De drie-en-een-half uur varen van Bodø naar Moskenes zullen ons nog lang heugen.
Bij vertrek, rond het middaguur, was het nog zonnig en slechts deels bewolkt, met weinig wind. De eerste mijlen voer de veerboot nog in de beschutting van de eilanden die tussen Bodø en het open water van de Vestfjorden liggen.
Maar een dag voor mijn aankomst had er nogal wat wind gestaan in het gebied, en toen we min meer op open zee kwamen, bleek er nog een flinke deining te lopen; een overblijfsel van de wind van de dag ervoor. Van lieverlee trok de wind ook nog wat aan en verschenen er kleine witte kopjes op het water. Het schip begon te rollen en te stampen.
Anderhalf uur later had mijn vrouw haar maaginhoud in een beschikbare zak gedeponeerd. Ze was, al kijkend naar de horizon, tóch zeeziek geworden. Mijn eigen maag voelde ook niet helemaal koosjer, maar ik wist mijn ontbijt, en de boterhammen die ik op het schip nog had genuttigd, tot de aankomst in Moskenes binnen te houden. Slechts een paar boertjes borrelden op, ten teken dat de maag niet helemaal in z'n normale doen was, maar daar bleef het bij. Eenmaal aan wel knapten we snel op.
Op de Lofoten was het inmiddels herfst geworden. Moskenes vertoonde zich pas een half uurtje voor aankomst onder een dik wolkendek, waaruit regen leek te vallen, en waarin de omringende bergtoppen waren verdwenen.
Vanaf dat moment hadden we, zoals het KNMI dat noemt, licht wisselvallig weer. De volgende dag, toen we het eerder genoemd Stokvismuseum bezochten viel er nog de nodige regen. De dagen erna kenmerkten zich door een afwisseling van zon en wolken, met zo nu en dan een buitje. De regen duurde nooit lang en er waren momenten dat de luchttemperatuur de 20 graden naderde.
Eigenlijk denk ik dat we misschien wel het meest optimale weer hadden om de Lofoten in hun volle schoonheid te ervaren. Het steeds wisselende licht en het feit dat het zicht, dat ondanks de incidentele buien in de opklaringen tientallen kilometers bedroeg, toonden het land- een zeeschap in z'n volle majesteit.
Wel concludeerde ik na een paar dagen dat we qua vogelleven weer 's net in de verkeerde tijd ter plekke waren. Het grootste deel van de broedvogels was alweer vertrokken richting het zuiden. Afgezien van duizenden witte kwikstaarten en vele Bonte Kraaien, bleef het bij een enkele Kleine Jager een paar Zeearenden, één Smelleken (een kleine valk) en eenmaal weer op de hoogvlakte in centraal Noorwegen bij een paar Tapuiten en diverse Kraanvogels. Over die laatsten later meer.
De Lofoten liggen ongeveer 200 km. boven de poolcirkel, maar buiten het feit dat er weinig loofbomen zijn van meer dan 10 meter hoog, merk je daar in augustus weinig van. Ook 's winters lijkt het erg mee te vallen voor wat betreft de gemiddelde temperatuur. Dat komt omdat de eilanden het staartje van de warme golfstroom meepakken. Het zeewater in de Vestfjorden bevriest nooit en Narvik, aan het eind van die fjord is ook in de winter een ijsvrije zeehaven.
In de weken voor onze aankomst in Moskenes had de middagtemperatuur zelfs een tijdje rond de 25 graden gelegen.
Moskenes heeft de drukste camping die we op de Lofoten zijn tegengekomen. Dat komt vooral door het feit dat er een veerboot er aanlegt en het voor veel bezoekers het begin- of eindpunt van hun reis over de eilanden is.
Eén en ander levert ook merkwaardige contrasten op. Wat het meest in het oog springt zijn de grote hoeveelheden, vaak gehuurde, campers. Meestal forse apparaten, met alle luxe aan boord. Aan de andere kant van het spectrum zijn er ook veel sportievelingen, die wandelend en fietsend, en overnachtend in piepkleine tentjes de eilanden verkennen. Tussen die twee uitersten zit bijna niks. Wat grotere tenten of auto's die een vouwwagen of een caravan trekken zie je bijna niet.
Reine, dat in alle gidsen wordt genoemd als het landschappelijke hoogtepunt van de Lofoten, is als gevolg van dat laatste al min of meer een tourist trap geworden. De ligging is inderdaad fabuleus; een baai, meer een kom eigenlijk, aan één kant omgeven door steile hoge bergtoppen en aan de andere kant door een keten van lage, met bruggen verbonden eilanden. Daardoor was ook de drukste plek die wij op onze reis tegenkwamen.
Want dàt merkten we ook op; de Lofoten, waarvan wij voor vertrek dachten dat het een nog tamelijk obscure uithoek van Noorwegen was, zijn in werkelijkheid al een tijdje één van de drukste toeristische trekpleisters van het land.
Het goede nieuws is gelukkig dat de drukte, behalve in Reine, nog niet hinderlijk is. Op veel plekken is nog rust en ruimte in overvloed.
Hier daar zijn ook goede gelegenheden tot wildkamperen. Langs de niet al te drukke wegen zijn vaak al dan niet officiële parkeerplaatsen waar je mag overnachten. Soms met een fabuleus uitzicht, waar geen camping aan kan tippen.
De speciaal voor campers bedoelde parkeerplaatsen, die expliciet als zodanig worden aangegeven, hebben we meestal vermeden. In Reine troffen we er één, die niks meer was dan een met steenslag verhard terrein zonder enige faciliteit, zoals een toilet of een watertappunt, maar waar men toch 250 Noorse Kronen (ongeveer 24 euro) wenste te innen voor één nachtje staan. Voor dat doel was een brievenbus opgehangen waar je je geld in kon deponeren.
Een dergelijke combinatie van graai- en gemakszucht ging ons te ver. We hebben er wèl geslapen maar niet betaald.
Laat ik, na het voorgaande, dan maar meteen de rest van de nitty gritty over u uitstorten. Dan hebben we dat gehad.
Al in mijn stukje over onze Noorwegen-reis van 2022 schreef ik over mijn indruk dat de Noren door hun welvaart een tikkeltje verwend zijn en eigenlijk niet zozeer op (buitenlandse) toeristen zitten te wachten.
Hoewel we op deze reis meer Noren tegenkwamen die het predikaat 'aardig in de omgang' verdienen dan de vorige keer, stuitten we ook nu weer op de ambivalente verhouding tussen de Noor en het toerisme in Noorwegen.
Soms lijkt het erop dat de Noren wèl graag je geld willen, maar daar tegelijkertijd zo min mogelijk voor willen doen. De parkeerplaats in Reine spreekt voor zich.
In Kabelvåg, één van de grotere stadjes op de Lofoten, bestelden we, in een weliswaar sfeervol koffiehuis, aan de toonbank koffie met een gebakje. Waarbij we, nog voor we koffie of taart hadden, een pinapparaat voorgezet kregen, dat de optie bood om respectievelijk 5, 10 of 20 procent fooi bij de prijs van het bestelde op te tellen. We vonden dat een dusdanige omkering van zaken dat onze hakken meteen in het zand gingen. Die fooi is er niet gekomen, hoewel het gebakje achteraf best lekker bleek, en de koffie drinkbaar, maar slap.
De kwaliteit van de campings loopt uiteen.
Vaak is alles er wel (wc, douches en ook vaak een verwarmde keuken waar je zelf kunt koken; een specifiek Noorse verworvenheid), maar zijn die faciliteiten slecht onderhouden en verwaarloosd. Desondanks kost een nachtje op een camping voor een minimaal campertje als de onze toch vaak 400 NKr. of meer.
Dat het ondanks toch één van de mooiste reizen werd, is grotendeels op het conto van het Noorse landschap te schrijven.
Nabij Fredvang vonden we een camping aan een strand, waar de omgeving, in combinatie met het goede weer van die dag, eerder aan de Stille Zuidzee deed denken dan aan het noorden van Noorwegen. Een door bergen omzoomde baai met een azuurblauwe zee, waar niets er op wees dat er achter de noordelijke horizon niks anders meer lag dan Spitsbergen en de Noordpool.
We zijn nog één dag op de Vesterålen geweest, een eilandengroep die net te noorden van de Lofoten ligt. Het zuidelijke deel daarvan is merkwaardig genoeg groener en minder ruig dan de Lofoten, misschien door de wat meer beschutte ligging.
De volgende dag sloeg het weer om en hebben we regendagen benut om een weer een flink eind naar het zuiden te komen. We staken bij Lødingen over naar het vasteland en reden over de E6 (de Noordkaap-route) in een paar dagen, met onder andere een stop bij het Artic Circle Center, naar de hoogvlakte van Døvrefjell, waar we een vier dagen zijn gebleven.
Over Døvrefjell leest u in een volgend verslag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten