dinsdag 10 september 2019

Naar het perfide Albion - deel 2

(Dit is het tweede deel van het verhaal van mijn overtocht Nederland - Engeland; deel 1 vind je hier)

Het is inmiddels een uur of vier in de middag. Ik vaar in het laatste stuk van de Borssele Pass. Er is nog steeds geen wind. Bijna recht vooruit (op één uur, zeg maar) drijft iets wits op het water. Omdat er ook nog steeds geen horizon zichtbaar is, kan ik moeilijk inschatten hoe ver het ding van mij verwijderd is. Door de kijker zie ik dat het een vogel is. Nu, bijna midden op de Noordzee, zijn meeuwen zeldzaam. Als ik dichterbij kom en ik het beest weer in de kijker neem, herken ik het dier als een Jan-van-Gent. Het geel aan de kop en de zware snavel zijn onmiskenbaar. Eenmaal tot op vijftig meter genaderd, vliegt hij op en zie ik ook zijn slanke vleugels met zwarte punten. In het komende uur zal ik nog diverse Genten op het water zien zitten. Met zo weinig wind is vliegen kennelijk te vermoeiend.
































Omstreeks half vijf bereik ik het einde van de Borssele Pass en moet ik eigenlijk opnieuw van koers veranderen, om op een koers van  om en nabij 253 graden, via de geel-zwarte tonnen MER N, OHR7 en Noord-Hinder South East (NHR-SE), het begin van de zuidwest-noordoost lopende beroepsvaart-snelweg (TSS) te bereiken. De genoemde tonnenlijn vormt een deel van zuidoostelijke begrenzing van het verkeersplein Noord-Hinder, van waaruit diverse TSS-en  en andere verkeersroutes in allerlei richtingen lopen. Aangekomen bij de NHR-SE zou ik dan haaks het TSS moeten oversteken.
Op deze manier oversteken wordt aanbevolen door de enige papieren kaart die ik van het gebied heb, de overzeiler C30 van Imray. De overtocht wordt daardoor echter pakweg 15 mijl langer.

Na een blik op het scherm en de scheepvaart rond Noord-Hinder en op de TSS ,besluit ik rechtdoor te varen op een koers van ongeveer 298 graden. Die brengt me namelijk rechtstreeks bij de volgende hinderpaal; de windfarm Outer Gabbard
Ondertussen begint de zee wat rimpelig te worden. Veel meer dan 1-2 bft staat er nog niet, maar de wind lijkt langzaam toe nemen. Omdat ik inmiddels over het zuidwestelijke deel van Noord-Hinder Junction vaar, begin ik nog maar even niet aan zeilen hijsen. De vaart die op de zeilen kan worden gelopen is daarvoor, op deze plek, onvoldoende. Alle aandacht is gericht op de omringende scheepvaart. Op het eerste gezicht lijkt er weinig op mijn pad te komen, maar ik blijf kijken. Als ik nu de zeilen ga hijsen, zul je altijd zien dat er, terwijl ik daarmee bezig ben, onverwachts een bulk-carrier uit de nevel opduikt.
Een uur later staat er wat ik voor een klein windje 3 (bft) houdt, uit NNO. Vooral dat laatste is heel prettig, want Wadloper gaat het lekkerst op een half windje; dat wil zeggen van opzij. Vooralsnog weersta ik echter de neiging om in de wind te draaien en het grootzeil te hijsen.

De zone die zo'n beetje voor het NO-gaande deel van de TSS ligt, passeer ik zonder andere schepen met het blote oog te zien; alles blijft meer dan 5 mijl bij mij vandaan.
Maar dan, rond zeven uur, als ik ben aan gekomen op het stuk Noord-Hinder dat voor de naar het zuidwesten lopende baan van de TSS ligt, nadert vanuit het noordoosten de Aïda Perla. Wat meer is; ze is al behoorlijk dichtbij en de CPA is net wat te klein om veilig aan te voelen. Enkele minuten later zie ik het schip inderdaad uit de nevel verschijnen. Om het nog dramatischer te maken: naast de Aïda Perla is nog een schip uit de mist opgedoken. Een onaangekondigde gast, want op het scherm zie ik hem niet. Hoe dat kan, zal wel altijd onduidelijk blijven. Dat men de eigen AIS-transponder niet heeft ingeschakeld, lijkt op een stuk water als dit onvoorstelbaar, maar het feit ligt er. Het ding komt recht op me af en hij is nog maar 3 mijl van me verwijderd.
Ik besluit koers te houden en een beetje gas bij te geven tot ik ruimschoots voor de boeg van de tweede boot weg ben. Zodra dat het geval is, neem ik gas terug en laat Wadloper met stationair draaiende motor drijven, zodat de Aïda Perla, (dat een afzichtelijk, grootschalig gin-palace blijkt te zijn) op ongeveer een mijl afstand voor me langs gaat. De andere boot, de Maersk Maru, gaat op iets tussen de halve en een hele mijl achter me langs.
Er is geen marifoon-contact geweest, noch is er door iemand aan de hoorn getrokken. Niemand zal dus wel ècht ongerust zijn geweest..

































































Het zicht is met de komst van de wind wat verbeterd. Om 19.30 u. laat de AIS geen verontrustende dingen meer zien. Hoewel ik Noord-Hinder Junction nog niet helemaal heb verlaten, draai ik de boot in de wind en hijs het grootzeil. Eenmaal terug op koers gaat ook de fok erbij.
Terwijl de zon richting de westelijke horizon zakt, zeil ik in het volgende uur, met halve wind en een gangetje van 4 knopen naar het west-noordwesten.

