donderdag 6 november 2014

The Green Fields of France




















Vorig jaar om deze tijd schreef ik over het Poppy Appeal, een fenomeen dat op de Britse eilanden in de aanloop naar Remembrance Day zo goed als onontkoombaar is.
In dat stukje kwam onder andere de discussie rond de aard van het appeal aan de orde. De Britten zijn verdeeld over het al dan niet bedenkelijke karakter ervan; regelmatig valt in dit verband bijvoorbeeld het woord jingoism. Een deel van de populatie vindt het Poppy Appeal nationalistisch en, omdat het alleen militaire slachtoffers gedenkt, ook politiek afkeurenswaardig.

In de aanloop naar 11 november was de poppy al pregnant aanwezig in een installatie die in de afgelopen maanden vorm heeft gekregen bij de Londense Tower. Blood Swept Lands and Seas of Red heet het kunstwerk, dat is gemaakt door de keramist Paul Cummins. In het gras aan de voet van de Tower staan 888.236 keramische klaprozen. Eén voor elke tijdens de 1e wereldoorlog gesneuvelde Britse soldaat. Ze lijken uit één van de schietgaten van de Tower naar buiten te stromen. 
Na remembrance day kunt u er voor 25 Engelse ponden één kopen.

Echte consternatie ontstond er echter pas na dat de  Poppy Appeal Official Single 2014 was verschenen. De eer viel dit keer te beurt aan Joss Stone en Jeff Beck. Zij hadden een lied van de Schots-Australische folkzanger Eric Bogle opgenomen: No Man's Land, ook bekend als The Green Fields of France.
Bogle schreef het lied in 1976 als een anti-oorlogslied. In de loop der jaren is het ook door een reeks van andere artiesten opgenomen. Daaronder de gebroeders Furey en de Dropkick Murphy's. Ik neem hier de versie van de June Tabor op als link. Als zangeres vormt ze een mooi contrast met Joss Stone
Het lied laat er geen twijfel over bestaan dat de eerste wereldoorlog een zinloze aangelegenheid was. 16 miljoen doden vielen voor niets. Het enige wat de oorlog bewerkstelligde was de instabiliteit die ruim twintig jaar later leidde tot de meest verschrikkelijke oorlog die de wereld tot op heden heeft gekend.

And I can't help but wonder, young Willie McBride,
Do all those who lie here know why they died?
Did you really believe them when they told you "The Cause?"
Did you really believe that this war would end wars?
Well the suffering, the sorrow, the glory, the shame
The killing, the dying, it was all done in vain,
For Willie McBride, it all happened again,
And again, and again, and again, and again.


Joss Stone zingt over het algemeen r&b en soul. Dat haar versie anders klinkt dan die van Bogle of de June Tabor is dan ook niet vreemd. Wat wel opvalt, is dat het lied aanzienlijk is ingekort. De attention span van het publiek waarvoor deze single bedoeld is, is aanzienlijk korter dan dat van de folkies die er als eersten naar luisterden. Ook nog begrijpelijk, dus.

Wat echter de commotie veroorzaakt is het gegeven dat door dit inkorten enkele coupletten van de oorspronkelijke tekst achterwege blijven, waaronder het couplet dat hierboven is weergegeven.
Voor de kritikasters van het Poppy Appeal is dit een nieuw teken dat The Royal British Legion en hun opvatting van het gedenken van de doden niet zuiver op de graat zijn. Men vermoedt dat de RBL het ongewenst vindt om toe te geven dat "the killing, the dying, was all done in vain".
Op diverse Britse weblogs verschenen kritische artikelen. In één daarvan komt Eric Bogle zelf aan het woord. Hij begrijpt het allemaal wel, maar ook weer niet helemaal. Een deel van de bedoeling van het lied gaat toch verloren, naar zijn idee.

Ik heb al eerder geschreven dat ik geen pacifist ben. Toch voel ik zelf ook een zeker ongenoegen als ik naar Joss Stone kijk en luister. Stone zelf is een feest voor het oog, daar niet van. Hoewel wel een beetje èrg glamorous in combinatie met het lied en zijn tekst. Ook als r&b zangeres kan ik haar tot op zekere hoogte wel waarderen. Net als Jeff Beck, trouwens; een gitarist die op andere fronten van een zeldzame klasse is.
Maar ik heb ook dat verleden in de Dordtse folkclub, waar ik No Man's Land tenminste één keer heb horen zingen. Door Iain MacKintosh, om precies te zijn. Een tengere man met een banjo en toevallig ook een Schot. Hij zong trouwens nog een lied van Bogle: And The Band Played Waltzing Matilda, dat handelde over de even zinloze slachting bij Gallipoli. Ook droeg hij een gedicht van Spike Milligan voor:

VALUES ‘68

The Prince is dying
‘Give him air’.
Headlines! Crisis!
Kennedy Shot!
The assassin captured
Too late! Kennedy dies!
The telegrams flow
And bury the body in – Arlington.
Somewhere in Mekong
A prince of battle
is blown into bloody meat.
No headlines
No crisis
And only
One telegram.


De voordracht was ingetogen, maar de teksten troffen doel.
Misschien waren de jaren '70 verzadigd van vals idealisme. Maar ik heb sindsdien veel over oorlogen gelezen. En in mijn familie weten ze er ook het één en ander van, zoals ik eveneens al eerder schreef.
De gruwelijkheid van de oorlog er zo af en toe eens flink inwrijven kan nog steeds geen kwaad.

Of No Man's Land van Joss Stone dat voldoende doet, moet u zelf maar uitmaken.
 

vrijdag 15 augustus 2014

Op safari in het Veerse Meer

















Het Veerse Meer is het vriendelijkste zeilwater dat Zeeland te bieden heeft.
Om ook met wisselende opstappers gezellig en niet te ingewikkeld rond te dobberen, brachten ik en mijn vriendin er een paar dagen door.
Het Veerse Meer was de eerste van de Zeeuwse zeearmen die na de stormramp van 1953 werd afgedamd. Daardoor is de invloed van het getij al meer dan 50 jaar verleden tijd. Dat is te zien. Voormalige zandbanken zijn in die periode omgevormd tot eilanden en oevers waarop een weelderige vegetatie groeit, die soms de vorm van een heus bos aanneemt. Het water is desondanks brak en sinds het meer regelmatig met water uit de Oosterschelde wordt doorgespoeld, zelfs tamelijk zout.

Het kan bijna niet anders of Nederland is dè kampioen van dit soort transformaties.
Het grootste deel van de Zuiderzee veranderden we in land; in een een stukje dat te laag lag en te drassig bleef, komt een nieuw natuurgebied tot ontwikkeling, dat we vervolgens de Oostvaardersplassen noemden en dat ook meteen het grootste aaneengesloten en niet door wegen doorkruiste stuk wildernis is dat we in Nederland hebben.
Ik schreef met opzet: Nederland is kampioen en niet de Nederlanders. In veel gevallen doet de natuur het namelijk zèlf. De bossen in het Veerse Meer zullen wel wat hulp van de mens hebben gehad, hoewel de begroeiing tamelijk natuurlijk aandoet en voornamelijk bestaat uit soorten die hier ook zonder menselijk hulp hadden kunnen opkomen: meidoorn, zomereiken, berken, elzen en wilgen.

Misschien wel het mooiste eiland is de Haringvreter. Het is meteen ook één van de grootste in het Veerse Meer. Mede daardoor is er een aardige verscheidenheid aan leefmilieu's voor planten en dieren. Naast bos zijn er prairieachtige droge graslanden en een ondiepe lagune, waar land langzaam overgaat in water. Het heeft na vijftig jaar ook een duidelijke landschappelijke kwaliteit gekregen, wat lang niet van alle gebieden kan worden gezegd die door dit soort transformaties ontstaan.

De dieren die op de Haringvreter rondlopen zijn een verhaal apart.
Iedereen die wel eens een wandeling maakt in de duinen, of andere door Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten beheerde natuur, is waarschijnlijk wel vertrouwd met Schotse Hooglanders en andere semi-wilde runderen. Op de Haringvreter zijn die niet te vinden. Wel lopen er tamelijk geciviliseerd uitziende beige koeien. Limousins of een soortgelijk ras. Er zijn ook een paar paarden. Haflingers, in dit geval. Wat de Haringvreter echter uniek maakt is het gegeven dat hier herten rondlopen. Damherten om precies te zijn. Het zijn er aardig wat en als je ze ziet lopen in die prairieachtige weiden dan doemt heel even het beeld op van een wildpark in een al dan niet ver buitenland.
Totdat je op de achtergrond ineens de Campveerse toren of de bonkige kerk van Veere ziet. Het stadje ligt namelijk een kleine kilometer ten westen van de Haringvreter.

















Een tijd terug schreef ik iets over Venetië. Een stad die nog alleen bestaat als cultureel monument en door het toerisme in stand wordt gehouden. Iets soortgelijks geldt voor Veere. Er wonen mensen, maar buiten de toeristenindustrie is er geen economische activiteit. Een supermarkt is er niet. Alleen een bakker; een van de luxe soort. Voor alle andere levensbehoeften moet je naar Vrouwenpolder, 5 km verderop.
Als er een markt is, dan is dat er één met oude ambachten, en kunstige sieraden gemaakt van oude lepels en vorken (ik verzin dit niet) en niet met groente en fruit of andere prozaïsche zaken.

Dat was honderd jaar geleden nog anders. Toen waren die oude ambachten gewoon dagelijkse bezigheden voor allerlei mensen die een vak uitoefenden. De haven lag nog vol met Hoogaarsen en Hengsten, het Zeeuwse equivalent van de Botters en de Schokkers van de Zuiderzee. Er werd gevist en er werd via het water nog wat handel gedreven. De Haringvreter was nog gewoon een zandbank, die door de vissers zo was genoemd omdat er zich nogal wat zeehonden (haringvreters) ophielden. Toeristen waren een zeldzaamheid.
Desondanks moet ook J.H.F. Grönloh, beter bekend als de schrijver Nescio, in Veere zijn geweest. Hij laat namelijk Japi, de Uitvreter, er naartoe reizen met de boot vanuit Zierikzee, om er zijn belangrijkste activiteit te beoefenen: zitten en kijken.
 
Twee dagen sjouwden Bavink en Japi in Veere rond en toen jijden en jouwden ze elkaar al. Urenlang zaten ze samen op 't dak van 't Hospitaal en keken over Walcheren, over de Kreek en 't Veergat en den ingang van de Oosterschelde en de duinen van Schouwen. En daar had je dikke Jan ook weer, den toren van Zierikzee, nu in 't Noorden. En daar had je Goes en Lange Jan, den toren van Middelburg, de spil van Walcheren, het hart dier wereld. En 't tij kwam in en 't tij ging uit; 't water rees en viel. 

 














En iederen avond kwam de manke havenmeester en maakte eerst 't groene lichtje aan op 't Noorderhoofd, de palenwering; en dan kwam i daar af, dan moest i om 't heele haventje heen en dan zag je 'm weer bij den toren en dan maakte i het houten hek open en klom de houten trap op en stak ook 't licht aan den toren aan. En dan zei Japi: 'alweer een dag, meester', en dan zei de manke havenmeester: 'Ja mijnheer, al weer een'. 


Met het hospitaal wordt de Onze-Lieve-Vrouwekerk met z'n plompe toren bedoeld. Kennelijk wist Nescio dat deze tijdens de Napoleontische oorlogen en ook later in de 19e eeuw als hospitaal was gebruikt. Men had er drie extra vloeren in gehangen. Je kunt de toren beklimmen en het uitzicht is nog altijd zoals Nescio het beschrijft. Het Noorderhoofd, met z'n palen, bestaat nog. Het havenlicht is ondertussen allang electrisch. Maar het laddertje waarlangs de havenmeester omhoog klom, is er nog wel.




















Op de lichtopstand, die nu wordt bekroond door het electrische licht, zit net onder het licht een haak. Daaraan moet ooit de olielamp uit de tijd van Nescio hebben gehangen.

Desondanks valt het in het huidige Veere, op een zomerse dag, niet mee om de zen-achtige verlichting te bereiken waar Japi naar op zoek was. De havenmeester is niet in de stemming om op vaag geklets over het verstrijken van de tijd in te gaan. Hij laat je, roepend vanaf de kade om tien voor twaalf, weten dat je vóór twaalf uur de haven moeten hebben verlaten met je tobbe, of anders opnieuw havengeld dient betalen.

Zoals ik al zei: de economie van Veere is tegenwoordig op hele andere zaken gebaseerd dan honderd jaar geleden.





vrijdag 18 juli 2014

Ramp en herinnering




















De tijd spoedt zich voort. Het is hoogzomer. Het wereldkampioenschap voetbal is achter de rug en De Tour is ook al niet meer zo spannend, nu een nog kleurloze Italiaan waar we voordien nog nooit van hadden gehoord het klassement aanvoert. De Tweede Kamer is met zomerreces. De gewone mensen zijn ook op vakantie, of gaan binnenkort.
Kortom, er leek een vage rust over dit land te komen.

En dan blijkt plotseling dat ergens boven de unheimische prairies van de Oekraïne eerst 50, daarna 154 en tenslotte 173 Nederlanders zijn gedood. In het Journaal komt een hoopje puntgave Nederlandse paspoorten in beeld. Smetteloos, maar hun eigenaren leven niet meer.

Overal ter wereld wordt dagelijks op aanzienlijke schaal doodgegaan. Van ouderdom, door ziektes of natuurrampen, als gevolg van voedselgebrek en ook omdat mensen andere mensen doden. Soms is het nieuws, vaak weten wij in onze veilige cocons nergens van.
Dit keer komt het ineens een stuk dichterbij.
Na een avond van deskundigen, correspondenten en steeds weer dezelfde beelden, ging ik nogal laat naar bed. Ondanks alles sliep ik kort, maar goed.

Vanmorgen zette ik gewoontegetrouw de radio aan. Het eindeloze geklets over de ramp ging gewoon door en na "het laatste nieuws" over de catastrofe draaide men weer een gezellig plaatje, zoals men normaal ook doet.
Op dat moment kwam bij mij de gedachte op aan een gebeurtenis van meer dan vijftig jaar geleden. Je bent zestig en de meeste gebeurtenissen van voor je tiende levensjaar ben je vergeten, maar dit is één van die herinneringen die muurvast in mijn geheugen zitten.
Op 8 januari 1962, om 9.19 u., botsten bij Harmelen twee treinen op elkaar. Er kwamen 93 mensen om het leven en er waren 54 zwaargewonden.
Er werd een dag van nationale rouw afgekondigd, de vlaggen gingen halfstok en op de radio werd weinig meer dan stemmige klassieke muziek ten gehore gebracht. Vooral dat laatste heb ik, als jongetje van zeven, onthouden.
Googelend op de gebeurtenis lees ik bij Geschiedenis 24 dat de toenmalige Minister President De Quay zou hebben gezegd: "Na een gebeurtenis als deze doet men er het zwijgen toe".

Op dat moment dringt door hoeveel er is veranderd, in vijftig jaar.
Ook nu betuigt de Minister President zijn medeleven met de nabestaanden en vindt iedereen het heel erg. Maar voor het overige gaat ons heden-ten-dage zo hijgerige leven gewoon door.

Desondanks treden zelfs binnen ons huidige tijdsgewricht nog merkwaardige contrasten op.
Wat je namelijk ook vindt, als je googelt op de treinramp bij Harmelen, is het feit dat nog maar twee jaar geleden, vijftig jaar na dato, door Pieter van Vollenhoven een monument is onthuld ter nagedachtenis aan de ramp. Een feit dat mij dan weer volledig is ontgaan. Ondergesneeuwd in de hedendaagse baaierd van nieuws en non-nieuws, leuke dingen voor de mensen en rampen op ruime afstand, waarschijnlijk.
Wie er even op let, merkt ook dat het een trend is; het oprichten van monumenten voor zaken die al lang geleden hebben plaatsgevonden en die tot op dat moment alleen in de herinnering voortleefden. Of niet voortleefden.
Ik weet niet zo goed wat ik ervan moet denken. Rouwverwerking achteraf kun je het nauwelijks noemen. Wel gaat zo'n onthulling natuurlijk gepaard met een evenement waarop men weer even 'samen' is. Een moment waarop de smartphones even uit worden gezet en de betrokkenen zich tijdelijk losrukken uit het dynamische dagelijkse leven. Even is er weer een soort collectief gevoel. Daarna is het weer ieder voor zich en God voor ons allen.

De vraag is hoe lang het duurt voor het monument voor de 298 slachtoffers van gisteren er komt. En waar het zal staan. De prairie waar nu nog zogenaamd rebellerende cowboys rondlopen lijkt me niet geschikt.



maandag 14 april 2014

Cultureel Den Haag




















Den Haag is eigenlijk best een leuke stad.

Gisteren probeerden L. en ik samen weer eens wat kwaliteitstijd te vullen, om er maar eens een anglicisme tegenaan te gooien. Het plan was: naar Den Haag c.q. Scheveningen en dan de museumjaarkaart weer eens flink benutten. Door bijvoorbeeld het Haags Historisch Museum, het Panorama Mesdag, Galerie Willem V of het museum Beelden aan Zee te bezoeken.
Uiteindelijk werd geparkeerd in de Van Karnebeekstraat en wandelden we vandaar richting het centrum. Daarbij kom je langs het Vredespaleis.
Ik heb dat gebouw altijd beschouwd als de verbeelding van de mislukte Volkenbond, die na de eerste wereldoorlog was opgericht. Een symbool van krachteloosheid. Het gebouw had daar sindsdien nogal overbodig gestaan, dacht ik.
De architectuurstijl van het Vredespaleis is die van de neo-renaissance, die nog actueel was in de jaren ’80 van de 19e eeuw, toen Cuypers het Rijksmuseum en het Centraal Station ontwierp, maar die in augustus 1913, toen het gebouw werd opgeleverd, de uiterste houdbaarheidsdatum al had overschreden. Of we nog van ironie kunnen spreken weet ik niet, maar precies een jaar later brak de eerste wereldoorlog uit.
Uit dit laatste blijkt overigens ook dat mijn link tussen Volkenbond en Vredespaleis maar ten dele klopte. Het gebouw is ouder dan de Volkenbond.

Aan het linker uiteinde van het hek waarachter het paleis staat, bevindt zich een bezoekerscentrum.  L. krijgt steeds meer belangstelling voor geschiedenis en mij kun je al sinds mijn kindertijd zonder probleem overal naar binnen sleuren waar de geschiedenis sporen heeft achtergelaten. Daarom besloten we even te kijken of het interieur van het Vredespaleis te bezichtigen was. Dat bleek niet het geval. Althans: niet op zondag 13 april. Op andere dagen meestal ook niet, trouwens. Om de eenvoudige reden dat het paleis op de meeste door-de-weekse dagen gewoon in gebruik is voor zittingen van het Permanente Hof van Arbitrage en het Internationaal Gerechtshof van de Verenigde Naties. Het gebouw wordt dusdanig druk gebruikt dat men voor speciale zittingen (het Joegoslavië-tribunaal, bijvoorbeeld) uitwijkt naar andere gebouwen in Den Haag.
Wat wèl kon, was in het bezoekerscentrum een kleine expositie bekijken met een gratis audiotoer. We hebben zo’n koptelefoontje opgezet en kregen een prima verhaal over de geschiedenis en het functioneren van het Vredespaleis voorgeschoteld. Onder andere over Carnegie, de man die vond dat je iets verkeerd had gedaan als je als miljardair je graf inging. Waarmee hij bedoelde dat die miljarden niet aan Wein, Weib und Gesang moesten worden besteed, maar aan filantropische activiteiten, zoals het bouwen van het Vredepaleis.
Hij was het type weldoener dat we heden-ten-dage nogal missen, geloof ik, hoewel moderne mecenassen als Warren Buffett en Bill Gates wel het één en ander schijnen te doen in liefdadige richting.
Bijzonder vond ik ook de stoelen voor de afgevaardigden van Joegoslavië en Oostenrijk-Hongarije, compleet met geborduurd natiewapen op de rugleuning. Op de foto hieronder zie je ze nog net staan, ongeveer in het midden van het beeld. Ze konden inderdaad naar het museum, omdat beide staten inmiddels geschiedenis zijn, waarbij de ironie is dat veel van de republieken die uit Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie voortkwamen, in tweede instantie Joegoslavië vormden. Wie zei daar dat de geschiedenis zich nooit herhaalt?



















Verder wandelend richting het Buitenhof, kwamen we als eerste het Panorama Mesdag tegen. Ik had er eigenlijk niet zo’n zin in, maar onder het motto “met de museumjaarkaart kost het niks, behalve wat tijd” gingen we toch naar binnen. Een goede beslissing, zo bleek in tweede instantie.
Waarom had ik er geen zin in? Ik had het vage idee dat ik er al eens was geweest. Voorts was er op de één of andere manier de koppeling tussen melige schoolreisjes en het Panorama. Opnieuw bleek mijn onjuiste perceptie van één en ander en mijn imperfecte geheugen me parten te spelen.
Het Panorama is weliswaar enkele jaren geleden gerestaureerd en is nu waarschijnlijk net zo mooi als toen het in nieuwstaat was, maar ook als ik het ooit eerder in min of meer vervallen staat had gezien, zou het een onuitwisbare indruk hebben gemaakt.
Na een wenteltrap te hebben bestegen, kom je uit in wat eruit ziet als een schemerige, ronde muziektent. Boven je bevindt zich een soort kegel van doek, die flink uitsteekt buiten de randen van het plateau waarop je staat. Alleen als je door de knieën gaat en net over de balustrade, die het plateau begrenst, schuin naar boven kijkt, zie je de rand van het doek waarop het panorama is geschilderd. Tussen het doek en de balustrade ligt een zone imitatie-duin van echt zand en echt helmgras. Het is onmogelijk om in te schatten waar het zand ophoudt en het doek begint. Volgens een opgave bovenaan de wenteltrap hangt het doek 14 m van de balustrade, is het eveneens 14 m hoog en heeft het een omtrek van van 120 m. Hoewel je direct ziet dat het een geschilderde voorstelling is, ziet het er verbazingwekkend levendig uit.
Dat wordt mede in de hand gewerkt door de verlichting. Buiten was het zonnig weer. Af en toe schoof er een wolk voor de zon, die het licht wat temperde. Het panorama krijgt zijn licht van buiten door een glazen dak. Alle variaties van het buitenlicht tekenen zich direct af op het doek van het panorama, waardoor het geschilderde nog extra tot leven komt. Een prachtig effect.



















