dinsdag 24 april 2012

Levenskunst; wat is dat eigenlijk?




Klondike

zo blijft men trouw

omdat men wel niets beters weet
dat men zou kunnen doen of redden kon
van wat men niet vergeet.

men denkt wat na

men denkt wat over
men keert eens terug
naar 't welbekende lover
te welbekend, te laat reeds in de zomer.

het beste lijkt maar de balans

eens op te maken
en dan een soort van trouw
een soort van residu
van kleine gouden nuggets
te zeven.

't begin van 't einde.

't begin van het begin.
een muur
een vlakte
een muur niet hoog, een vlakte niet te dor
reeds graast het schaap erin.

een keten

maar niet sterk
en een herinnering
die weldra evenzo als in het hoofd van schapen,
slapen zal.

en met de gouden korrels

kan men dan gaan betalen
van wat de toekomst biedt
en wat men nodig heeft
of meent te hebben.

men kan ze ook bewaren.


en zo dan blijft men trouw

omdat men niet veel beters weet.
een vlakte voor
en achter een, 't is om het even.
wellicht neigt men ertoe nog wat te zeven.





Een paar jaar geleden  las ik dit gedicht van Jan Hanlo (ja, inderdaad; die van 'Oote Boe') en was meteen getroffen door wat het lijkt te willen uitdrukken. Volgens mijn interpretatie: de gelatenheid en berusting die menigeen overvalt als men zijn leven op middelbare leeftijd overziet. Heel 'groots en meeslepend' is het allemaal niet uitgepakt. De sturm und drang, voor zover die er ooit was, is uitgewoed. Men leeft z'n leven in gematigd comfortabele omstandigheden en dat is het dan wel zo'n beetje.(*)
Ik kon niet ontkennen dat het gedicht ook over mij ging. Het leven is te goed om te klagen over gebrek of ongemak. Maar je moet wel goed zeven om de waardevolle zaken eruit te vissen.

Soms zie ik een straatkrantverkoper bij Albert Heijn staan die qua gedrag en uiterlijk op straat niet zou opvallen als buitenbeentje. Als hij geen straatkranten verkocht. Ik vraag me dan af of dat ècht het enige is wat zo'n jongen nog rest. Binnen de bandbreedte van geestesgesteldheden, waarin mijn gemoedstoestand zich tot op heden bevindt, zou ik het moeten verkopen van straatkranten als een enorme vernedering ervaring.  Als je jezelf kunt gedragen en je verzorgt jezelf een beetje fatsoenlijk, dan moet er toch iets beters te verzinnen zijn om aan geld te komen?

Als ik er wat langer over nadenk en op rijtje zet wat mij op de been houdt, dan realiseer ik mezelf ook dat ik zoiets alleen maar kan denken omdat ik op mijn beurt ook geconditioneerd ben. Zij het op een andere manier dan die straatkrantverkoper.
Het feit dat ik redelijk functioneer, is te danken aan een combinatie van een levenlang gewoon plichtsgetrouw doen wat je moet doen en een beetje geluk. Doen wat je moet doen, omdat je bent opgezadeld met het soort normbesef dat zegt dat je ten allen tijde zèlf je broek moet ophouden. Doen wat je moet doen levert je ook het minste gezeik op. Je hoeft jezelf nooit te verdedigen omdat je niet de gebaande paden volgt. Je houdt de kans op mislukkingen zo klein mogelijk. Misschien komt er zelfs wel een soort van eergevoel bij kijken. Je wilt nergens hoeven aan te kloppen om een gunst te vragen, omdat je het èven niet meer kan bolwerken.
Mede door die opstelling heb ik nooit zonder geld gezeten en kreeg ik meestal genoeg betaald voor mijn werk om het idee te hebben dat ik iets van waarde deed. Dat nooit werkeloos raken is trouwens het punt waar op zeker moment ook het geluk me geholpen heeft, maar dit terzijde.
Hoe dan ook; ik heb reden om aan te nemen dat ik niet volledig maatschappelijk mislukt ben. Mijn gevoel voor eigenwaarde is groot genoeg om niet het idee te hebben een loser te zijn.