De warme hap is de tweede helft van een pan chili-con-carne, die ik gisterenavond, achter het anker in de Betonhaven heb gemaakt. Op het zachtjes heen-en-weer slingerende half-cardanische fornuis is het zó opgewarmd.

Voor het eerst tijdens deze tocht komt er een echt tevreden gevoel over me. Dit is zoals het moet zijn. Niet langer zonder wind rollen op andermans boeggolven, maar met een beschaafd half windje een acceptabele snelheid maken, terwijl je de redelijk eetbare warme maaltijd van die dag verorbert. Het zicht is inmiddels zover verbeterd dat zich in het westen een haarscherpe horizon aftekent. We genieten van een wolkenloze zonsondergang.

































De pret is echter van korte duur. Als de schemering begint door te zetten valt de wind grotendeels weg. Nadat de vaart tot onder de 2,5 knoop is gezakt, start ik rond half negen opnieuw de motor.

Tegen de tijd dat het donker is verschijnen aan de westelijke horizon rode lichtjes; het eerder genoemde windpark Outer Gabbard. Ook aan dit windpark wordt jammer genoeg nog gewerkt. Om bij Harwich uit te komen, moeten we er omheen. Ik heb Harwich als eerste plek van aanloop gekozen, omdat deze niet afhankelijk is van de stand van het tij. Er is altijd voldoende water om naar binnen te varen. Afgezien van de beroepsvaart is de entree vrij risicoloos. Ten opzichte van een meer rechtstreekse aanloop van Harwich moeten we echter, door de aanwezigheid van Outer Gabbard een WNW-koers varen, waar een meer rechtstreekse aanloop op vrijwel pal west zou uitkomen.
Dat laatste is dan wel weer gerekend buiten de aanwezigheid van het verkeersplein Sunk, dat achter de windparken Outer Gabbard en het reeds voltooide Inner Gabbard ligt.
Om het als jachtschipper een beetje overzichtelijk te houden, is het dus hoe dan ook verstandig en ten dele verplicht om de genoemde omweg te maken.

Het zal nog uren duren voor ik het gebied met de rode lichtjes heb bereikt. De nacht is begonnen en daarmee de lange zit tot het ochtendgloren. Met twee mokken sterke koffie in de mik nestel ik mezelf in een hoek van de kuip, onder de buiskap. Om de paar minuten sta ik op en kijk op het scherm. Inmiddels is er in een omtrek van meer dat 10 mijl geen ander vaartuig meer te zien. Eindelijk alleen, zou je kunnen zeggen.. En dat op midden op de Noordzee; het heeft even moeten duren. De intervallen tussen zitten en op het scherm kijken worden langer. De nacht lijkt eindeloos.

Rond een uur of twee in de ochtend komt de maan op; een hele slanke sikkel, die weinig verlichting biedt, maar wel sfeerverhogend werkt. Het windpark schuift tergend langzaam voorbij. Ten noorden van mijn koerslijn voert een bootje een geological survey uit. Even later komt de Stena Hollandica me tegemoet; de nachtboot naar Hoek van Holland. Omdat ik dicht bij de begrenzing van het windpark blijf, hebben we geen last van elkaar. Ook hij vaart ten N. van mij voorbij.
De mobiele telefoon is al een paar uur eerder overgeschakeld op Engelse tijd.

Terwijl het nog stikdonker is, kruisen we de langgerekte Shipwash bank, die in het zuidelijke deel plekken heeft waar met laag water minder dan een meter diepte is. Nu ligt het plaatselijke laagwater al een paar uur in het verleden en  is de  lokale getijslag vandaag ruim 2 m., maar ik blijf  voorzichtig. De koers wordt een paar graden  naar het noorden verlegd, om goed vrij te blijven van het ondiepste stuk.

Om half zes Nederlandse tijd verschijnt aan de ONO-horizon het eerste teken van de nieuwe dag.
Terwijl het opnieuw begint te schemeren, bereik ik de betonde geul die naar Harwich en de Orwell leidt. Van het land is overigens nog niks te zien.

















Ik begin na te denken over een prettige plek waar ik een paar uur kan slapen. Direct om de hoek in Harwich bevindt zich de Halfpenny Pier. Naar verluidt is het er meestal druk en lig je er ook niet altijd rustig, door de golfslag van passerende boten. Tegenover Harwich ligt Shotley marina. Om daar binnen te komen moet je door een sluis.
Ik voel mezelf redelijk fit na de doorwaakte nacht; ik ben niet één keer ingedommeld en sta nog stevig op m'n benen. Maar toch lijkt me een rustplek die met zo min mogelijk ingewikkelde manoeuvres en gedoe te bereiken is, het prettigst.

Als je de betonde geul naar Harwich en Felixstowe volgt en daar, waar die geul naar het noorden afbuigt, gewoon rechtdoor gaat, vaar je vrijwel rechtstreeks op de Pye End ton af. Vanaf die ton leidt een rood-groen tonnenstraatje naar de ingang van de Walton Backwaters. Een gebied dat ik, kort-door-de-bocht, een soort Biesbosch met getij en zout water zou willen noemen. Omdat het vrijwel hoog water is en er nog steeds nauwelijks wind wind staat, blijkt de aanloop probleemloos.

Ondanks het feit dat het inmiddels vrijwel licht is, duurt het even voor ik de rood-witte Pye End ook daadwerkelijk zie.

















Vanaf daar is het tikken. Om acht uur Engelse tijd lig ik voor anker in Hamford Water, de plek waar dit verhaal begon.




















Om enig overzicht te hebben van de route hieronder de gevaren track, geprojecteerd op de OpenSeaMap:

 Klikken op de plaatjes toont ze in een nieuw, groter venster.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten