zaterdag 9 februari 2013

Een baksteen in de maag

















De vraag wat nu precies de band is tussen het landschap, de locale cultuur en hoe dat wordt ervaren, houdt me de laatste tijd nogal bezig. Dat bleek al uit de vorige blog over wandelen. Dit stukje kijkt er nog eens naar, nu vanuit de planologische, stedenbouwkundige en architectonische hoek.
Planologie, stedenbouw en architectuur vormen een aflopende reeks waar het om schaal gaat. Planologie houdt zich bezig met de inrichting van een gebied, of zelfs een land. Stedenbouw speelt, zoals het woord al zegt, op het schaalniveau van een stad of dorp, tot en met de straat of het plein. Architectuur beperkt zich tot het individuele gebouw, of eventueel een gebouwencomplex.

Nederland heeft, wat deze reeks betreft, een sterke traditie.
De Amsterdamse grachtengordel was één van de eerste voorbeelden van planmatige aanleg van een stadsdeel. Diverse vestingssteden in Nederland zijn al eeuwen geleden binnen enkele jaren planmatig uit de grond gestampt; voorbeelden zijn Willemstad en Elburg.
Vanaf het begin van de 20e eeuw werd heel Nederland in toenemende mate ingericht op basis van plannen. Nota's ruimtelijke ordening, structuurvisies en bestemmingsplannen. Zo'n bestemmingsplan, bijvoorbeeld, geeft aan waar kan worden gewoond, gewerkt, geboerd of gerecreëerd. En ook hoeveel van die grond mag worden bebouwd en hoe hoog. Het bestemmingsplan wordt niet voor eeuwig gemaakt; om de 10 jaar moeten de plannen worden herzien en opnieuw worden vastgesteld door de gemeenteraad.

Parallel aan de ontwikkeling van de ruimtelijke ordening ontwikkelde zich de typisch Nederlandse visie op de volkshuisvesting. Eigenlijk is dat een verhaal op zich. Een mooi en belangrijk verhaal ook, omdat het iets vertelt over de zin voor collectiviteit die er ooit in Nederland was, iets waarvan we intussen grotendeels afscheid hebben genomen. De overheid stimuleerde, sinds de Woningwet van 1901, de collectieve aanpak van de volkshuisvesting door zogenaamde woningcorporaties. Daaruit zijn monumenten zoals de woningbouw van de Amsterdamse School voortgekomen, maar ook wijken als de Bijlmermeer, waar tegenwoordig, eufemistisch uitgedrukt, nogal wisselend over wordt gedacht.

Het kan ook anders, met die inrichting en die volkhuisvesting. Vanwege het contrast is een blik op België heel illustratief. Een paar minuten rondrijden in het gebied ten zuiden van de grensovergang Hazeldonk is voldoende om te beseffen dat je jezelf in een buitenland bevindt. De reclameborden spreken Nederlands, architectuur en stedenbouw doen dat niet.
Ik heb mezelf ooit door een Belgische hoogleraar in de stedenbouw laten uitleggen hoe dat komt. De Belgen worden geboren met een baksteen in de maag.

Op beperkte schaal ontstonden in België, vooral in de grotere steden, in de jaren '20 en '30 eveneens woningcorporaties. Maar het overgrote deel van de Belgen bracht zichzelf onderdak. De overheid zorgde ervoor dat men relatief goedkoop geld kon lenen en spoorde daarmee de Belgen aan zelf hun huis te bouwen. De naam Gemeentekrediet komt u nu nog veelvuldig tegen onderop Belgische plaatsnaamborden.
Zo zadelde België zijn burgers op met die baksteen in de maag. Een Belg, en zeker één uit de middenklasse, wordt geacht vroeg of laat zijn eigen huis te bouwen.

Omdat er tot voor enkele tientallen jaren in Belgie geen sprake was van bestemmingsplannen, was iedere vierkante meter grond in principe ook bouwgrond. Maar ieder huis heeft ook water, gas en electriciteit nodig en riolering. De zogenaamde nutsvoorzieningen. Die nutsvoorzieningen liggen in eerste instantie onder de in- en uitvalswegen van steden en dorpen. Voor een individu, dat ergens in een weiland een enkele woning wil bouwen, zijn de kosten voor aansluiting op de nutsvoorzieningen hoog. Een weg aanleggen naar je woning kost ook iets, als de overheid dat niet voor je doet. Bouwen langs die uitvalswegen bespaart aanzienlijk op die kosten.

Zo ontstond het beeld van Vlaanderen zoals het zich nu aan ons voordoet. Een rechtermuisklik op de kaart bovenaan dit stukje maakt duidelijk wat ik bedoel. De foto hieronder toont hoe het er in werkelijkheid uitziet; achter de huizen ligt de weg.




Vanaf de weg is de groene ruimte achter de huizen niet tot nauwelijks te zien. Steden en dorpen groeien aan elkaar door onafzienbare linten van tegen elkaar aangebouwde woningen, die, naarmate de bewoners meer grond konden betalen, overgaan in vrijstaande woningen. Die meestal evengoed de blik op de ruimte wegnemen, overigens.

















De Belgen zijn zelf ook gaan inzien dat deze manier van bouwen nadelen heeft. Op deze website kwam ik een discussie tegen, die daarop wijst. In de afgelopen twintig jaar heeft men in België dan ook  een begin gemaakt met wetgeving op het gebied van ruimtelijke ordening.

Langzaam maar zeker is België en dan vooral Vlaanderen, ook bekend geworden vanwege de ideeën over architectuur, die kennelijk bij zijn inwoners leven. Het is verleidelijk ook daar wat fraaie voorbeelden van te tonen. Liever verwijs ik kortheidshalve naar de website UGLY BELGIAN HOUSES, die in dat opzicht niet te verbeteren is en bovendien gemaakt door een Belg.

Wat zou nu de conclusie moeten zijn van dit stukje?
Eerlijk gezegd weet ik het niet. Het lijkt er op dat Nederland en België twee uitersten zijn op de schaal van planologie, stedenbouw en architectuur. Ook in Nederland zijn twijfels over hoe wij in de toekomst verder moeten met deze zaken. Vooral vanuit een idee dat de huidige regelgeving te knellend is. De wetgeving rond de ruimtelijke ordening gaat in de komende jaren hoe dan ook op de schop, zoveel is duidelijk.
Het belangrijkste is echter hoe de bewoners het zelf ervaren. En in hoeverre hebben zowel zowel Belgen als Nederlanders bewust gekozen voor de ontwikkeling zoals die zich in hun landen heeft voltrokken? In hoeverre behoren het huidige uiterlijk van België en Nederland tot de nationale culturele eigenheid?
We horen er weinig over. In België lijkt me dat nog begrijpelijk. Als er al sprake is van een schuldvraag over hoe dit allemaal zo is gekomen, dan is dat een tamelijk collectieve: een groot deel van de Belgen heeft eraan meegedaan om in hun individuele behoeftes te bevredigen. In Nederland heeft een democratisch gekozen overheid het uiterlijk van Nederland bepaald. Maar is het ook wat we wilden?

Wat de Nederlander ook denkt van het Nederlandse landschap en stedenschoon en wat zijn band daarmee ook is, één ding is zonder meer duidelijk: wat eenmaal is gebouwd blijft meestal tientallen jaren, zo niet eeuwen staan. Wat je sloopt komt nooit meer terug.

Daarom zou ik het huidige uiterlijk van België maar als een culturele verworvenheid zien, als ik de Belgen was.



 




1 opmerking: