zaterdag 23 september 2023

IJsland


















Het Alpensneeuwhoen knort als een varken. 
Terwijl we na het eten een avondwandelingetje maken, vliegt hij op uit het omringende grasland en maakt al roepend dat hij wegkomt. Voor een hoender kan hij, vergeleken met bijvoorbeeld een fazant, behoorlijk goed vliegen. Binnen enkele seconden is ie honderden meters van ons verwijderd..
Wij dachten hier in het voorjaar aan te komen, maar alle Alpensneeuwhoenders zijn nog spierwit. Dat is hun winterkleed; in het voorjaar ruien ze en krijgen ze hun broedkleed, dat gespikkeld bruinig en veel donkerder is. De soort is karakteristiek voor het land waar we, na wat voorafgaande vijven en zessen, verdeeld over een jaar of drie, ten lange leste toch zijn gearriveerd: IJsland.

We hebben het er jaren over gehad; we móesten er een keer naar toe. 
In de winter 2018-2019 voegden we de daad bij het woord. We regelden een vlucht en we regelden een camper. Op 27 april 2019 zouden we voor 19 dagen naar IJsland vertrekken.
Het was ons echter niet gegund. 
Wat zich het eerst voordeel weet ik niet meer, maar mijn vrouw kreeg netelroos en de vliegmaatschappij waar we de vluchten hadden geboekt (WOW-air; een IJslandse prijsvechter) ging failliet. 
Mijn vrouw verging voortdurend van de jeuk en moest op een streng dieet, zonder koemelk, eieren, kip en nog wat dingen en kon eigenlijk niet in slaap komen zonder eerst een uur in een warm bad met havermout (ik verzin dit niet) te hebben gelegen.
De reis werd derhalve geannuleerd. 
Het jaar daarop was de netelroos min of meer onder controle, maar vanaf maart 2020 legde covid de wereld grotendeels lam. In 2022 had het misschien weer gekund, maar uiteindelijk is het dus op 2023 uitgekomen; van 21 april tot 5 mei j.l. waren we op IJsland.

Zonder al te veel te overdrijven kan ik stellen dat het één van de mooiste reizen van ons leven is geworden. 
Dit ondanks het feit dat ik, vooral uit vogelaarsoogpunt, al snel de conclusie kon trekken dat we voor het mooi een maand te vroeg waren. Het nu gekozen tijdsbestek kwam voort uit de mei-vakantie van mijn vrouw, die in het onderwijs werkt. Die mei-vakanties vallen steeds vaker voor een groot deel in april.
Hoe dan ook: veel broedvogels waren helemaal nog niet gearriveerd. 
En of het nu een laatste koudegolf was of niet: in het oosten en noorden van het eiland lagen de temperaturen, gedurende de periode dat wij daar waren, zelfs overdag een paar graden onder nul. Bij Myvatn, dat algemeen wordt beschouwd als het beste vogelgebied van IJsland, vroor het 's nachts een graad of zeven. Ondanks het feit dat dit meer deels wordt gevoed met water uit warme bronnen, waren delen ervan bevroren. 
Er zat een klein dieselkacheltje in de camper, maar dat hadden we meestal alleen 's ochtends vroeg en 's avonds een uurtje aan staan. 

















De temperatuur in de camper is tenminste één nacht tot onder nul gedaald. Dat merkte ik doordat er op zeker moment geen water meer uit het, door een electrisch pompje bediende, kraantje kwam. Nadat de kachel eventjes gebrand had kwam de watertoevoer weer op gang. 
De kou verhinderde niet dat we lekker sliepen. Onder de meegebrachte slaapzakken en met een kruik aan het voeteneinde wisten we het aardig warm te houden. Ter compensatie hebben we overdag relatief veel zon gehad en maar twee dagen die je het predikaat 'regendag' zou kunnen geven. Nu, maanden later terugkijkend, kan ik vaststellen dat we ons eigenlijk op geen enkel moment ècht oncomfortabel hebben gevoeld.

De traditionele IJsland-reis bestaat meestal uit het rijden van weg nummer 1; de IJslandse ringweg, die grotendeels, maar soms op enige afstand daarvan, de kust volgt en zo het vrijwel onbewoonde centrum van het eiland omcirkeld. Van Reykjavik naar Reykjavik over de 1 is een afstand van ruim 1300 km. Die traditie hebben we na enige aarzeling gevolgd, hoewel we het bij een volgend bezoek anders aan gaan pakken.
Wie de ring tegen de klok in doet, krijgt de meest fabuleuze en soms regelrecht vervreemdende landschappen gepresenteerd, waarvan de schoonheid toeneemt naarmate men verder oost- en noordwaarts komt.

Het dooiwater van de grootste gletscher van IJsland, de Vatnajókull, stroomt voornamelijk naar de zuidoostelijke kust. De uitlopers van de gletscher hebben zich echter in de afgelopen tientallen jaren over een zekere afstand teruggetrokken. Vanaf de ringweg zie je de randen aan de horizon liggen. Tussen die gletschers en de kust ligt vaak een volledig kale vlakte van lavagruis. Een regelrecht maanlandschap van enorme omvang, alleen onderbroken door enkele rivieren en riviertjes die het smeltwater naar zee afvoeren. 

















Naarmate je oostelijker komt wordt het landschap bergachtiger en begin je langs een fjordenkust  te slingeren. Noorwegen in het kwadraat, zeg maar. Nog majestueuzer en nòg ongerepter. 
De dorpen hier zijn klein. Vaak niet meer dan een paar huizen rond een benzinepomp annex mini-supermarkt. De combinatie van een zekere desolaatheid met een benzinepomp wekt soms associaties op met de wegen door eindeloze, woestijnachtige vlakten, zoals we ze ook kennen uit Amerikaanse films.

Sommige dorpen hebben desondanks toch een zekere charme, zoals Djúpivogur, waar we een aardig gesprekje hadden met de eigenaar van hotel Framtid, die tevens de plaatselijke camping exploiteerde. 

















Een camping die normaal open was; iets dat in april en begin mei op IJsland bepaald niet strijk en zet is. Met name langs de zuidkust bleken de meeste campings in deze periode nog gesloten. Je mocht er vaak wel staan met je camper, maar toiletten en douches zaten op slot. In Vik hebben we dat opgelost door gebruik te maken van het zwembad, waar we èn konden weken in water van 40 graden èn onder de douche konden. Het aardige is namelijk dat veel IJslandse gehuchten, ondanks alles wat ze nièt hebben, wèl een (verwarmd) zwembad hebben. Warm water is op de meeste plekken op IJsland min of meer gratis; het komt gewoon warm uit de aarde.
De campings hebben, als ze open zijn, ook meestal een gemeenschappelijke ruimte, die goed verwarmd is en waar je vaak zelf kunt koken. Koude ochtenden en avonden zijn derhalve prima te overleven; je hoeft niet urenlang de kachel in je camper te stoken.

Terugkomend op 'aardige gesprekjes': wij hebben de IJslanders ervaren als vriendelijke, behulpzame mensen. Ze zijn veel tegemoetkomender dan de Noren, met wie we ruim een half jaar eerder nog te maken hadden en die soms een hekel aan buitenlandse toeristen lijken te hebben. De IJslanders houden niet van moeilijk doen, maar als uitvloeisel daarvan zijn ze ook niet zo geneigd de puntjes op de i te zetten. Op veel plekken wordt de voorbijganger getroffen door een zekere rommeligheid. Ik hou daar wel van; het is bijna een mediterraans trekje, dat je bij een volk dat deels van Scandinavische herkomst is, niet verwacht. Mogelijk komt het van het deel aan Keltisch bloed, dat ook door de IJslandse aderen schijnt te stromen, omdat de eerste kolonisten op IJsland Ierse monniken waren. De Vikingen schijnen pas later te zijn gekomen.


















Terwijl de landschappen, voor een deel nog met een winterse uitstraling, van de overtreffende trap waren en het vulcanisme, ook door de zwavelstank die op veel plaatsen ruikbaar is (soms stinkt zelfs het leidingwater ernaar) indrukwekkend, viel het voor wat betreft de vogels dus wat tegen.

















Zoals ik al schreef: veel broedvogels waren domweg nog niet of nauwelijks gearriveerd. We hebben niet één levende Papegaaiduiker gezien en ook een karakteristieke soort als Grauwe of de Rosse Franjepoot was er nog niet. Wèl zagen we duizenden Noordse Stormvogels, die ook al druk aan het broeden waren. Het zijn eigenlijk kleine Albatrosjes en de kunst van het vliegen met zo min mogelijk vleugelslagen, gebruik makend van stijgwinden langs steile rotswanden, beheersen ze even goed als hun grotere familieleden. 

