Terugkijkend heb ik soms wel het idee dat ik het wat avontuurlijker had moeten aanpakken. Dat zeg ik zo nu en dan ook wel tegen mezelf en tegen anderen, als we na een paar borrels onze levens overzien. Als ik het nog eens over zou kunnen doen, zou ik misschien proberen wat meer mijn passies te volgen en misschien wat minder op safe spelen.
Kijkend naar de manier jonge mensen tegenwoordig hun weg zoeken en vinden door de baaierd van mogelijkheden die de huidige maatschappij ze biedt, dringt het tot me door dat er ook in mijn jonge jaren misschien al meer te kiezen was dan ik toen kon overzien. Eind jaren zestig en begin jaren zeventig groeiden de bomen wat dat betreft misschien nog hoger de hemel in dan heden-ten-dage.

In het gereformeerde milieu, waaruit ik voortkwam, was je brood verdienen in het zweet des aanschijns echter de norm. Bij ons thuis waren de ambities niet zo hoog gespannen. In de families van mijn vader en mijn moeder trouwens ook niet. Van de tientallen neven en nichten van mijn generatie gingen er uiteindelijk slechts twee (die niet toevallig deel waren van een tweeling) aan de universiteit studeren. De rest ging voor het twintigste levensjaar aan het werk. Daar staat tegenover dat geen van al die neven en nichten ooit straatkranten heeft verkocht. Dat dan weer wèl.
Pas toen ik op mijn vierentwintigste op de TU in Delft ging werken, kreeg ik een beetje zicht op de werkelijke mogelijkheden. Dat werken voor de TU was overigens een bewuste keuze. Ik had al een iets beter betaalde aanbieding, om bij een ander (maar niet zo artistiek) architectenbureau achter het tekenschot te gaan staan, op zak. Die keuze heeft er toe geleid dat mijn persoonlijke ontwikkeling niet is gestopt na het verlaten van de schoolbanken. Ook kwam bij mij geleidelijk het idee op dat werken voor geld niet uitsloot dat je scheppend bezig kon zijn. En dat een plek voor jezelf verwerven niet altijd een kwestie was van vriendelijk vragen of wachten op wat je toegeworpen werd, maar soms ook een kwestie van de ruimte pakken die er was.
Nadat ik de dertig al ruimschoots was gepasseerd, had ik af en toe nog wel visioenen van hoe het kunnen zijn als ik nog wat meer mijn passies had gevolgd en mezelf verder buiten de veilige structuur van een vaste baan had begeven.
Ik weet echter ook dat ik dan aanzienlijk grotere risico's zou hebben gelopen. Ik ken mijn zwaktes inmiddels namelijk ook een beetje. Zelfdiscipline is niet mijn sterkste kant. Ik heb het vage idee dat het plichtsgetrouwe 'moeten' me meer structuur heeft opgeleverd dan ik zelf aan mijn leven kon geven.
Of ik met mijn passies en vermeende creativiteit meer aan de maatschappij had kunnen bijdragen dan ik nu doe als eenvoudige loonslaaf, is ook nog maar de vraag. Kortom: ik tel mijn zegeningen en mijn goudklompjes.

