zaterdag 28 september 2019

De thuisreis

















Dit is deel 5 van het verhaal over mijn zeilreis naar Engeland. Deel 1, 2, 3 en 4 vindt u respectievelijk hier, hier, hier en hier.
 

Nu er weer een lekker windje staat, wordt er meteen ook weer wat meer gezeild op de Deben. Want als me één ding is opgevallen, dan is het dat op zowel de Deben als de Orwell door kajuitzeilboten vooral op de motor wordt gevaren. Dat zal ook wel wat te maken hebben met de beperkte ruimte voor opkruisen die er op beide rivieren is en het gegeven dat niet alle rakken, vooral van de kust het binnenland in, altijd bezeild zijn. Een uitgelezen dag als deze echter, met z'n frisse bries en prachtige wolkenluchten, schreeuwt om een lekker stukje zeilen. Ik kom verscheidene klassiekers tegen. Allemaal boten die waarschijnlijk pas bij vier beaufort lekker gaan lopen. De verhalen die Maurice Griffiths* lang geleden schreef over het zeilen op de East Coast Rivers komen als het ware tot leven.

































Bij de Ramsholt Arms, een andere bekende East Coast pub, ligt een wat minder klassiek polyester jacht tegen de kade, dat men kennelijk straks, bij afgaand water, wil laten droogvallen. Om het tegen omvallen te behoeden, heeft men vast één van de vallen opzij van de boot op de wal vastgezet.

















Felixstowe Ferry nadert met rasse schreden. Volgens de getijde-app die ik gebruikt, moeten we dicht bij hoogwater zitten, maar de stroom giert nog met een flink tempo naar binnen. Als ik opnieuw de rode Deben ton passeer, zie ik in die buurt een soort van staande golf van een halve meter hoog.
Iets eerder heb ik de motor al gestart. Het stukje naar de West Knoll is kei hoog aan de wind en er moet flink gas bij om tegen de stroom in naar buiten te komen.

















Omstreeks 15.00 u. verleg ik de koers naar het oosten, richting de rood-witte aanloopton Woodbridge Haven. Eenmaal daar aangekomen ga ik op een koers die bijna pal oost is, om de wind, die westzuidwest is, bakstag te houden en gijpen te vermijden. Ik ben van plan de terugweg grotendeels langs dezelfde route te varen als de heenweg, dus opnieuw langs de noordrand van het windpark Outer Gabbard.

















Dat maakt het nodig om na enige tijd de koers te verleggen naar één die gemiddeld rond de 75 graden ligt. Gemiddeld, want omdat ik op een koers van 75 graden de wind plat van achter heb, ga ik afkruisen, wat inhoudt dat ik afwisselend paar mijl een koers van iets minder dan 60 graden vaar en vervolgens weer een paar mijl een koers van iets meer dan 90 graden aanhoud . Op die manier moet wel bij elke koerswijziging gijpen, maar dat moment kies ik nu zelf en daarom kan dat gijpen beheerst en zonder risico. Bovendien houd ik over zowel de ene als de andere boeg, ook de fok vol en ligt de snelheid door het water dus hoger dan wanneer ik met alleen het grootzeil en een klapperende fok plat voor de wind zou blijven varen.

De wind lijkt een beetje af te nemen. Ik haal de reef uit het grootzeil. De boot loopt een mooie vaart: soms meer dan 7 knopen over de grond. Waarschijnlijk een gevolg van het feit dat de stroom rond de kentering en op enige afstand van de kust, een uurtje haaks op de kustlijn staat.
Diezelfde stroom, in die richting, zorgt een kleine twee uur na het verlaten van de Deben-mond voor een tafereel dat er in eerste instantie nogal angstaanjagend uitziet. Voor de boot en vrijwel haaks op de koerslijn ligt een zone met buitengewoon korte, steile en tamelijk hoge golven. Echte grondzeeën zijn het niet, maar ik begrijp wel meteen waarom deze onstuimige strook water daar ligt. Eronder ligt namelijk de Shipwash bank, die op de heenweg onder vrijwel windstille omstandigheden passeerde. Het is niet lang na hoog water en nog voor half tij. Een blik op de kaart leert dat er op de plek waar ik de bank kruis bij laagwater nog altijd 5 m. water moet staan. Ik vaar dus maar gewoon door de klotsbak heen, met één oog permanent op de dieptemeter. Er blijkt ter plaatse uiteindelijk inderdaad nog aanzienlijk méér dan 5 m. water onder de kiel te zitten en er komt geen druppel zeewater in de kuip, maar een klein beetje eng was het wel.

De wind ruimt langzaam naar het noordwesten  en eenmaal aangekomen bij Outer Gabbard hoeft er niet meer afgekruist te worden. Langzaam schuiven de windmolens aan stuurboord voorbij. Recht vooruit, op enige mijlen afstand, drijft een bui van NW naar ZO. Dat levert wat extra wind op, maar van regen blijf ik verschoond.

































Halverwege Outer Gabbard en Noord Hinder valt de schemering in. Het potje gaat weer op het vuur en na het nuttigen van een eenvoudige, doch voedzame maaltijd en twee koppen niet te slappe koffie ga ik er weer voor zitten.

















De nacht gaat voorbij zonder noemenswaardige incidenten. Tijdens het passeren van Noord Hinder meen ik één keer te zien dat een schip zijn koers een paar graden verlegd om mij wat ruimte te geven. Misschien werkt de radarreflector in de achterstag toch beter dan ik vaak aanneem.