Mesdag schilderde het Panorama in 1881. Scheveningen-dorp en Scheveningen-bad waren toen nog twee min of meer gescheiden kommen. Scheveningen-bad omvatte niet veel meer dan twintig tot dertig panden. Het Seinpostduin, dat Mesdag als standpunt gebruikte, is ook nu nog goed te herkennen, omdat één markant gebouw, dat in al 1881 pakweg honderd meter ten noorden van het Seinpostduin stond, er nog steeds staat: het Koninklijk Paviljoen, ook wel paviljoen Von Wied genoemd. Het klassistische miniatuurpaleisje werd in 1827 gebouwd door Willem I voor zijn vrouw, om haar van de zeelucht te kunnen laten genieten. Destijds stond het vrij in de ruimte, met pas verderop de gebouwen van Scheveningen-bad.

Het gebouw waarin het Panorama is gevestigd heeft, naast een verzameling andere Mesdag schilderijen, ook een wisseltentoonstelling.
De kunstenaar in kwestie heet Patrick Hughes en zijn kunstje heet omgekeerd perspectief. Je zou zijn schilderijen driedimensionale schilderkunst kunnen noemen, maar het bijzondere is dat je die derde dimensie niet ervaart, als je recht voor zo'n schilderij staat. Pas als je, op enige meters afstand heen-en-weer gaat lopen, opbaart zicht die derde dimensie. Het schilderij gaat bewegen. Kijkend naar een geschilderde wand met deuren, waarachter zich een landschap bevindt, lijken de deuren open en dicht te gaan. Het effect wordt veroorzaakt door het gegeven dat het beeld niet op een plat vlak is aangebracht, maar op een reeks van vlakken, die in verschillende standen uit het platte vlak, dat het totaalbeeld in eerste instantie lijkt te zijn, naar voren komen. De snijlijnen van die vlakken vallen samen met de begrenzingen van objecten in het beeld. In het bijgaande plaatje de scheidingen tussen wanden en vloeren en plafonds.

























 Snapt u het nog? Gelooft u mij niet op m'n woord, maar ga het bekijken. De wisseltentoonstelling 'Moving space' loopt nog tot 7 september van dit jaar.

Weer buiten willen we toch nog even naar het strand. Ook om te kijken waar nu precies het museum Beelden aan Zee zit, voor een volgende nummertje cultuursnuiven.
Lopend van de haven richting het Kurhaus langs de Scheveningse boulevard, die in de afgelopen jaren tot een echt voetgangersdomein is omgevormd, zien we op zeker moment het Koninklijk Paviljoen. Het heeft inmiddels alleen nog vrije ruimte vóór zich. Verder wordt het omringd door bebouwing, die echter eerbiedig een zekere afstand houdt.



















 
Foto: Roel Wijnants fotografie

Beelden aan zee blijkt er letterlijk onder te huizen.




maandag 31 maart 2014

Neung sur Beuvron



















Het volgende stukje heeft een tijdje 'op de plank' gelegen. In september vorig jaar ben ik ermee begonnen, maar door tijdgebrek maakte ik het niet af . Omdat de actualiteit op dit blog niet zo'n groot goed is en dit stukje toch over het eeuwige Frankrijk gaat, heb ik het alsnog afgemaakt..

De camping is een zogenaamde municipal. Meestal staat dat laatste voor uiterste eenvoud. Je kunt er je tent neerzetten en je moet tevreden zijn met basale sanitaire voorzieningen.
Zoniet in Neung. Onze tent staat onder een eik die waarschijnlijk ouder is dan ik en vijftig meter van de Beuvron. Die overigens niet meer is dan een langzaam stromend beekje van ongeveer vier meter breed. De WC-potten hebben een bril. Er is altijd warm water en in een apart hokje staat een grote vrieskist vol met plastic flessen bevroren water, waar naar behoefte uit mag worden geput om je eigen koelbox koud te houden. Als je er zelf ook maar een fles met water in legt, dan blijft de voorraad op peil.
De vijftig meter tot de Beuvron wordt grotendeels in beslag genomen door een soort lager gelegen uiterwaard, die volgens een andere, min of meer vaste bewoonster van de camping, in het voorjaar geheel was gevuld met water. Nu loopt ze onverrichterzake met haar emmer en haar hengel langs de oever. Het is te ondiep. Er zijn geen grote vissen, alleen hele kleintjes.
In de omgeving kakelen groene spechten en soms hoor je andere spechten kloppen.
De geschiedenis ademt hier zwaar maar regelmatig. Al duizenden jaren gebeurt er van alles op deze plek en toch lijkt er een eeuwige rust te heersen.
Bij de campingbaas liggen foldertjes met wandelingen, uitgegeven door de gemeente. En passant wordt in die folders ook de historie van deze plek uit de doeken gedaan. De Galliërs hadden hier al voor de komst van de Romeinen een oppidum. Dat is een nederzetting, omgeven door een aarden wal ter verdediging. De folder beweert dat resten van die wal nog steeds herkenbaar zijn. En inderdaad; als we van de camping naar de dorpskern lopen, gaat de weg, net voor het bereiken van centrum, omhoog. Rechts zijn inderdaad de restanten van een wegbuigend dijklichaam zichtbaar. Het is inmiddels begroeid en wordt eigenlijk door de weg doorsneden. Het centrum, met de Mairie, de kerk en het postkantoor, lijkt op een soort terp te liggen. Het oppidum.
Dat is nog niet alles. Vercingetorix, de Gallische leider die aan het begin van het eerste Asterix-album een verzameling wapens op de voeten van Caesar laat vallen, zou hier geweest zijn.



