Ook Goudplevieren en Watersnippen waren al in grote aantallen aanwezig. De laatste twee kun je, vooral tijdens de trek, ook in Nederland zien, maar dan moet je het meestal stellen zonder het baltsgedrag, waar deze soorten in IJsland rond eind april heel druk zijn. De Goudplevier produceert tijdens de balts een roep die je Nederland nooit hoort en vliegt daarbij als een overmaatse Leeuwerik: hij klimt met snelle vleugelslagen de lucht in, waarna hij met gestrekte, omhoog geheven vleugels omlaag zweeft. De Watersnip maakt op IJsland duidelijk waarom hij in Nederland de bijnaam hemelgeitje heeft gekregen: tijdens zijn baltsvlucht maakt de Watersnip duikvluchten, waarbij opgezette veertjes aan z'n achterlijf in trilling komen en een mekkerend geluid voortbrengen. Het geluid is in de typische Watersnip biotopen, vochtige heidevelden en moerassen onontkoombaar en de hele dag te horen.
Daarnaast zagen we rond Myvatn vele exemplaren van de IJslandse Brilduiker en een paar Harlekijneenden; beiden typische IJslandse soorten. Ook zeevogels als de Alk, en de Kleine Alk waren in flinke aantallen aanwezig langs de zuidwestkust. De Kleine Jager hebben we daar ook gezien evenals de IJsduiker.
Opvallend is dat veel vogels op IJsland minder schuw lijken dan in Europa. Goudplevieren scharrelen in dorpen rond in tuinen en plantsoenen, en laten zich vrij dicht benaderen. 

















Op de parkeerplaats bij het ijsmeer Jökulsárlón, waar stukken ijs van een uitloper van de Vatnajókull afbreken en naar zee drijven, kon ik de Sneeuwgors formaatvullend fotograferen.


IJsland gaat door voor een dure bestemming. Wij hebben ervaren dat het qua boodschappen niet goedkoop is, maar zolang je winkelt bij de wat grotere supermarkten en je zorgvuldig je keuzes maakt zijn de dagelijkse levensbehoeften niet heel veel duurder dan in Nederland. De winkeltjes die onder één dak zitten met de lokale benzinepomp in een klein gehucht zijn aanzienlijk duurder. Eten in een restaurant kent daarentegen niet dezelfde prijs/kwaliteitverhouding als in Nederland. Voor een een eenvoudig hamburger-menu met een drankje zit je al snel op een (omgerekend) bedrag van € 50,-. We hebben derhalve bijna alle dagen zelf gekookt. 
Onze duurste uitspatting was een rit van anderhalf uur door het IJslandse landschap op, vanzelfsprekend, een IJslandse pony, voor ongeveer € 70,- per persoon. Mijn vrouw had een beetje voorgaande ervaring, maar ik had nog nooit op een paard gezeten. Het viel me niet tegen. Ik voelde me na een paar minuten eigenlijk volledig op m'n gemak. Qua besturing is het in principe eenvoudiger dan autorijden, maar ik had vast een heel lief en gewillig paard. Zeker in de context (klimmen en dalen; een riviertje doorwaden) was het een bijzondere ervaring.


















We gaan zeker nog een keer terug naar deze merkwaardige noordelijke lavaklont.
Hoewel het reizen met een (eenvoudige) camper ons goed is bevallen, gaan we het bij een volgende gelegenheid zeker anders aanpakken. Twee weken bleken genoeg om de ringweg in z'n geheel te kunnen rijden en daarnaast nog een paar zijsprongen in het aangrenzende gebied te kunnen maken, maar je zit alles bij elkaar toch teveel tijd achter het stuur. Bij een volgende reis maken we een keuze voor een paarplekken waar we langer willen blijven en zullen we de afstanden daartussen steeds overbruggen met rit van pakweg 300 km. Dat is zo'n beetje de maximale afstand die je in een dag rijden met een paar stops kunt overbruggen zonder te jakkeren. Over het algemeen geldt op de ringweg een maximale snelheid van 90 km/u., maar het gemiddelde komt toch vaak niet hoger dan zo'n 60 - 70 km/u.