In de tweede helft van de nacht neemt de wind af en tegen de dageraad is ie zover ingekakt, dat ik de motor start.
We duiken weer de Borssele-pass in. De Prins de Nederlanden blijkt nog steeds aan de rand van windfarm Borssele rond te hangen, maar hij blijft deze keer uit mijn buurt. Ook hoor ik weer het guardvessel Fortuna, dat de westkant van het Belgische windpark Bligh Bank bewaakt. Op kanaal 16 roept het een zeiljacht op dat het windpark binnen dreigt te te varen.
In de vroege ochtend naderen we de Zeeuwse kust. Ik zie weer wat schepen die van en naar de Westerschelde varen op een kruisende koers voorbij komen, maar de CPA's worden niet kleiner dan een paar mijl. Dichter bij de Oosterscheldemond gekomen blijkt dat de stroom helaas naar buiten loopt, waardoor het tot bijna twaalf uur 's middags duurt eer ik in de Roompotsluis lig.

Na de sluis zoek ik de Betonhaven weer op en slaap ik een paar uur een diepe, droomloze slaap.

Mijn eerste zeilreis naar het perfide Albion zit er op.


Hieronder weer de gevaren track:



* Maurice Griffiths, ooit hoofdredacteur van Yachting Monthly, schreef voor de tweede wereldoorlog en in de jaren direct daarna een reeks verhalenbundels over het zeilen aan de Engelse Oostkust. Titels als The magic of the swatchways en The first of the tide worden nog steeds herdrukt en zijn ook in het Nederlands vertaald.
De in één van de eerdere afleveringen van mijn reeks genoemde Hans Vandersmissen ontleende waarschijnlijk veel van de inspiratie voor zijn eigen verhalen aan Griffiths.



zaterdag 21 september 2019

De Deben


















(dit is deel 4 van een verhaal over mijn reis naar de Engelse Oostkust. De delen 1, 2 en 3 vindt u respectievelijk hier, hier en hier)

De morgenstond heeft weer vrij vroeg goud in de mond op mijn ankerplaats in de Walton Backwaters, vlak bij Titchmarsh Marina.
Terwijl ik m'n ontbijt maak, overdenk ik een beslissing, die ik eigenlijk gisterenavond al genomen heb. In de loop van de tocht heb ik via Whatsapp (dat werkt hier aan boord bijna net zo vlot als thuis) contact gehouden met een andere zeiler, die me vijf dagen geleden zag vertrekken uit Sint Annaland en die ik op de hoogte heb gehouden van mijn wederwaardigheden. Volgens hem moest ik eerst het laaghangende fruit plukken en niet naar de Blackwater gaan, maar naar de Deben. De ervaring van gisteren en een blik op de weersverwachting in de volgende week hebben me uiteindelijk overtuigd. De stroom kentert overdag net wat te vroeg in de verkeerde richting voor de Blackwater en ook de wind blijft te lang in de zuidhoek. Daar komt bij dat het erop lijkt dat vanaf woensdag de omstandigheden om weer terug te zeilen naar Nederland minder optimaal worden, om het eufemistisch uit te drukken. De vraag is wanneer die omstandigheden daarna weer beter worden. Na het weekend zitten we in september en is de 'r' in de maand.

Aan wind is vandaag geen gebrek. Er staat een dikke 4 bft (kleine 5) uit het zuidwesten. Hoogwater bij Felixstowe Pier, dicht bij de mond van de Deben, is om 12.21 u. Engelse zomertijd. Ik wil ruimschoots voor dat moment bij die mond arriveren. De aanloop van de Deben is één van de meer beruchte stukken water aan de Engelse Oostkust. Vastlopen bij afgaand water is minder risicoloos dan op de zachte modder van de Backwaters of de Orwell. De bodem van de Debenmond bestaat uit grind en is een heel stuk harder dan modder.. Het ondiepste stuk in de betonde geul is volgens de laatste informatie bij laag water iets meer dan een halve meter diep. Wadloper steekt 0,8 m. Ik heb dus niet veel  extra water nodig, maar de geul ter plaatse is niet heel breed en een stuurfoutje of even niet letten op een eventuele dwarsstroom kan me zomaar in een zône brengen waar het ondieper is.

Bij het vertrek door het Walton Channel is het ook wat meer opletten dan in de andere hoofdgeul van de Backwaters, Hamford Water, waar ik eerder voor anker lag. Vanwege de nabijheid van het gelijknamige stadje, is het Walton Channel bezaaid met moorings. Alleen bij de ingang liggen tonnen, verder moet je maar zo'n beetje tussen de boten aan hun meerboeien door crossen; dan weet je zeker dat je in het diepe deel zit.
Dat er bij de ingang tonnen liggen is wel fijn, want juist daar is de geul tamelijk smal en ondiep. De randen van de geul zijn steil en aan de zeekant bestaat de oever voor een deel eveneens uit grind.

















Eenmaal in het tonnenstraatje naar de Pye End zet ik de fok, maar ik laat de motor zachtjes meedraaien. We liggen plat voor de wind en omdat die vrij krachtig is heb ik geen zin in het grootzeil en om de haverklap gijpen.
Aangekomen bij de geul naar Harwich en Felixstowe dwingt de ochtendboot naar Hoek van Holland me om tijdelijk evenwijdig aan zijn koers te gaan varen.

















Zodra ik z'n spiegel kan zien, verleg de koers weer naar het noordoosten en met een ruime 4 knopen varen we, tegen de vloedstroom in, richting de rood-witte Woodbridge Haven ton, waar de aanloop naar de Deben begint.
Het is nog minstens twee uur voor hoog water, als we daar aankomen.

