Neung-sur-Beuvron ligt in de bossen. Ik ben niet zo'n liefhebber van bossen. Meestal vind ik het teveel van hetzelfde. Je ziet letterlijk door de bomen het bos niet meer. De blik heeft te weinig ruimte; er is geen uitzicht en geen perspectief. Maar de bossen rond Neung zijn anders. Een grote afwisseling van boomsoorten. Niet van die eindeloze naaldwouden, maar vooral loofbomen. Oude loofbomen. De meesten zijn eiken. Is dat belangrijk? Ja; dat is belangrijk. Wie in noordwest Europa 'eik' zegt, die heeft het alweer over geschiedenis. Voor Kelten en Germanen waren eiken heilige bomen. De Nazi's kenden het Eiserne Kreuz mit Eichenlaub als onderscheiding voor getoonde moed, beleid en trouw. Volgens een Engels volkslied heeft Engeland "a heart of oak". Een symbool van kracht onvergankelijkheid, kortom.
Daar staan ze, met die grillige takken die alle kanten uit lijken te kronkelen. Vooral in de winter lijken eiken in wanhoop naar de hemel grijpen. Je kijkt door je oogharen en je ziet de druïden eronder lopen.
Maar goed. Het is nu zomer; de druïden slapen en alles hult zich in een weelderig bladerkleed.

Eerlijk gezegd zijn we niet voor de geschiedenis naar Neung gekomen.
We hebben begrepen dat dit gebied, dat de Sologne wordt genoemd, overeenkomsten vertoond met de Brenne, waar we al eerder waren. Het is tamelijk vlak, met slechts kleine hoogteverschillen hier en daar. Een heuveltje van meer dan 25 meter hoogte is hier echt een event.
We maken ontspannen wandelingen en fietsen rond op onze vouwfietsjes; bezigheden die hier, in vergelijking met veel andere streken in Frankrijk, weinig moeite kosten.
De belangrijkste overeenkomst met de Brenne is dat ook hier veel plasjes zijn. In Nederland zouden we ze vennen noemen. Ze liggen vaak in een weelderig begroeide omgeving en vormen als het ware kamers in het landschap. Het bijzondere van die plasjes is dat de meesten zijn aangelegd. Niet in het afgelopen decennium, bij wijze van nieuwe natuur, of zo, maar vaak al honderden jaren geleden.
Tot in de 13e eeuw bestond de Sologne volledig uit vochtige bossen. In de middeleeuwen begon men grote delen van deze bossen te kappen om ruimte te maken voor landbouw en veeteelt. Omdat er daarna veel minder bomen waren om het vocht op te nemen en te verdampen ontstonden vervolgens moerassen. Om die moerassen te ontwateren werden tenslotte de diepst gelegen delen van die moerassen uitgegraven, waarbij een deel van de vrijgekomen aarde langs de laagste rand van de uitgraving werd gedeponeerd, waardoor een dijkje werd gevormd. Het water liep van de van de hogere delen van het moeras de put in en bleef achter de opgeworpen dijk staan. Meestal lopen er nu paden over die dijkjes, waar vanaf zich mooie doorkijkjes op het water openen. De waterstand in de étangs werd en wordt geregeld met kleine houten sluisjes.
In tweede instantie bleken ook die plasjes nog een economisch nut te hebben: men kweekt er vis.
Water en vis betekent reigers en sterns. In zowel de Brenne als de Sologne kan men alle Europese reigersoorten vinden. De Kwak, met z'n rode oogjes, is in Nederland een zeldzaamheid. Hier kost het weinig moeite om er een te spotten, als je eenmaal de plekjes kent.
Ze zijn niet allemaal even mooi, die ètangs, maar sommige zijn van een poëtische schoonheid.



















Na de middeleeuwen kwam de renaissance. De opeenvolgende Franse koningen maakten van kastelen bouwen een serieuze liefhebberij. Parijs was weliswaar het centrum van de macht, maar de meeste gekroonde hoofden hielden ook van het buitenleven en bovenal van jagen.
De Sologne, ten oosten van Blois en maar 150 km van Parijs, was een fijn jachtgebied, met everzwijnen en edelherten in overvloed.
De bekendste koning uit de Franse renaissance was Francois Premier. Hij bezat al diverse optrekjes in het Loire-gebied, toen hij het idee kreeg om in de Sologne een gigantisch jachtslot te bouwen. In 1519 werd met de bouw begonnen en naar het schijnt heeft zelfs Leonardo da Vinci aan het ontwerp gewerkt.
Van Neung naar Chambord is het ongeveer 25 km fietsen naar het westen, over doodstille D-wegen. 
Wie heden-ten-dage vanuit het dorp Thoury, over de D33 het Réserve Nationale de Chasse de Chambord binnenrijdt, ziet na een kilometer of vijf aan de rechterhand een onaards object van witte kalksteen opdoemen. De vele schoorstenen lijken net dikke antennes. Een ruimteschip uit de renaissance.
De geschiedenis ligt hier opgestapeld.

