein voor de Sint Pieter was een zee van enthousiastme, zo zag ik.
Het geloof in de Heilige Vader, het jongetje dat alles goed zal maken, is nog springlevend.

zondag 10 maart 2013

De Ramp
















Veel vrienden voor het leven heb ik niet, geloof ik.
Toch heb ik aan mijn levenswandel tot nu toe een aantal mensen overgehouden, die soms al tientallen jaren met me mee reizen door de tijd. Mensen die ik nog steeds graag zie en die ik van tijd tot tijd opzoek.
R. en E. zijn oud-collega's uit mijn TU-Delft-periode. We maakten deel uit van hetzelfde werkverband. In dat clubje heerste een geest die ik daarvoor en daarna in mijn werkende leven eigenlijk niet meer ben tegengekomen. We werkten voor een inspirerende hoogleraar, die ideeën had waar we wat in zagen en waaraan we hard wilden werken. De vakgroep waar ik voor die tijd deel van uitmaakte, bestond, vergeleken met dit gezelschap, uit een stelletje klaplopers. Want er werd heel wat klapgelopen op de Nederlandse universiteiten, eind jaren '70 en begin jaren '80. De ongewenste bijwerking van de uit de hand gelopen democratiseringsgolf van begin jaren '70, zullen we maar zeggen.
Zo niet in het werkverband van professor Van R.
Van R. had bovendien de gave om bij het recruteren van zijn medewerkers mensen bij elkaar te sprokkelen die goed met elkaar door de bocht konden. Het werd daardoor, naast een werkverband, ook een soort vriendenclub.
Er werd vanuit de rest van de faculteit Bouwkunde met wisselende gevoelens naar ons gekeken. Sommigen dachten dat we communistische sympathieën hadden. Anderen hielden ons voor op hol geslagen techneuten. Zelf vonden we dat we visonair bezig waren.
Al deze dingen hebben ervoor gezorgd dat we een soort wapenbroeders werden. Nu, ruim vijftien jaar nadat het clubje uiteen begon te vallen, zijn R., E. en ik het erover eens dat we iets hebben meegemaakt dat bijzonder was.
Daarom zoeken we elkaar nog regelmatig op en daarom reken ik beiden tot mijn vrienden.
Afgelopen vrijdag gingen we weer eens de hort op.
Dit keer naar het Watersnoodsmuseum bij Ouwerkerk op Schouwen-Duiveland.

Van de meeste zaken uit de recente Nederlandse geschiedenis weet ik wel het een en ander af. De ramp van 1 februari 1953 is geen uitzondering.
Toen ik nog een jongetje was, zwierf bij ons thuis het herinneringsboek 'De Ramp' rond, dat al in 1953 was verschenen en waarvan de opbrengst werd benut voor de directe hulpverlening aan de overlevenden. Op de omslag stond een luchtfoto van een eenzaam paard, dat in het water staat.

 'De Ramp' was een fotoboek dat de ontreddering in volle omvang duidelijk maakte. Er stonden foto's in van in een deken gewikkelde kinderen met natte haren, die kennelijk net voor de foto uit het water waren gevist. Het maakte op mij, ook een kind zijnde, een onuitwisbare indruk. De kaart die erbij zat, gaf bij elk dorp door middel van een aantal kruizen  aan hoeveel doden er waren gevallen. Elk kruis stond voor tien dodelijke slachtoffers. Bij Oude Tonge stonden er wel dertig. Dat hakte er ook in. Ik sloeg het boek zo vaak open, dat het uiteindelijk uit elkaar begon te vallen.
Nu is er een nieuw boek met die naam, zag ik in het museum. Het is tien keer zo dik als het oorspronkelijke en als historisch document is het waarschijnlijk verreweg de meerdere van het boek uit 1953. Op mij zal het echter nooit meer indruk kunnen maken, dan 'De Ramp' die wij thuis hadden. Ik betrapte mezelf erop, dat ik het schrijver Kees Slager een beetje kwalijk nam dat hij geen andere naam voor zijn nieuwe boek had verzonnen.