Terugkomend op die straatkrantverkoper wacht ik me er dus wel voor om mijn minachting voor zijn handel over het voetlicht te brengen.
Duidelijk is dat hij een aantal dingen niet heeft, die ik wèl heb. Anderzijds: waarschijnlijk heeft hij een aantal dingen gedaan, die ik niet heb gedaan. Omdat ik er te burgerlijk, of te schijterig voor was. Misschien heeft hij gegokt en verloren. Wie niet gokt, wint noch verliest.
Of ik meer last heb van het eerste dan van het tweede, weet ik niet. Meestal lukt het me wel om het geestelijk geknaag te sussen met het idee dat mijn leven, alles bij elkaar genomen, toch niet helemaal verkeerd is uitgepakt. Bovendien is het nog niet voorbij, mag ik hopen. Misschien vind ik nog een goudkorreltje, of twee.
Tegelijkertijd krijgt elke maatschappelijke misfit van mij het voordeel van de twijfel. Ik heb op voorhand geen enkele reden om aan te nemen dat ik het beter heb gedaan dan hij.



(*) Het zou ook kunnen zijn dat Hanlo spreekt over de relatie met zijn vrouw. Het woord 'trouw' zou daar op kunnen duiden. Om het mezelf niet meteen heel erg moeilijk te maken, houd ik het maar even bij mijn eerste verklaring.



3 opmerkingen:

  1. Dat laatste, Hans, over Hanlo's vrouw betwijfel ik ten zeerste. Hanlo was, voor zover ik weet, niet getrouwd. Hij was homoseksueel en, wat in die tijd nog kon, pedofiel, waar hij in "Go to the mosk" en zijn brieven uitgebreid over geschreven heeft. Misschien is het maar goed dat hij voortijdig om het leven kwam. Een andere schrijvende pedofiel, Astère Michel Dhondt houdt zich nu schuil en schrijft niets meer.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Voor wie op kleine jongens valt, treedt de middelbare leeftijd vroeg, dramatisch vroeg in. Klondike (de titel verwijst naar het gebied in Canada waar goud gedolven werd) was een van Hanlo's eerste gedichten. Volgens Hans Renders, die in 1998 een biografie over Hanlo schreef, was het een ode aan zijn jeugd: Hanlo was inmiddels vierendertig en realiseerde zich dat hij een volwassen man was geworden, maar hij had evenzeer in de gaten dat zijn gefixeerdheid op de jeugdjaren een steeds groter probleem aan het worden was.
    We schrijven Valkenburg, Limburg, begin september 1944. De Engelsen zijn de Maas over getrokken en bombarderen het Duitse leger nu ook vanuit de lucht. Hanlo's moeder hoorde "zeker duizend vliegtuigen" overkomen, die de Siegfriedlinie gingen bombarderen. De bevrijding was aanstaande.
    Seksuele bevrijding heeft het Hanlo niet gebracht. Hanlo werd vermalen tussen zijn trouw aan het Rooms Katholicisme en zijn verlangen naar de zuiverheid van de jeugd. Zelfs gedwongen castratie heeft hem daarbij niet kunnen helpen.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. @Roberto: ik heb me voorheen nooit in de persoon Hanlo verdiept, zelfs niet het wikipedia-artkel over hem gelezen. Hanlo overleed in 1969, lees ik daar nu. Hij had dus nog heel lang in alle rust pedofiel kunnen zijn. Nu weet ik ook dat Hanlo niet alleen van jongetjes hield, maar ook van klassieke motorfietsen. Hij had een Vincent Rapide. Dat was in 1969 al een vintage motorfiets. Richard Thompson heeft ooit een song geschreven met een Vincent in de hoofdrol..

    @ Nico: Als ik het goed reconstrueer, verscheen 'Klondike' voor het eerst in 'Libertinage' in 1949. Maar uit jouw opmerking begrijp ik dat Hanlo het al in september 1944 schreef. Inderdaad merkwaardige poëzie voor dat tijdsgewricht. En voor een dertiger. Begrijp ik het nu goed dat ook Hanlo één van de slachtoffers was van het door castratie 'genezen' van homosexuelen door de katholieke kerk?
    Ondanks mijn identificatie met 'Klondike' meld ik voor alle zekerheid maar even dat ik géén homoseksueel ben en ook geen pedofiel..

    BeantwoordenVerwijderen