dinsdag 28 maart 2023

Wat verloren ging

IJsselmonde 1950










In het boekje De haperende schepping, van de schrijver. beeldhouwer, schilder, en muzikant Armando staat een verhaaltje over een man die treurt om het verlies van een landschap. Het is overwoekerd door de moderne tijd. Niets is er meer zoals het was. Snelwegen hebben het doorsneden. De ruimte en de stilte zijn verdwenen. Toch gaat hij het het steeds weer bekijken. Het roept weemoed bij hem op. Het verhaaltje sluit af met de veronderstelling dat de man die weemoed liefhad.

Zoals wel vaker het geval is bij de teksten van Armando was ik erdoor getroffen.
Zelf heb ik ook iets met landschappen. Ik kan vrij nauwkeurig omschrijven wat ik een mooi landschap vind. Eenkennig ben ik daarin niet. Sinds ik Europa ben gaan verkennen, ben ik erachter gekomen dat er een grote verscheidenheid aan landschappen is, en dat er veel zijn die ik zonder aarzelen als 'mooi' bestempel. Maar praten of schrijven over landschappen blijft behelpen. Ze 'ervaren' is eigenlijk de enige echte manier om er een gevoel bij te ontwikkelen. 
Met dat laatste heb ik al sinds mijn jongensjaren een ruime ervaring opgebouwd.

In die tijd, vanaf het moment dat ik zelfstandig fietstochten ondernam in mijn directe omgeving, leerde ik de plaatselijke landschappen kennen. Ik woonde destijds in Zwijndrecht, mijn geboorteplaats. 
Dat was toen, we spreken over tweede helft jaren zestig, begin jaren zeventig van de vorige eeuw, allang niet meer het tuindersdorp dat het van oorsprong was. Hoewel mijn opa nog een tuinderij had en één van de broers van mijn vader veilingmeester is geweest op de groenteveiling, die Zwijndrecht toen nog had. 
In de jaren vijftig en zestig waren er al de nodige buitenwijken verrezen, en al die huizen hadden ook bewoners gekregen. Een feit dat eigenlijk niet te verklaren was vanuit de groei van de autochtone bevolking. 
Desondanks was het, rond 1970, vanaf mijn ouderlijk huis maar een paar minuten fietsen in westelijke richting, voordat ik mezelf buiten de bebouwde kom bevond. 
Als ik door bleef fietsen naar het westen, en ik hield daarbij min of meer de zuidkant van het eiland IJsselmonde aan, dan kwam ik na pakweg zes kilometer bij Heerjansdam aan. Dat was nog wèl een echt dorp. Het is ook nu nog niet veel groter dan toen. Meestal vermeed ik Barendrecht, dat ten noordwesten van Heerjansdam ligt. Dat was al aan het groeien. Overloop van Rotterdam, vermoedelijk.
Verder fietsend, volgde na Heerjansdam ruim tien kilometer open ruimte. Een landschap dat voornamelijk bestond uit oude dijken, beplant met tamelijk majestueuze bomenrijen, bouwland waarop graan, suikerbieten of tuinbouwproducten van de 'kouwe grond' als spruiten of kool stond. 's Winters, als de akkers geploegd waren, zag je vooral glimmende, donkerbruine klei. Tegen de tijd dat ik in de buurt van Rhoon kwam, dat net als Barendrecht en Zwijndrecht, niet meer de maat van net na de oorlog had, verschenen er ook her en der boomgaarden met appels en peren. Tot Rhoon stonden er, wat bebouwing betreft, niet meer dan wat verspreide dijkhuisjes en flinke boerderijen met grote schuren. Aan de noordelijke horizon lagen de Rotterdamse havens. De kranen van de Waalhaven en de schoorstenen van Permis waren zichtbaar. Een ander landschap, dat niets te maken had met de landelijkheid waar ik doorheen fietste.
Het landschap was niet het mooiste dat ik tot nu toe heb gezien. Maar het had een eigen sfeer, een identiteit. Ik schrijf  'had', want dit landschap bestaat niet meer.

Sinds enkele jaren bestaat er een website die Topotijdreis heet. 
Hij toont de topografische kaart van Nederland, schaal 1: 25.000, vanaf de eerste uitgeven versies uit het begin van de 19e eeuw tot de tegenwoordige tijd. De moderne Topografische kaart 1:25.000 is exact wat hij pretendeert te zijn: topografisch. Dat wil zeggen: de kaart beschrijft als het ware het landschap. Wat weiland is, is op de kaart lichtgroen. Bouwland is wit. Witte delen met stippeltjes erin zijn boomgaarden. Bos is donkergroen. Symbooltjes in dat donkere groen geven aan of het hier of loofbos of om naaldhout gaat. Een dijk wordt met een bepaalde arcering weergegeven. Lage dijken (kades) met een schuine arcering, hoge met een rechte. Individuele gebouwen worden op oudere kaarten weergegeven als rode vlakjes, op die nieuwere zijn die vlakjes zwart. De detaillering is zo fijn, dat een boer het woonhuis van zijn boerderij op de kaart kan aanwijzen, maar ook de grote schuur. Wie kennis heeft van de legenda die bij de kaart hoort, kan de topografische kaart lezen en het landschap als het ware voor zijn geestesoog zien..