Het museum is buitengewoon de moeite waard.
Geen schuldig landschap, dit keer. De enorme, half in de ondergrond verdwenen betonnen caissons doen direct vermoeden dat hier iets gedenkwaardigs gebeurd is. Even denk je dat het scheef gezakte bunkers zijn. Dat zijn het niet, maar ze hebben wel met de oorlog te maken. Deze Phoenix caissons werden namelijk  in 1944 in Engeland gemaakt om te worden gebruikt bij de invasie in Normandië. Met caissons van hetzelfde type werden, na het veroveren van de eerste bruggehoofden bij Omaha Beach en Arromanches twee zogenaamde Mulberry Harbours aangelegd. Een aantal bleef ongebruikt in Engeland achter. Deze werden na de ramp door de Nederlandse regering gekocht.
Het museum is in de caissons gevestigd.
Dat naast het museum nog een modern ogend restaurant is gebouwd, doet een beetje afbreuk aan de plek. Eigenlijk is hier geen plaats voor zoiets banaals als een eetgelegenheid. Die betonnen bakken vertellen, in de rauwe manier waarop ze in november 1953, schots en scheef, in de laatste te dichten dijkdoorbraak zijn afgezonken, hun eigen verhaal. Eenmaal binnen werkt het gegeven dat geen enkel caisson waterpas ligt vervreemdend. De vloer waarop de bezoeker loopt ligt horizontaal; wanden en plafonds staan en liggen scheef.
Het museum is zoals meer musea zouden moeten zijn. Het vertelt, zonder teveel in details te treden en zonder teveel interactieve toeters en bellen, het verhaal van de  ramp van 1 februari 1953. Foto's, films, kaarten en maquettes en allerlei aan de ramp gerelateerde parafernalia.
De bezoeker loopt door ondergrondse gangen van het ene caisson naar het andere.
Ik zie toch nog dingen waarvan ik tot op dat moment nauwelijks weet had. Het gegeven dat er na de ramp behalve water ook een enorme hoeveelheden zand uit de polders moesten worden verwijderd, bijvoorbeeld. Zeker in de buurt van de grote dijkdoorbraken leek het landschap na het wegpompen van het water meer op een zandwoestijn, dan op cultuurland.

Eén caisson is volledig gewijd aan de slachtoffers.
Vanaf een plankier kijk je in het zwak blauw verlichte caisson. Op de bodem  ervan ligt zand, dat in het zwakke schijnsel op kabbelend water lijkt. Op het zand worden onder elkaar de namen van de doden geprojecteerd. In een schijnbaar eindeloze rij schuiven ze voorbij.




















De namen die vlak onder je verschijnen, zijn leesbaar. Hoewel ze worden vervormd door de golvende ondergrond. Langzaam schuiven de namen naar achteren, tot ze onleesbaar worden en uit het gezicht verdwijnen. Het verlies van 1835 mensenlevens, op een prachtig-verschrikkelijke manier verbeeld. Ze zijn letterlijk bij ons, de levenden, vandaan gedreven.

Eenmaal weer buiten laten we ons driemanschap door een bereidwillige dame op de foto zetten. Wij hebben elkaar nog en dat willen we even bezegelen.
E. rijdt ons met een wijde slinger over de Oosterscheldekering, de Brouwersdam en de Haringvlietdam met z'n spuisluizen terug naar huis. Alsof ie, zonder er overigens met een woord over te reppen, de geschiedenis sinds de ramp compleet wil maken.
Het begint zachtjes te motregenenen.

De tijd baart zorgen en verhalen. De zorgen over het water lijken voorlopig bezworen. De verhalen blijven.





dinsdag 5 maart 2013

A day in the life














 