De koers gaat naar noordwest en met halve wind gaan we op een ware koers van 321 graden met een aardig gangetje op de rode West Knoll ton af. Daar aangekomen moet de koers naar 6 graden en varen we in de tonnenlijn die me veilig binnen moet brengen. Rood aan bakboord en groen aan stuurboord. Van de grindbanken is al niet veel meer te zien. Aan stuurboord is nog wat brekend water; daar moet ik dus niet zijn. Aan bakboord, een paar honderd meter uit elkaar, staan twee zogenaamde Martello towers, ooit neergezet als verdediging tegen een invasie door de troepen van Napoleon, die nooit kwam.

















De snelheid is inmiddels flink opgelopen. De vloed sleurt me met bijna acht knopen naar binnen. Aan de overkant staat Bawdsey Manor, met z'n vele torentjes. Ooit neergezet door een 19e eeuwse industriebaron, was het later het de plek waar de Britten, in de aanloop naar de Slag om Engeland, radar ontwikkelden*.

















Zodra we de tonnen voorbij zijn is dicht onder de wal varen de boodschap; daar is de meeste diepte.
Felixstowe Ferry, waar een voetveertje vaart, flitst voorbij. De stroomsnelheid neemt wat af en het water wordt vlakker.















 

















Nadat we wederom door een veld van moorings zijn gesjeesd, leg ik de boot even hoog aan de wind en trek ik het grootzeil, met één reef, erbij. De motor kan uit.

De Deben heeft een ander karakter dan de Orwell. Omdat er geen beroepsvaart van betekenis is, is er op het eerste stuk geen betonning.
De oevers zijn op het eerste stuk ook laag. Net voor ik de Ramsholt Arms een kroeg op de linkeroever (wel aan stuurboord, in mijn geval) bereik, begint het heuvellandschap zoals dat ook langs de Orwell ligt.
Een ander opvallend verschil is dat er op de ondiepe delen vaak biezen of riet staat. Daardoor ontstaat de indruk dat de rivier meer brak dan puur zout is.

 






























 
















Hoewel het bevaarbare deel van de Deben duidelijk smaller is dan op de Orwell, is het landschap door de hier en daar behoorlijk brede schorren toch vaak weidser dan daar.
De Deben kronkelt ook wat meer dan de Orwell, maar met de zuidwesten wind die er staat is ie nèt op alle rakken bezeild. Buiten wat open zeilboten, die soms harder gaan dan de Wadloper, kom ik weinig andere boten tegen.

Na Waldringfield, waar ik de Katie L., de boot van Dylan Winter** aan een mooring zie hangen,

















nader ik al snel Woodbridge.
Troublesome Reach is eigenlijk toch net te hoog aan de wind om bezeild te zijn; de naam is goed gekozen. Ik wacht te lang met overstag gaan, omdat er net een flinke zeilboot schuin achter me aan loef vaart. Die biezen komen nu wel erg dicht bij.. Terwijl ik dat denk, schuif ik onder een helling van pakweg twintig graden de glorious mud in. Vast!
Grootschoot los, fok weg. De boot richt zich weer op, maar ik ben bang dat we aardig diep in de prut zitten. De enige troost is dat de vloedstroom nog steeds loopt. Als ik de motor start en volgas achteruit geef, komen we toch nog vrij makkelijk los.

Na deze escapade maak ik het verder maar niet moeilijker dan nodig is.
Zorgvuldig op de diepte lettend, vaar ik naar de Tidemill Marina. De tide gauge bij de drempel waarover je binnenkomt geeft al meer dan voldoende diepte. Ik vaar naar binnen, maar wordt door een geagiteerde havenmeester weer naar buiten gestuurd. Men wil net een motorboot te water gaan laten met de botenlift en hoewel het ding nog niet eens boven het dok hangt waar men hem in wil laten zakken is dat gegeven èn het gegeven dat hij mij een ligplaats moet wijzen, kennelijk meer dan de havenmeester aan z'n hoofd kan hebben. Hij vindt bovendien dat ik hem eerst op VHF 80 had moeten oproepen.
Ik vaar weer naar buiten, wacht tot de motorboot ook buiten is en roep de havenmeester via de marifoon op. Hij geeft geen antwoord, maar staat even later te zwaaien dat ik nu kan binnenkomen.
Bij het afrekenen biedt hij zijn excuses aan voor zijn enigszins onbehouwen gedrag en ik doe hetzelfde voor het niet van tevoren oproepen. We gaan als de beste vrienden uit elkaar.

Aan het eind van de middag  loop ik langs de Tidemill (een korenmolen die wordt aangedreven door het getij) en  overde kade Woodbridge in. Aan de kade ligt  een bont assortiment aan (woon-)boten, soms van Nederlandse afkomst.

















Het stadje blijkt een market town zoals er in Engeland vele  zijn. Het is er redelijk druk, er is wat toerisme en ik zie al snel een pub: The Anchor. Komt goed uit, want ik zou nu toch wel eens een goed getapte pint bitter willen. De keus valt op een IPA van Green King, een brouwerij uit Bury St. Edmunds, een stadje in de buurt. De barman doet zijn werk goed. Genieten.

De volgende ochtend is het zaterdag. Het is tijd voor een serieuze expeditie op Engelse bodem. Het vouwfietsje komt voor de tweede keer op deze reis uit de hondekooi en ik zet, via de B1438 en de A1152, koers naar Sutton Hoo. Dat ligt ten oosten van Woodbridge op de andere oever van de Deben. De plek verwierf in 1939 internationale bekendheid omdat er een bijzondere archeologische vondst werd gedaan: een team van amateurs legde er een ship burial bloot. Eén van die amateurs was desondanks nog wel zó professioneel, dat hij de omtrek van de boot die bij de begrafenis was gebruikt, zichtbaar maakte door de metalen nagels,waarmee de huidgangen aan de spanten waren bevestigd, één voor één vrij te maken van de omringende aarde. Daarbij zorgde hij er echter wèl voor dat nagels bleven zitten op de plaats waar hij ze vond. De huidgangen en de spanten waren al grotendeels tot stof vergaan.



