Chambord hebben we al eens eerder van binnen gezien. Maar buiten, langs de weg van Thoury naar het kasteel liggen nog wat kleine afslagen, die naar een paar wildkansels leiden. In één daarvan kijken we naar een stukje Franse savanne. Her en der staan verspreide eiken. Een naderend onweer verduistert de hemel en hult het landschap in een beginnende schemer. En ja hoor, aan de randen van dit stukje savanne zien we ze rondscharrelen. Wilde zwijnen en een enkel edelhert.

Terug in Thoury eten we bij het café, waar we vanmorgen, op de heenweg, wat dronken. De uitbaatster heeft ons lekker gemaakt met wat haar pot die avond schaft. Een grote salade met een mooi stukje vlees. Terwijl we op het terras achter het café wachten op ons maal, knipt zij nog wat kruiden in haar tuintje.
Als we zijn uitgegeten begint het al te schemeren en omdat we geen licht op onze fietsjes hebben, zetten we er flink de sokken in. Tijdens de laatste kilometers is het ècht donker en raken we hier en daar bijna van de weg. Het asfalt is heerlijk glad, maar de witte strepen ontbreken. Bij terugkomst in Neung is alles al in diepe rust. Morgen gaan we naar huis.

De stop in Neung was niet van tevoren gepland, maar ik heb het idee dat ik het hart van Frankrijk heb gevonden. Franser dan op deze voormalige stamping ground van Kelten, Romeinen en generaties Franse koningen wordt het niet.
Het geeft rust te weten dat dit gebied, met z'n weinig spectaculaire maar innemende landschap, z'n dieren en z'n geschiedenis daar ligt, maar 700 km naar het zuiden.

zondag 30 maart 2014

Vuile oorlog





 
Afgelopen maandag bleek mijn computer, zomaar, ineens, geïnfecteerd door een vervelend programma (malware, in de newspeak van het digitale tijdperk), dat geheel zelfstandig en ongevraagd mailtjes verzond. Die mailtjes zullen waarschijnlijk een of andere vorm van spam hebben bevat. Eén en ander kwam aan het licht door het gegeven dat ik een hele reeks mails terugkreeg, vooral van mailservers, die meldden dat het adres waarnaar het mailtje was verstuurd niet bestond. Ook waren er automatisch verzonden mails bij van mensen die meldden inmiddels een ander mailadres te hebben. Gek genoeg stond niet één van die oude adressen in het adresboek van mijn mailprogramma, maar dit terzijde.

Het gebeuren was een noviteit, in mijn geval. Ik wist dat het fenomeen bestond; iedereen krijgt wel eens spam van hem onbekende ogenschijnlijke privé-personen en waarschijnlijk wordt er duizenden keren per dag ingebroken in computers en worden er vervolgens honderdduizenden van dergelijke mailtjes verstuurd. Als ik zo'n mailtje ontving, dacht ik onwillekeurig aan de sukkel die er indirect voor verantwoordelijk was, omdat ie de beveiliging van zijn computer niet op orde had.
De wereld had me dus weer eens op m'n nummer gezet en me wat nieuwe bescheidenheid bijgebracht.

Nu was mijn computer wel een bijzonder geval. Hij kon namelijk opstarten met Windows XP èn met Ubuntu, zo'n beetje de meest gebruiksvriendelijke Linux-variant die ik had kunnen vinden. Op de XP-partitie gebruikte ik de de virusscanner die mijn provider gratis levert bij een abonnement. Het Ubuntu-deel had geen virusprotectie. Dat zou, volgens iedereen die er wat van meende te weten, niet nodig zijn, omdat Linux gewoon veel beter in in elkaar zat dan Windows en niet zo makkelijk te kraken zou zijn.

Mijn provider, XS4all, greep in voordat ik dat kon doen.
Het ophalen en versturen van mail via hun server werd geblokkeerd, maar via webmail kon ik nog wel bij mijn postbak. Daarin bevond zich een keurig mailtje van XS4all, waarin mij werd uitgelegd wat me te doen stond.
Ik moest twee andere antivirusprogramma's installeren. Het bestaande programma kon namelijk beschadigd zijn door de infectie. Nadat met behulp van die programma's de boel was opgeschoond, moest ik mijn mailwachtwoord veranderen en bij XS4all een deblokkeringsformulier invullen en indienen.
Zo gezegd, zo gedaan. Het ging allemaal redelijk voorspoedig. Bij het opschonen vonden de nieuwe virusscanners het nodige op de XP-schijf. Ook voor Linux bleken inmiddels antivirusprogramma's te bestaan. Dat zal wel een reden hebben, maar ook dit terzijde. Op de Ubuntu-partitie liet ik dus ook wat draaien, maar er werd niks gevonden. Of Linux ondertussen ook niet meer virusbestendig is, blijft me dus onduidelijk.

En passant werd één en ander wèl aanleiding om meteen maar een nieuwe start te maken, wat computers betreft. De geïnfecteerde machine stamde uit 2003, de harde schijf was al aardig volgelopen en bovendien heeft Microsoft aangekondigd dat de ondersteuning van XP per 8 april  ophoudt. Misschien blijkt op 1 april dat dit laatste een grapje is, maar met de voortvarendheid waar ik tegenwoordig nogal last van heb, was een beslissing snel genomen: er moest een nieuwe computer komen. Binnen een half uur was, na wat research op internet, een keuze gemaakt en aangezien wij hier in Dordt tegenwoordig een Saturn hebben (ideale winkels om iets snel te scoren als je weet wat je hebben wilt), stond het apparaat van mijn keuze woensdagavond al thuis.