Vandaag was een bijzondere dag.
Hij begon als veel door-de-weekse dagen. Net uit bed liep ik twee kilometer hard. Nou ja, hard.. Ik doe het gemiddeld in 10 min. 45 s. Maar wel drie keer per week. Sinds een paar weken.
Daarna ontbijt met krant; het kabinet gaat simultaanschaken op drie borden, las ik. Met de vakbeweging en de werkgevers (het polderbord), met de oppositie; in dit geval vooral het CDA, volgens de Volkskrant (het oppositiebord) en met SGP, Christenunie en D66 (het paars-christelijke bord).
Dat belooft wat! Vooral nadat ik gisterenavond Ton Heerts van het FNV bij Pauw en Witteman zag. Ton lijkt me iemand die zich heeft voorgenomen om 'm eens flink van jetje te geven. Wat me niet verkeerd lijkt, want uit alle signalen blijkt dat in het geval van deze crisis vooral 'zij die er niets mee te maken hadden' worden bestraft. Een klassieke gang van zaken in de grote mensen maatschappij, maar evengoed een traditie waarmee zo zachtjesaan wel eens gebroken kan worden.
Na ontbijt en krant was de gang naar één van de twee kantoren, waar ik mijn door-de-weekse-dagen slijt en de pretentie hooghoud dat ik iets nuttigs voor de samenleving doe. Soms is dat ook daadwerkelijk het geval. Van tijd tot tijd word ik echter ook hevig getroffen door de onmacht waarmee dit streven gepaard kan gaan. Maar goed; daar heb ik mee leren leven. Ik verlies er geen slaap meer door en ik hoop mijn pensioen te halen zonder te verzuren.

Eigenlijk was vandaag de dag van de tweede wortelkanaalbehandeling.
U weet wel; een maand geleden schreef ik er al over. De afspraak stond voor 15.15 u., in Rotterdam.
Om 13.00 u. begaf ik mij naar het andere kantoor waar ik een ander deel van mijn werkende leven doorbreng. Ik had er een afspraak met iemand die een plan heeft. Ze dacht dat ik misschien kon helpen met de uitvoering. Ik vond het een goed plan, dus dat wordt nog wat.
Het was iets te gezellig. Een half uur later dan gepland, verliet ik dat kantoor weer om pasfoto's te laten maken. Ik ben namelijk aan een nieuw paspoort toe en over een kleine twee maanden lokken er weer verre horizonten. Even na tweeën arriveerde ik bij de fotograaf hier in de V. straat. fotograaf, dacht ik, want voor zover ik wist was er maar één. Maar er is iets veranderd. Wat ik op dat moment overigens niet in de gaten had. Sinds de vorige pasfoto's was er een fotograaf bijgekomen. En omdat hij nèt een paar panden voor die andere zijn winkel heeft, liep ik bij hèm naar binnen.
Dat was het moment waarop de dag van de wortelkanaalbehandeling veranderde in de dag van de fotograaf.

"Waarmee kan ik u van dienst zijn?"
De fotograaf was al behoorlijk op leeftijd. Zijn gezicht kwam me vaag bekend voor, maar hij was duidelijk niet de man die ik me van de vorige pasfoto-sessie herinnerde. Hij had een onmiskenbaar Dordtse tongval.
"Ik wil graag pasfoto's laten maken".
"Dat kan. Loopt u maar even mee".
We liepen naar achteren, waar zijn lampen en zijn camera stonden.
Tot zover was alles nog normaal, hoewel ik me afvroeg waarom dit niet de man was die mij vorige keer had gefotografeerd. Veel tijd om over deze vermeende wisseling van de wacht na te denken kreeg ik niet. Zijn vrouw, die ook in de zaak was, zag de tas waarmee ik altijd naar mijn werk loop. Er staat 'TU-Delft 150' op. Ik heb het ding ooit gekregen toen het instituut 150 jaar bestond.

"Zooo, hebben we hier een TU-doctor?"
Ik draag tegenwoordig een bril, waardoor mijn uitstraling aanzienlijk intellectueler is geworden.
"Ik moet u teleurstellen, mevrouw. Ik heb er alleen maar gewerkt, nooit gestudeerd. Ik ben maar een eenvoudige HTS-er".
De fotograaf was direct geïnteresseerd. "Dus u bent technicus?"
"Ik noem mezelf altijd maar bouwkundige", zei ik.