Topotijdreis maakt het mogelijk binnen een seconde te schakelen van het kaartbeeld zoals dat er halverwege de 20e eeuw uitzag naar het kaartbeeld van 2023.
Als we dit doen terwijl we kijken naar het eiland IJsselmonde dat wordt in klap duidelijk wat 'verstedelijking' kan inhouden, en hoe snel die in het geval van IJsselmonde is voortgeschreden.
In 1950 is het eiland nog vrijwel volledig agrarisch gebied. Het bebouwde oppervlak in de vorm van steden of dorpen bedraagt naar schatting iets tussen de 5 en 10 procent van het totale oppervlak van het eiland. Het enige stedelijke gebied is Rotterdam-Zuid. In dorpen als Ridderkerk en Barendrecht zijn de huizen nog bijna te tellen.
Schakelen we daarna naar 2023 dan blijkt ongeveer 80 % van het eiland te bestaan uit stedelijk gebied. Ridderkerk en Barendrecht zijn gegroeid tot pakweg 50x hun oorspronkelijke grootte.

IJsselmonde 2023
















Nu ik het zo opschrijf, besef ik dat zo'n factor, voor iemand die zich nog nooit in deze verstedelijking heeft verdiept, sterk overdreven moet lijken. Maar het erge is: het is niet sterk overdreven.

Nog droeviger is het besef dat dit nog steeds niet het eindpunt is van de verstedelijking zoals we die sinds de tweede wereldoorlog hebben gezien. Er wordt beweerd dat er nog steeds woningnood is, en in Den Haag is reeds besloten dat er in de komende jaren nog 1.000.000 woningen bij moeten komen.
Wat daar nog bijkomt: de Omgevingswet zal waarschijnlijk binnen niet al te lange tijd van kracht worden. Deze wet verschuift de verantwoordelijkheid èn de beslissingsbevoegdheid voor wat betreft de ruimtelijke ordening van de hogere overheden, zoals Rijk en Provincie, naar de gemeenten. Het risico is aanwezig dat van het tot nu redelijk zorgvuldige en gecoördineerde beleid ten aanzien van het ruimtegebruik in ons land weinig meer over zal blijven. 

Ondanks het extreme voorbeeld van verstedelijking dat ik hierboven geef, is Nederland in de ogen van vele buitenlandse stedenbouwkundigen en planologen nog steeds een lichtend voorbeeld. De manier waarop in Nederland, met 17 miljoen inwoners, een industrie die een sterke en relatief grote economie ondersteunt, en daartegenover een oppervlakte die het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer landsgewijs tot één van de hoogste ter wereld maakt, terwijl er toch nog sprake is van een 'groen hart' en een reeks andere gebieden waar nog ruimte en hoge luchten kunnen worden ervaren, dwingt internationaal bewondering af. 
Die situatie is ontstaan dankzij een systeem van ruimtelijke ordening, dat door sommigen als een keurslijf wordt ervaren, maar dat er vooral voor gezorgd heeft dat het leven in Nederland enigszins genietbaar is gebleven.

Dat dit systeem juist nu, onder invloed van een laatste opleving van het marktdenken, en terwijl op andere fronten intensief wordt nagedacht over, en gewerkt aan manieren om het leven op aarde in het algemeen sustainable te maken, bij het oud vuil dreigt te worden gezet, stemt me zo mogelijk nog droeviger dan het verlies van het landschap van mijn jeugd.

Zelf ben ik bijna negen-en-zestig jaar oud. In plaats van de frustratie die één en ander bij mij oproept, zou ik ook kunnen denken: na mij de zondvloed.
Maar wie dit leest en kinderen heeft, of het grootste deel van zijn leven nog voor zich heeft, zou zich wat mij betreft serieus zorgen moeten maken.



Een muisklik op de kaartjes toont ze in een grotere versie


vrijdag 24 maart 2023

De medische molen

cartoon: Hein de Kort

























Ik ben nooit een grootgebruiker van medische diensten geweest. 
Buiten bronchitis in mijn jeugd, heb ik nooit ernstige kwalen onder de leden gehad. Tot op heden slik ik geen medicijnen op een regelmatige basis. Ik prees mezelf gelukkig met de status van een ouwe knar, die nog helemaal niks mankeert.

De huisartsen bij wie ik in de loop der jaren op de rol stond, heb ik maar weinig gezien. Ongeveer zeven jaar geleden had ik, vermoedelijk, want onomstotelijk vast te stellen was het niet, een tekenbeet opgelopen. Op mijn enkel verscheen een snel in omvang toenemende rode vlek. De huisarts was het met mee eens: een tekenbeet was het meest waarschijnlijk. Ik kreeg een antibiotica-kuur, de vlek verdween snel en symptomen van de Ziekte van Lyme deden zich niet voor. 
Wanneer ik daarvoor nog voor iets bij de huisarts ben geweest, kan ik me eigenlijk niet meer herinneren en dat ik er daarna niet meer geweest ben, weet ik zeker. De huisarts van de tekenbeet was overigens een andere dan mijn huidige vaste huisarts.