De computer in kwestie was onvermijdelijk uitgerust met Windows 8.
Iets anders is eigenlijk niet meer te koop; een jaartje geleden lukte het me nog een netboekje te kopen met Windows 7, maar inmiddels is het slikken of stikken, wat Windows 8 betreft.
Tenzij je een Apple koopt, natuurlijk. Nu waren mijn eerste twee eigen computers allebei Macs en was ik ooit een echte Apple-exegeet, maar sinds Apple zich van een licht-anarchistisch bedrijfje heeft ontwikkeld tot één van de vuigste multinationals die er bestaan, ben ik wel een beetje klaar met het merk.

Wat scheelt is dat mijn vriendin al vorig jaar met Windows 8 te maken kreeg en ik haar nieuwe computer gebruiksklaar moest maken.
Het was de eerste keer dat ik me realiseerde dat de digitale revolutie op me was uitgelopen. Ik heb heb mezelf namelijk altijd beschouwd als iemand die ooit in de voorhoede van die revolutie zat. Op de TH-Delft stonden we in 1981, op wat toen nog het Rekencentrum heette, te kijken naar de eerste IBM PC en werd ons verteld dat dit de toekomst was. In 1985 aanschouwde ik het wonder van de grotendeels muisgestuurde oer-Macintosh, met een menubalk die je binnen een paar uur helemaal vertrouwd maakte met een wildvreemd programma. Begin jaren negentig hingen de universiteiten als eerste aan het internet. Ik had dus al wel het één en ander gezien, dacht ik.
Maar Windows 8 was het eerste stuk software dat grote irritatie en zelfs woede in mij opwekte. Ook twee dingen die ik in de afgelopen jaren steeds beter had leren te vermijden. Microsofts grootste innovatie van de laatste jaren zette me dus  in allerlei opzichten een paar stappen terug. Tel uit je winst.
Eén en ander nam eigenlijk ook meteen de vorm aan van een generatieconflict. Ik wilde helemaal niks te maken hebben met een besturingssysteem dat het computerscherm eruit laat zien als een hele grote smartphone en dat vindt dat mail ophalen bij je provider uit de tijd is. Dat moet volgens de jongens en meisjes van MS namelijk exclusief uit de cloud komen. Liefst het wolkje van MS zelf, natuurlijk, dat spreekt.

Nou ja; uiteindelijk blijkt dat die superfeestelijke tegels, waarmee de computer opstart, wel te vermijden zijn en mailen via de provider kan gewoon worden geregeld door een apart mailprogramma te installeren. 'Thunderbird' van Mozilla, bijvoorbeeld. Ook de onvermijdelijke kantoorsoftware haalde ik uit diezelfde hoek, namelijk OpenOffice. Een programma dat vrijwel exact hetzelfde kan als MS Office, maar geheel gratis kan worden gedownload. Welke machinaties achter dit laatste zitten, heb ik tot heden niet weten te achterhalen. De ervaring leert dat niets van enige kwaliteit in deze wereld gratis is. Maar het feit ligt er: OpenOffice werkt, heeft geen ongewenste bijwerkingen en het kost niks.
Tot zover lukte het, na de aanvankelijke boosheid om zoveel eigenwijsheid en dwingelandij van Windows 8, nog wel.

Toen ik opnieuw met Windows 8 aan de gang ging op mijn eigen nieuwe computer, stuitte ik echter op een fenomeen dat ik bij mijn eerste confrontatie met het systeem nog niet was tegengekomen.
MS levert bij Windows 8 nog steeds de eigen internetbrowser, Internet Explorer.
Over de strijd tussen de verschillende browsers, om een zo groot mogelijk stuk van de taart in te pikken, is al veel geschreven, maar dat IE inmiddels wordt ingezet om het downloaden van MS-onwelgevallige zaken tegen te gaan, was nieuw voor me.
Bij een poging opnieuw Thunderbird en OpenOffice te downloaden, vond ik de bewuste sites moeiteloos, maar bleek het downloadknopje onvindbaar. Het bleef een vrij raadselachtig gegeven, totdat ik ergens op internet de tip vond om die downloads niet via IE te benaderen, maar met Firefox, een van de concurrenten van IE en niet toevallig uit dezelfde OpenSource-stal als Thunderbird en OpenOffice. Het downloaden van Firefox lukt zonder meer. De sites van Thunderbird en OpenOffice, benaderd met Firefox, tonen wèl de downloadknoppen op plekken, waar IE niks laat zien.

Eén en ander heeft mijn idee van normen en waarden binnen de schimmige wereld van de IT-multinationals opnieuw bijgesteld. Het begint alle trekken van een vuile oorlog te krijgen, die over de rug de van consument wordt uitgevochten. Het lastige is ook dat er geen good guys en bad guys lijken te zijn. Iedereen vecht om zijn eigen graaicapaciteit zo groot mogelijk te houden. De leveranciers van Thunderbird, OpenOffice en Firefox lijken in dit verhaal filantropische instellingen, maar ik twijfel er niet aan of ook in die hoek spelen financiële belangen een rol. Niemand werkt voor niks en zeker niet in de IT-industrie. Die gratis software kost iets, hoewel de leverancier graag de mythe in stand houdt dat het allemaal vrijwilligerswerk is.
Dat neemt niet weg dat de consument met een beetje manoeuvreren zijn eigen optimum kan en moet zoeken, als hij zich niet door een gigant als Microsoft voor enkele honderden euro's MS-Office wil laten aansmeren. Want vanzelfsprekend is een proefversie van dat programma wel degelijk meegeleverd op mijn nieuwe computer. Dertig dagen mag ik daarmee spelen, daarna moet er betaald worden, of werkt het programma niet meer.

Het icoontje van MS-Office, dat standaard op de onderste menubalk van Windows 8 stond, heb ik inmiddels verwijderd.