Dit was voor de fotograaf het signaal tot het starten van een exposé, dat voortduurde zolang ik in de winkel was. Af en toe nam zijn vrouw het even van hem over. Ook zij bleek het één en ander kwijt te moeten. Soms kon ik wat terugzeggen. Nooit meer dan één of twee zinnen; daarna ging de voordracht van dit elkaar perfect aanvullende duo weer verder.
De fotograaf was ooit werktuigbouwkundig tekenaar geweest; een mooi vak. Hij was trouwens in alle vormen van wetenschap en techniek geïnteresseerd.
"Je kunt het zo gek niet verzinnen of ik heb er een boek over".
Ter illustratie verscheen vanuit het niets een lijvig engelstalig boek over biologie.
Ook was hij onder behandeling van een psycholoog geweest.
"Niet dat ik ze niet op een rijtje heb, maar op zeker moment was ik nerveus. Ik kon niet slapen". Vraag mij niet hoe hij op dit punt belandde, maar het was vroeg in zijn verhaal.
Hij was niet godsdienstig. Hij respecteerde echter iedereen die wèl een geloof had. Zijn vrouw: "ik ben echt tégen godsdienst!" Zo hadden zij een kennis in Nieuw-Zeeland, die heel gelovig was. Een lief mens. Om haar een lol te doen gingen ze tóch met haar naar de kerk.
Geweldig land trouwens, Nieuw-Zeeland. Ze hebben er een ontspannen tempo van leven. Overal tijd voor. Zaten ze in op zeker moment ergens midden op het Noord-eiland; moest iemand wat voor hen ophalen in Auckland (zijn vrouw: "Wellington!"). Vierhonderd kilometer heen-en-terug. Doen ze gewoon. Ja, nu hebben ze het hier over die anticonceptiepil die ook helpt tegen pukkels en die niet deugt. Zou in Nieuw Zeeland niet gebeurd zijn. Ze zijn heel ver met voedsel- en warenveiligheid.
Hoelang ze deze winkel al hadden? Een jaar of vier ongeveer. Vroeger hadden ze een winkel in de buitenwijken, maar daar waren ze uitgebonjourd toen één of andere winkelketen hun ruimte nodig had. De huurprijs werd zover verhoogd, dat ze hun biezen wel moésten pakken. Ja, die makelaar is dezelfde schooier die hier de Drievriendenhof beheert.
"Ratten zijn het!"

"O, u dacht dat u bij de fotograaf hiernaast was? Nou daar mist u niks aan, hoor. Hebben we al de nodige klachten over gehoord. Was ook aan de drank. Zielige man."
Ze waren allebei al een eindje in de zeventig. De fotograaf bewoog zich wat moeizaam. Hij kampte met de naweeën van een verbrijzelde knieschijf.
"Je kan zonder, maar vraag niet hoe!"
"Een ongeluk?", vroeg ik.
"Gevallen met de motorfiets".

Ondertussen ging het maken en afdrukken van de foto's gewoon door. Ze zagen er prima uit. Voor zover dat mogelijk is, met mij erop; het leek wel of ik ondertussen ècht achtenvijftig was.
Toen ze in een mapje werden geschoven, werd ik gewezen op de tekst waarmee het getooid was. 'Genomineerd voor Pasfotograaf van het Jaar', stond erop. "Door mijn vrouw ontworpen".
Ik vroeg wanneer de uitslag was.
"Die is al geweest. We zijn derde geworden".
Het klonk teleurgesteld. Hoeveel fotografen hadden er deelgenomen? Ongeveer duizend, zo bleek. Dan konden ze toch best blij zijn met die derde plaats, vond ik. Nou ja; dat zou dan wel.
"Voor de omzet heeft het niks gedaan".
Waarmee we op de crisis en de gevolgen voor de fotohandel kwamen.
Ik keek op mijn horloge. Half drie. Ik moest maken dat ik in Rotterdam kwam.
Onder het excuus dat ik naar "een afspraak" moest, maakte ik me uit de voeten. Het woord 'wortelkanaalbehandeling' zou me ongetwijfeld nog ruim een kwartier in de zaak hebben gehouden.

Ik haalde het nèt.
Nadat ik me bij de endodontoloog had verontschuldigd voor het gegeven dat ik van tevoren wegens tijdnood mijn tanden niet meer had gepoetst en hij zijn schouders daarover had opgehaald, begon de behandeling. Die verliep zoals verwacht: ik zat opnieuw een uur en een kwartier met mijn mond open.
Weer buiten had ik ineens tijd om nog even van het mooie weer te genieten. De studentes van de kunstacademie, die schuin tegenover station Blaak zit, leken ineens ook een stuk mooier dan de vorige keer.

Ondertussen ben ik thuis en is de verdoofde kaak weer ontwaakt. Ik ga maar eens een potje koken.
Sinds de fotograaf komt steeds hetzelfde melodietje bij me op.
'I read the news today, oh boy.. About a lucky man who made the grade..'