De laatste acht weken heb ik echter een aanhoudend droog kriebelhoestje, enige verhoging (38,9 als maximum) en last van 'nachtelijk zweten'.
Vier weken nadat ik die symptomen opmerkte, begon ik mezelf een beetje ongerust te maken. Vooral de laatste twee verschijnselen, gecombineerd met de lange duur ervan, baarden me enige zorgen. Ik heb iemand gekend met dezelfde klachten, die in laatste instantie kanker aan de nieren bleek te hebben.

Tegen alle verwachting in was een afspraak met de huisarts snel gemaakt; ik kon dezelfde dag aan het eind van de middag nog bij hem terecht. Hij is al jaren mijn huisarts, maar ik was nog nooit bij hem op bezoek  geweest voor een eigen kwaaltje. Hij zelf is er overigens ook vaak niet; het lijkt wel of hij om de paar weken op bijscholingscursus is. Dat laatste weet ik dan weer van mijn vrouw, die hem wat vaker ziet.

Mijn huisarts is een vriendelijke man met Oost-Europese wortels. Toen ik hem vertelde dat ik voor de eerste keer met een eigen klacht kwam en dat ik eerder slechts één keer samen met mijn vrouw bij hem was geweest in verband met een klacht van haar, wist hij meteen te melden wie mijn vrouw was. Hij had voorwerk gedaan. 
Na een paar controles die hij zelf kon doen (temperatuur en 'saturatie'- iets met zuurstofopname) besloot hij, mede omdat hij nog vrijwel niks van mijn medische conditie wist, tot een soort fysieke APK. Een bloedonderzoek waarbij een hele reeks van dingen worden gecontroleerd. 
De volgende ochtend werd er bloed afgenomen.
De uitslag daarvan was snel bekend en op grond van diverse bloedwaarden, die duidden op een ontsteking, ergens in het lichaam, schreef hij een verwijzing uit voor de internist.

De internist kreeg ook de uitslagen van het bloedonderzoek en verordonneerde op grond daarvan, nog voor mijn eerste bezoek, een aantal nieuwe bloedonderzoeken. Eén van die drie was gericht op een "vermoeden van endocarditis".
Van dat laatste schrok ik wel een beetje. 
Endocarditis is een ontsteking aan de binnenzijde van de hartwand, vaak in de buurt van een hartklep. De onderliggende reden is vaak een versleten of slecht functionerende hartklep en als je pech hebt, kan één en ander leiden tot een open hartoperatie.
Met een lichtelijk bezwaard gemoed ging ik een dag of vijf later naar de internist. Die overigens een jonge vrouw is, die bijna mijn kleindochter had kunnen zijn. Maar dit terzijde.
Het goede nieuws was, dat er hoogstwaarschijnlijk geen sprake is van endocarditis. 
Eigenlijk had de internist (of interniste; ik weet dat soort dingen ondertussen ook niet meer) geen idee wat het dan wèl was. Er werd een volgend bloedonderzoek op de rol gezet (de internist ging mij 'monitoren') en voorts moest er een longfoto en een echo van de buik worden gemaakt.
Twee weken na de eerste afspraak bij de internist volgde de tweede. 
De bloedwaarden, die op een ontsteking wezen, waren niet veranderd, maar de longfoto en de echo van de buik hadden niets verontrustends laten zien. Eigenlijk wist de internist nóg niks. Volgens de haar kon het ook nog steeds één of ander virus zijn. Op mijn vraag of zo'n virus doodleuk zeven weken kon doorwoekeren, zonder af te nemen of erger te worden, was het antwoord "ja".
In de voorgaande weken had 'kanker' natuurlijk al boven de markt gehangen, om het maar even quasi-zakelijk uit te drukken. Het ultieme middel om dat op te sporen is de PET-scan. "Ultiem", mede vanwege het feit dat de scan een paar centen kost. 
Desondanks besloot de internist dat ik er één moest ondergaan. 

Het is nog een heel gedoe, zo'n PET-scan. 
De dag ervoor moet je een koolhydraat-arm dieet volgen. Geen brood, geen aardappelen, geen pasta, geen rijst. Ook niks waar suiker in zit. Dus ook geen fruit. Wel vlees of vis; liefst zo vet mogelijk. Vanaf zes  uur voor de scan mag je helemaal niks meer eten. Alleen waterdrinken mag. Sterker nog: vlak voor het onderzoek moet je één liter water zien weg te werken.
Het is allemaal gelukt. Op vrijdag 17 maart, rond 10.30 u. schoof ik langzaam, in een half uur ongeveer, door de ring van het apparaat.

De volgende afspraak met de internist is aanstaande dinsdag, 28 maart. Dat ik in de tussenliggende tijd niks uit de medische hoek heb vernomen, beschouw ik stiekum als goed nieuws. Ik ga er vanuit dat de resultaten van die scan al door allerlei deskundigen zijn bekeken en dat men geen reden heeft gezien om mij eerder dan de geplande afspraak daarover in te lichten.

Wordt vervolgd.