Wanneer de terugkeer op IJsland z'n beslag zal krijgen is nog niet duidelijk. Bij voorkeur gaan we als mijn vrouw gestopt is met haar werk in het onderwijs, zodat we van de schoolvakanties bevrijd zijn. Als we tegen die tijd nog mogen vliegen, tenminste.


donderdag 7 september 2023

Passanten 5: Dirk





















Mijn LP's, die ik nog steeds heb, zijn grotendeels binnen een spanne van enkele jaren, ongeveer vier decennia geleden, aangeschaft. De tijd waarin ik mijn dienstplicht vervulde viel ook in die periode, en ik kan me herinneren dat mijn soldij, die destijds ongeveer gelijk was aan het minimumloon voor een jongere van mijn leeftijd, bijna helemaal op ging aan bier en grammofoonplaten.
Het was de tijd dat allerlei alternatieve platenzaken hun deuren openden. De eigenaren betrokken hun platen niet meer van de gevestigde distributeurs en importeurs, maar importeerden ze zelf, al dan niet via buitenlandse grossiers . Door het uitschakelen van wat tussenhandel waren hun platen ongeveer 25 % goedkoper dan die van de 'normale' muziekwinkels.
Destijds woonde ik nog in Zwijndrecht, mijn geboorteplaats, maar platen kocht ik in Dordt, aan de andere kant van de Oude Maas. Aanvankelijk bij De Bengel op de Voorstraat. Dat was een combinatie van een boekhandel en een platenzaak. Ik kocht er bijvoorbeeld ook De Hobbit en In de ban van de Ring, boeken die je in de jaren zeventig gelezen moest hebben.
De Bengel bestaat nog steeds, hoewel ie is verhuisd naar de Vriesestraat en het nu alleen een boekhandel is.

Kort na De Bengel opende in Dordt een andere alternatieve platenwinkel zijn deuren; in de Spuistraat vestigde zich Simpele Fons. De naam was ontleend aan de dorpsgek die figureert in Merijntje Gijzen van A.M. de Jong. De televisieserie naar het boek speelde in dezelfde tijd. De uitbater van de winkel was Dirk van der Lee. 
Dirk was quite a character. Hij had een permanent air van nonchalance om zich heen hangen. In één van zijn mondhoeken hing meestal een sigaret. Geen sjekkie maar een Benson&Hedges. Hij monteerde platenspelers op hun kant tegen de muur en manipuleerde de instelling van het contragewicht aan de arm met het element net zo lang totdat de platenspeler normaal zijn werk deed, ook al stond ie op z'n kant. 
Dirk had had een zekere aantrekkingskracht op jonge jongens, waarvan er altijd als ik er kwam wel één of twee rondliepen. Ze verrichten allerlei hand- en spandiensten voor hem. Hoe ver dat ging is mij nooit duidelijk geworden. Achteraf denk ik dat Dirk misschien ook pedofiel was. Maar in die tijd maakte nog niemand zich daar erg druk om.

Dirk voedde zijn jonge klanten echter ook op. Hij had een brede, maar wel uitgesproken smaak, als het om muziek ging. Muziek die hem niet beviel werd afgedaan met: "je moet niet naar die teringzooi luisteren; daar word je doof van!" of: "wil je dat ècht kopen? Ik heb ook èchte muziek, hoor!" Wie na lang zoeken uiteindelijk niks kocht, kreeg bij het verlaten van de winkel meestal ook een veeg uit de pan.

Anderzijds was Dirk goed op de hoogte van de smaak van zijn vaste klanten. Zelf was ik destijds vooral een folk-liefhebber en hoewel ik vermoedde dat dit genre enigszins buiten Dirk's persoonlijke scope viel, zei hij elke keer als ik er binnenkwam: "Je moet even in die doos kijken, dat is nieuw, misschien staat er nog wat voor je tussen". En vaak was dat dan ook het geval.
Het schijnt dat zelfs Ruud Gullit, die toen nog bij Feyenoord voetbalde en een groot liefhebber van reggae was, naar Simpele Fons kwam omdat Dirk weer wat bijzonders had.

Ik weet niet meer precies hoe en wanneer ik Dirk uit het oog verloor. 
In de tweede helft van de jaren tachtig verhuisde ik naar Delft  en kocht ik sowieso veel minder platen dan daarvoor.
Toen ik tien jaar later in Dordrecht kwam wonen, bestond Simpele Fons niet meer en pas veel later kwam ik erachter dat Dirk niet meer onder de levenden was. Hij had vanwege gezondheidsproblemen zijn zaak verkocht en was, wanneer precies heb ik nooit kunnen achterhalen, overleden.
 
Waarmee ook Dirk een passant in mijn leven was geworden.