Onder de boot bleek zich een grafkelder te bevinden met daarin de resten van een man en veel van zijn bezittingen, waaronder zijn helm, zijn zwaard en allerlei kostbaarheden.
In eerste instantie werd gedacht aan een Viking-graf, maar later onderzoek, na de oorlog, heeft aannemelijk gemaakt dat het hier gaat om iemand van Anglo-Saksische afkomst, mogelijk koning Raedwald van het koninkrijkje East Anglia, die omstreeks 625 stierf.
In latere jaren heeft men op enige afstand van de feitelijke vindplaats een bezoekerscentrum met een klein museum gebouwd.

















Het geheel is het bekijken meer dan waard.
Omdat er ook wat wordt verteld over het Engeland van nèt na het vertrek van de Romeinen, rond 400, wordt duidelijk dat het land van meet af aan een smeltkroes van culturen is geweest. Van oorsprong woonden er vooral Kelten. Vervolgens drukten vanaf 43 na christus de Romeinen hun stempel op het zuiden en midden van Engeland. Nu hun vertrek kwamen Vikings, Angelen (uit Denemarken) en Saksen (uit Noord-Duitsland). Tenslotte vielen in 1066 de Normandiërs (die overigens naast Frans bloed, ook Viking-bloed in de aderen hadden) Engeland binnen. Hun cultuur zou in de volgende eeuwen de bepalende factor zijn. De Engelsen zijn derhalve voortgekomen uit het samensmelten van een reeks van volken.

Ten zuidwesten van Woodbridge ligt Martlesham Heath.
Ooit lag daar een vliegveld, dat een niet onbelangrijke rol speelde in de Tweede Wereldoorlog. Het vliegveld is inmiddels geheel 'overwoekerd' door na-oorlogse bebouwing, maar de verkeerstoren staat er nog. Er huist een museum dat het één en ander vertelt over de geschiedenis van het vliegveld.
Vanwege bepaalde operaties vanaf dat vliegveld naar de Biesbosch en omgeving in mei 1940 bestaat er een link tussen Martlesham Heath en de omgeving waar ik woon. Ik had ik er graag even gaan kijken. Het is echter alleen op zondagmiddag open en dat is nu net het moment van mijn voorgenomen vertrek naar huis. De bezoekje moet dus wachten tot een volgende keer.

Op zondagochtend is het kraakhelder weer. Met enige weemoed (want het is hier schitterend en het vertrek komt eigenlijk te vroeg) maak ik nog wat foto's vanaf  de kade en de dijk rond de haven.

















































Gisterenavond heb ik opnieuw een soort chili-con-carne gemaakt. Nu met witte bonen, want bruine kon ik bij de Engelse Co-op niet vinden. Er is wind (een klein vijfje uit west-zuidwest), dus we kunnen zeilen. Rond de middag is het water ver genoeg gestegen om over de drempel de haven weer uit te varen.
Wadloper maakt, op het één keer gereefde grootzeil en de fok en tegen de stroom in, nog steeds een mooi vaartje Onder een prachtige lucht met mooi weer wolken verdwijnt Woodbridge in de achtergond.

















De terugreis is begonnen.


Een rechtermuisklik op de foto's opent ze op groter formaat in een nieuw venster.

* Voor het volledige verhaal over Bawdsey Manor leze men o.a. De ringen van Saturnus door W.G. Sebald, een merkwaardig, maar zeer leesbaar boek over een wandeltocht langs de kust van Suffolk.

** Dylan Winter is de maker van een reeks video's onder de titel Keep turning left, die mijn interesse voor het bezeilen de Engelse (Oost-)kust in niet geringe mate hebben aangewakkerd. De video's zijn te vinden op Winter's eigen website en op YouTube.

dinsdag 17 september 2019

Zachte modder en harde tonnen


















(dit is deel 3 van het verhaal van mijn reis naar de Engelse oostkust; deel 2 vindt u hier en deel 1 hier.)

Op dinsdagochtend word ik, na weer een volledige nachtrust, tamelijk uitgerust wakker. Het bank-holiday weekend van de Engelsen is voorbij en de meeste andere boten waarmee ik hier gisteren nog geankerd lag zijn vertrokken. De omstandigheden zijn nog niet veel veranderd. Er zit nog steeds veel vocht in de lucht, waardoor het zicht nog net zo matig is als bij aankomst. Ook de wind laat het weer grotendeels afweten.

Hoewel de Walton Backwaters een verdere expeditie meer dan waard zijn, besluit ik in eerste instantie de Orwell, zo'n beetje het epicentrum van de watersport in deze contreien, te gaan verkennen.
Nu zal de lezer die meer vertrouwd is met Engelse literatuur dan met Engelse rivieren c.q. zee-armen, bij de naam Orwell als eerste denken aan de schrijver van 1984, George Orwell. Het mooie is dat er wel degelijk een link lijkt te zijn tussen de rivier en de man. George Orwell was namelijk een pseudoniem; de schrijver is geboren als Eric Blair. Blair woonde enige tijd in Southwold en kende de kust van Suffolk. Naar verluidt zou hij uit liefde voor de rivier zijn pseudoniem hebben gekozen.

De Orwell is een rivier met contrasten. De mond wordt gevormd door de samenvloeiing met een andere river (hoewel het meer een ondergelopen vallei is); de Stour. Aan de westkant van de mond ligt Harwich, aan de oostkant Felixstowe, dat wil zeggen de containerterminal van die stad.

















Veel meer dan één lange kade is die containerterminal niet, maar desondanks liggen er altijd wel vier tot vijf containerschepen van de maat zoals je ze ook op de Maasvlakte ziet. De kranen waarmee de containers worden gehesen hebben de bijbehorende maat. Behoorlijk groot, dus.
Harwich is als havenplaats een veel kleinere economische factor. Buiten de schepen van de veerdienst Harwich - Hoek van Holland en wat werkschepen die betrokken zijn bij de bouw van windfarms, leggen er weinig grote schepen aan. De boten van de veerdienst arriveren en vertrekken overigens te Parkeston Quay, dat aan de Stour ligt, pakweg anderhalve mijl ten westen van Harwich.

De Stour, waar ongetwijfeld ook veel moois te zien is, laat ik voor nu letterlijk links liggen.
Eenmaal voorbij de containerterminal verandert het karakter van de rivier. Aan stuurboord ligt Trimley Marsh, dat door een dijk wordt gescheiden van het water. Die dijk is echter ruim tien jaar geleden doorgestoken en sindsdien stroomt het water van de Orwell bij vloed het voormalige poldertje in en bij eb weer naar buiten. Het is nu een bird sanctuary. Ook de Engelsen geven hier en daar dus grond terug aan de natuur.

















Aan bakboord ontrolt zich al het lage heuvellandschap dat na Trimley Marsh ook aan stuurboord verschijnt. Glooiend cultuurland met hier en daar een stukje bos. Landelijkheid alom; Zuid Limburg aan zee.
Wat ook bij het landschap (of zeeschap, zo u wilt) hoort zijn de jachten aan hun moorings. Hoewel er langs de Orwell zeker vijf jachthavens zijn waar je je boot kunt afmeren aan een steiger of in een box, hangt een groot deel van de jachten die de Orwell als thuiswater hebben aan een meerboei. De eigenaar van het aan een meerboei hangende jacht moet er dus vanaf de vaste wal met een bijboot naar toe. Ik zie dan ook geregeld een meerboei waaraan alleen een klein bijbootje hangt; de eigenaar van het jacht dat normaal aan die boei hangt is ermee op pad en de bijboot wacht op zijn terugkeer.

















































De Orwell eindigt in Ipswich. Ook de haven van die stad heeft nog een zekere economische betekenis. Met een frequentie van ongeveer vier tot vijf per dag varen coasters en andere, relatief kleine zeegaande beroepsschepen de Orwell op of af.
Dit heeft ervoor gezorgd dat de rivier goed betond is. De jachten aan hun moorings liggen net buiten de betonning. Daardoor is de diepe geul altijd goed herkenbaar aan het gegeven dat er geen boten liggen. Omdat de rivier ook vrij bochtig is, zie je door de boten de tonnen niet altijd even goed.

















Overigens liggen de meeste moorings in een vrij smalle strook naast de tonnenlijn. Dichter naar de oevers wordt de rivier snel minder diep. Met laag water vallen grote delen tussen de betonde geul en de oevers droog.

Aldoor op de motor varend, kom ik al snel langs Levington. Hier moet ook ergens Levington  Creek liggen, waar wijlen Hans Vandersmissen* met zijn Drascombe wel eens droogviel. Vanaf het water is de ingang van de kreek echter nauwelijks te zien.
Aan bakboord doemt even later Pin Mill op. Waarschijnlijk is het de beroemdste plek aan de Engelse oostkust. De Butt&Oyster pub heeft aan die beroemdheid flink bijgedragen, maar ook zitten er al van oudsher diverse werfjes. Vroeger was het een plek waar veel Thames Barges (de Engelse variant van onze zeilende vrachtschepen zoals tjalken en klippers) aanlegden.
Voor ik het weet komt de grote verkeersbrug over de Orwell in beeld.

















Net voorbij Woolverstone ga ik voor anker om koffie te zetten en even van het uitzicht te genieten. Ik merk dat buiten de betonning en de moorings-zone de diepte inderdaad snel minder wordt.
Als ik een uurtje later de brug ben gepasseerd en bij Fox's marina, aan de rand van Ipswich, rechtsomkeert maak, is er wat wind vanuit het zuidwesten opgestoken.
Vanuit Ipswich komt mij een sleepboot achterop. Eén van de bemanningsleven roept mij toe dat ie graag met me mee zou varen. Waar naartoe wordt niet duidelijk, maar misschien is ie het Engeland van de Brexit moe; hij zal mijn Nederlandse vlag wel hebben gezien.
Vanuit zee nadert een coaster en terwijl de sleepboot op de coaster vastmaakt om hem op zijn ligplaats in de haven van Ipswich af te leveren, hijs ik de zeilen.
De stroom loopt ondertussen alweer richting zee. Daardoor kan ik, al slagen makend, met een mooie kruishoek de rivier weer afzakken.
Maar zo zeilend is er veel om op te letten voor een singlehanded zeiler. De boten aan hun moorings ontwijken, de weinige maar wel aanwezige andere varende boten uit de weg blijven, de schoten en het roer bedienen. Ik vergeet even dat er tussen de boten ook nog tonnen liggen. Ze zijn op de Orwell nog van staal. Die vergeetachtigheid levert een paar mooie halen in de gelcoat van de romp op. Met hier en daar ook wat groene verf. Een soort souvenir van de Orwell, zeg maar.
Ondanks het gegeven dat opkruisen de te varen afstand twee keer zo lang maakt, ben ik met hulp van de stroom, die ondertussen is gekenterd, al snel weer ter hoogte van Pin Mill. Daar kom ik bij een slag richting de noordoever erachter, dat NO van de groene ton no.5 een brede zone met redelijk diep water ligt. De zeilen worden gestreken en ik ga ongeveer 50 m.ten NO van de genoemde ton, met zicht op de Butt&Oyster, voor anker.

































Over driehonderdzestig graden rondkijkend kan er geen twijfel over bestaan: De Butt&Oyster op de ene oever en drie stately homes tussen de bomen op de andere oever. Dit alles in een parkachtig landschap met bomen die hier soms al honderden jaren staan. Dit is Engeland; dat kan niet missen.

































Terwijl de zon ondergaat, klinkt op één van de boatyards van Pin Mill nog het geluid van een hamer op staal.

De volgende ochtend wordt het tijd voor water tanken en provianderen. 's Avonds heb ik via internet en de website Visit my Harbour (er is hier overal 4G) uitgeknobbeld dat Fox's Marina me de kop niet gaat kosten en dat daar een kleine supermarkt op fietsafstand ligt.
Voor het eerst op deze trip regent het een uurtje, gevolgd door opklaringen. Het zicht verbetert en het belooft verder een prima dag te worden
De jachthaven, niet heel mooi gelegen in vergelijking met andere havens langs de Orwell, maar wel met prima douches en een grote chandlery (watersportwinkel), rekent me de voor Engelse begrippen zeer schappelijke prijs van 18 pond voor een overnachting.

















Op de steiger raak in in gesprek met een Engels echtpaar dat de thuishaven (Dordrecht) op de spiegel van mijn boot heeft gezien. Daar zijn zij, met hun boot, ook geweest: "beautiful town!". Ze komen uit Heybridge en ze vinden het hardstikke stoer dat ik in m'n eentje ben overgestoken. Zó stoer dat ze me een mok cadeau doen.

Als er water is getankt en de boodschappen gedaan zijn, loop ik 's middags van de haven naar Pin Mill. Als ik er niet met de bijboot (die lag nog half af in het onderhuis thuis) kan landen, dan loop ik er wel naartoe. Na 72 uur op een boot hangen kan een stevige wandeling geen kwaad. Goed tegen de constipatie. De tocht voert over public foothpaths langs de zuidoever van de Orwell en door een eeuwenoud landschap met weiden, bos en bouwland. Ik passeer Woolverstone Marina en de daarnaast gelegen Harwich Yacht Club, waarna het pad bijna tot het water afdaalt en Pin Mill in zicht komt.

Het is zonder meer een schilderachtige plek. De Butt&Oyster is oud en heeft een sfeervol interieur, maar de manier waarop de meisjes achter bar met het bier omgaan, deugt niet. De Real Ale wordt niet met een handpomp uit een vat in een koele kelder in het glas getapt. Waarschijnlijk bij gebrek aan een kelder. In plaats daarvan staan er  achter de bar vier kleine vaatjes in rekjes tegen de muur en tappen de dames daaruit, slechts met behulp van de zwaartekracht, het bier uit kraantjes op de vaatjes.
Een goede publican slaagt erin, ondanks het lage koolzuurgehalte van het bier, een blijvende schuimlaag met een dikte van een halve tot een hele centimeter op het bier te leggen. De dames lukt dit, met hun net iets te primitieve tapmethode, niet. Het resultaat is iets dat er uitziet als een halve liter cola. Voor een pub met de reputatie van de Butt&Oyster een aanfluiting.

Meteen na deze teleurstelling volgt een tweede. Het biljet van vijf pond, waarmee ik wil betalen (overgebleven van een andere reis naar Engeland, pakweg vijf jaar geleden), is niet meer geldig. "We've got these plasticky ones now" zegt het meisje achter de bar, terwijl ze mij een glimmend geplastificeerd bankbiljet laat zien. Dan maar betalen met een tien pondbiljet. Nee, die zijn eigenlijk ook niet meer geldig. Het barmeisje vindt het toch wel een beetje zielig voor me en overlegt even met haar collega. Nou vooruit; deze nemen ze dan nog aan. Als wisselgeld krijg ik onder meer zo'n nieuw "plasticky" vijf pondbiljet terug. Naar verluidt kunnen de niet meer geldige bankbiljetten bij een bank of het postkantoor nog worden omgewisseld voor geldige biljetten. Dat is mooi, want ik heb nog ruim 50 pond in briefjes van vijf en tien.
Na het bier maak ik nog wat foto's on the hard, want fotogeniek is de plek wel..

































's Avonds en 's nachts valt er opnieuw de nodige regen en bij het wakker worden is er weer geen wind, maar het is wel lekker fris weer met goed zicht. In eerste instantie vaar ik op de motor met afgaand water richting de mond van de Orwell. Na een uurtje komt er gelukkig wel wat wind. De laatste helft van de rivier kan ik zeilen. Ik wil naar het zuiden, richting de Blackwater.

Bij de mond van de Orwell aangekomen krijg ik te maken met een bijzonder verschijnsel. Ter hoogte van de 'Guard'-ton komt er vanuit de Stour zo'n sterke stroom, dwars op mijn koerslijn, dat de stuurautomaat er volledig van in de war raakt en piepend een x-track error meldt. In het water zijn grote bruine wolken te zien. De stroom uit de Stour jaagt de modder van de bodem omhoog. De stuurautomaat blijft piepen tot we 'naast' Harwich varen.
De wind is inmiddels volledig ingezakt.

































Omdat het nog steeds afgaand water is en doorvaren richting de Blackwater, als er wind zou zijn, opkruisen tegen de stroom in zou betekenen, duik ik in arren moede maar weer de Walton Backwaters in, maar nu de andere hoofdgeul, die richting Walton.
Rond een uur of vier valt het anker, met zicht op de Naze Tower, net ten oosten van Titchmarsh Marina.


.

















* Hans Vandersmissen was een journalist, schrijver en zeiler die met zijn artikelen in de Waterkampioen, medio jaren '70 van de vorige eeuw, de Nederlandse watersporters verloste van het idee dat een overtocht naar Engeland alleen kon worden gemaakt met een boot van tenminste 40 voet, met een ballastpercentage van tenminste 50%

dinsdag 10 september 2019

Naar het perfide Albion - deel 2

(Dit is het tweede deel van het verhaal van mijn overtocht Nederland - Engeland; deel 1 vind je hier)

Het is inmiddels een uur of vier in de middag. Ik vaar in het laatste stuk van de Borssele Pass. Er is nog steeds geen wind. Bijna recht vooruit (op één uur, zeg maar) drijft iets wits op het water. Omdat er ook nog steeds geen horizon zichtbaar is, kan ik moeilijk inschatten hoe ver het ding van mij verwijderd is. Door de kijker zie ik dat het een vogel is. Nu, bijna midden op de Noordzee, zijn meeuwen zeldzaam. Als ik dichterbij kom en ik het beest weer in de kijker neem, herken ik het dier als een Jan-van-Gent. Het geel aan de kop en de zware snavel zijn onmiskenbaar. Eenmaal tot op vijftig meter genaderd, vliegt hij op en zie ik ook zijn slanke vleugels met zwarte punten. In het komende uur zal ik nog diverse Genten op het water zien zitten. Met zo weinig wind is vliegen kennelijk te vermoeiend.
































Omstreeks half vijf bereik ik het einde van de Borssele Pass en moet ik eigenlijk opnieuw van koers veranderen, om op een koers van  om en nabij 253 graden, via de geel-zwarte tonnen MER N, OHR7 en Noord-Hinder South East (NHR-SE), het begin van de zuidwest-noordoost lopende beroepsvaart-snelweg (TSS) te bereiken. De genoemde tonnenlijn vormt een deel van zuidoostelijke begrenzing van het verkeersplein Noord-Hinder, van waaruit diverse TSS-en  en andere verkeersroutes in allerlei richtingen lopen. Aangekomen bij de NHR-SE zou ik dan haaks het TSS moeten oversteken.
Op deze manier oversteken wordt aanbevolen door de enige papieren kaart die ik van het gebied heb, de overzeiler C30 van Imray. De overtocht wordt daardoor echter pakweg 15 mijl langer.

Na een blik op het scherm en de scheepvaart rond Noord-Hinder en op de TSS ,besluit ik rechtdoor te varen op een koers van ongeveer 298 graden. Die brengt me namelijk rechtstreeks bij de volgende hinderpaal; de windfarm Outer Gabbard
Ondertussen begint de zee wat rimpelig te worden. Veel meer dan 1-2 bft staat er nog niet, maar de wind lijkt langzaam toe nemen. Omdat ik inmiddels over het zuidwestelijke deel van Noord-Hinder Junction vaar, begin ik nog maar even niet aan zeilen hijsen. De vaart die op de zeilen kan worden gelopen is daarvoor, op deze plek, onvoldoende. Alle aandacht is gericht op de omringende scheepvaart. Op het eerste gezicht lijkt er weinig op mijn pad te komen, maar ik blijf kijken. Als ik nu de zeilen ga hijsen, zul je altijd zien dat er, terwijl ik daarmee bezig ben, onverwachts een bulk-carrier uit de nevel opduikt.
Een uur later staat er wat ik voor een klein windje 3 (bft) houdt, uit NNO. Vooral dat laatste is heel prettig, want Wadloper gaat het lekkerst op een half windje; dat wil zeggen van opzij. Vooralsnog weersta ik echter de neiging om in de wind te draaien en het grootzeil te hijsen.

De zone die zo'n beetje voor het NO-gaande deel van de TSS ligt, passeer ik zonder andere schepen met het blote oog te zien; alles blijft meer dan 5 mijl bij mij vandaan.
Maar dan, rond zeven uur, als ik ben aan gekomen op het stuk Noord-Hinder dat voor de naar het zuidwesten lopende baan van de TSS ligt, nadert vanuit het noordoosten de Aïda Perla. Wat meer is; ze is al behoorlijk dichtbij en de CPA is net wat te klein om veilig aan te voelen. Enkele minuten later zie ik het schip inderdaad uit de nevel verschijnen. Om het nog dramatischer te maken: naast de Aïda Perla is nog een schip uit de mist opgedoken. Een onaangekondigde gast, want op het scherm zie ik hem niet. Hoe dat kan, zal wel altijd onduidelijk blijven. Dat men de eigen AIS-transponder niet heeft ingeschakeld, lijkt op een stuk water als dit onvoorstelbaar, maar het feit ligt er. Het ding komt recht op me af en hij is nog maar 3 mijl van me verwijderd.
Ik besluit koers te houden en een beetje gas bij te geven tot ik ruimschoots voor de boeg van de tweede boot weg ben. Zodra dat het geval is, neem ik gas terug en laat Wadloper met stationair draaiende motor drijven, zodat de Aïda Perla, (dat een afzichtelijk, grootschalig gin-palace blijkt te zijn) op ongeveer een mijl afstand voor me langs gaat. De andere boot, de Maersk Maru, gaat op iets tussen de halve en een hele mijl achter me langs.
Er is geen marifoon-contact geweest, noch is er door iemand aan de hoorn getrokken. Niemand zal dus wel ècht ongerust zijn geweest..

































































Het zicht is met de komst van de wind wat verbeterd. Om 19.30 u. laat de AIS geen verontrustende dingen meer zien. Hoewel ik Noord-Hinder Junction nog niet helemaal heb verlaten, draai ik de boot in de wind en hijs het grootzeil. Eenmaal terug op koers gaat ook de fok erbij.
Terwijl de zon richting de westelijke horizon zakt, zeil ik in het volgende uur, met halve wind en een gangetje van 4 knopen naar het west-noordwesten.

De warme hap is de tweede helft van een pan chili-con-carne, die ik gisterenavond, achter het anker in de Betonhaven heb gemaakt. Op het zachtjes heen-en-weer slingerende half-cardanische fornuis is het zó opgewarmd.

Voor het eerst tijdens deze tocht komt er een echt tevreden gevoel over me. Dit is zoals het moet zijn. Niet langer zonder wind rollen op andermans boeggolven, maar met een beschaafd half windje een acceptabele snelheid maken, terwijl je de redelijk eetbare warme maaltijd van die dag verorbert. Het zicht is inmiddels zover verbeterd dat zich in het westen een haarscherpe horizon aftekent. We genieten van een wolkenloze zonsondergang.

































De pret is echter van korte duur. Als de schemering begint door te zetten valt de wind grotendeels weg. Nadat de vaart tot onder de 2,5 knoop is gezakt, start ik rond half negen opnieuw de motor.

Tegen de tijd dat het donker is verschijnen aan de westelijke horizon rode lichtjes; het eerder genoemde windpark Outer Gabbard. Ook aan dit windpark wordt jammer genoeg nog gewerkt. Om bij Harwich uit te komen, moeten we er omheen. Ik heb Harwich als eerste plek van aanloop gekozen, omdat deze niet afhankelijk is van de stand van het tij. Er is altijd voldoende water om naar binnen te varen. Afgezien van de beroepsvaart is de entree vrij risicoloos. Ten opzichte van een meer rechtstreekse aanloop van Harwich moeten we echter, door de aanwezigheid van Outer Gabbard een WNW-koers varen, waar een meer rechtstreekse aanloop op vrijwel pal west zou uitkomen.
Dat laatste is dan wel weer gerekend buiten de aanwezigheid van het verkeersplein Sunk, dat achter de windparken Outer Gabbard en het reeds voltooide Inner Gabbard ligt.
Om het als jachtschipper een beetje overzichtelijk te houden, is het dus hoe dan ook verstandig en ten dele verplicht om de genoemde omweg te maken.

Het zal nog uren duren voor ik het gebied met de rode lichtjes heb bereikt. De nacht is begonnen en daarmee de lange zit tot het ochtendgloren. Met twee mokken sterke koffie in de mik nestel ik mezelf in een hoek van de kuip, onder de buiskap. Om de paar minuten sta ik op en kijk op het scherm. Inmiddels is er in een omtrek van meer dat 10 mijl geen ander vaartuig meer te zien. Eindelijk alleen, zou je kunnen zeggen.. En dat op midden op de Noordzee; het heeft even moeten duren. De intervallen tussen zitten en op het scherm kijken worden langer. De nacht lijkt eindeloos.

Rond een uur of twee in de ochtend komt de maan op; een hele slanke sikkel, die weinig verlichting biedt, maar wel sfeerverhogend werkt. Het windpark schuift tergend langzaam voorbij. Ten noorden van mijn koerslijn voert een bootje een geological survey uit. Even later komt de Stena Hollandica me tegemoet; de nachtboot naar Hoek van Holland. Omdat ik dicht bij de begrenzing van het windpark blijf, hebben we geen last van elkaar. Ook hij vaart ten N. van mij voorbij.
De mobiele telefoon is al een paar uur eerder overgeschakeld op Engelse tijd.

Terwijl het nog stikdonker is, kruisen we de langgerekte Shipwash bank, die in het zuidelijke deel plekken heeft waar met laag water minder dan een meter diepte is. Nu ligt het plaatselijke laagwater al een paar uur in het verleden en  is de  lokale getijslag vandaag ruim 2 m., maar ik blijf  voorzichtig. De koers wordt een paar graden  naar het noorden verlegd, om goed vrij te blijven van het ondiepste stuk.

Om half zes Nederlandse tijd verschijnt aan de ONO-horizon het eerste teken van de nieuwe dag.
Terwijl het opnieuw begint te schemeren, bereik ik de betonde geul die naar Harwich en de Orwell leidt. Van het land is overigens nog niks te zien.

















Ik begin na te denken over een prettige plek waar ik een paar uur kan slapen. Direct om de hoek in Harwich bevindt zich de Halfpenny Pier. Naar verluidt is het er meestal druk en lig je er ook niet altijd rustig, door de golfslag van passerende boten. Tegenover Harwich ligt Shotley marina. Om daar binnen te komen moet je door een sluis.
Ik voel mezelf redelijk fit na de doorwaakte nacht; ik ben niet één keer ingedommeld en sta nog stevig op m'n benen. Maar toch lijkt me een rustplek die met zo min mogelijk ingewikkelde manoeuvres en gedoe te bereiken is, het prettigst.

Als je de betonde geul naar Harwich en Felixstowe volgt en daar, waar die geul naar het noorden afbuigt, gewoon rechtdoor gaat, vaar je vrijwel rechtstreeks op de Pye End ton af. Vanaf die ton leidt een rood-groen tonnenstraatje naar de ingang van de Walton Backwaters. Een gebied dat ik, kort-door-de-bocht, een soort Biesbosch met getij en zout water zou willen noemen. Omdat het vrijwel hoog water is en er nog steeds nauwelijks wind wind staat, blijkt de aanloop probleemloos.

Ondanks het feit dat het inmiddels vrijwel licht is, duurt het even voor ik de rood-witte Pye End ook daadwerkelijk zie.

















Vanaf daar is het tikken. Om acht uur Engelse tijd lig ik voor anker in Hamford Water, de plek waar dit verhaal begon.




















Om enig overzicht te hebben van de route hieronder de gevaren track, geprojecteerd op de OpenSeaMap:

 Klikken op de plaatjes toont ze in een nieuw, groter venster.