zondag 8 juni 2025

Opvallende waarnemingen



















Op vrijdag en zaterdag is het marktdag in Dordrecht. Die markt begint op ongeveer 200 m. van mijn voordeur, waardoor ik, afhankelijk van de windrichting, min of meer onvermijdelijk een deel van de geuren en geluiden die de markt produceert kan ruiken en horen. 
Qua geur is dat bijvoorbeeld de lucht van kibbeling, die in enorme hoeveelheden wordt geproduceerd door de dichtstbijzijnde viskraam op de markt. Een ambulant bedrijf dat zich verplaatst middels een truck met oplegger van respectabele afmetingen.
Het geluid beperkt zich vaak tot het al dan niet luide gepraat van bezoekers van de markt, die door straat waaraan ik woon lopen of fietsen. 
Er staat ook echter altijd een draaiorgel op de markt. Het staat niet altijd op dezelfde plek, maar eergisteren stond het kennelijk dicht bij de kant van het plein waar mijn straat  langs loopt; ik kon het goed horen.
Nu wil het feit dat ik min of meer een gereformeerde opvoeding heb genoten. Of misschien moet ik zeggen: ik heb altijd op christelijke scholen gezeten. Wat ik daar heb opgedaan zit nog altijd in mijn onderbewuste en soms borrelt dat, opgeroepen door een externe oorzaak, weer naar boven. 
Enige tijd nadat ik het geluid van het draaiorgel voor het eerst registreerde, hoorde ik melodieën die me even wat geconcentreerder deden luisteren. Ik herkende liederen die ik ruim zestig jaar geleden op de lagere school had geleerd. Achtereenvolgens passeerden: 'Wat de toekomst brengen moge', 'Blijf bij mij heer' en zo nog wat klassiekers uit het kleine, groene gezangenboekje dat wij destijds op school hanteerden.
Het orgel in kwestie was vermoedelijk hetzelfde orgel dat ik al sinds het moment dat ik in Dordrecht woon ken. Nooit eerder had ik het orgel, of zijn exploitanten, kunnen betrappen op zendingsdrang of andere religieuze uitingen. 
Gisteren (zaterdag) ben ik langs de markt gelopen. Het regende en het draaiorgel was nergens te zien. Het was dus ook niet na te gaan of het inmiddels was overgenomen door evangelisten.

Andere constatering: de jeugd beweegt zich heden-ten-dage hoofdzakelijk voort op twee vervoermiddelen, de fatbike en de al langer in zwang zijnde scooter. Die laatste vrijwel uitsluitend in de brommer-uitvoering, die zoals bekend, niet sneller mag dan 40 km/u. 
Wat opvalt is dat fatbikes heel vaak worden bereden door een duo. Degene die stuurt, en soms, maar lang niet altijd trapt, heeft heel vaak iemand achterop, waarbij het overigens lijkt alsof de duopassagier niet ècht comfortabel zit. De berijders van fatbikes zijn overigens even vaak jongens als meisjes.
De jeugdige scooterberijders zijn vrijwel zonder uitzondering jongens. 
Meisjes beneden de 18 jaar vinden het bezit en berijden van zo'n ding kennelijk niet interessant. Ook de rol van duo-passagier op een brommer-scooter vinden ze kennelijk niks. De scooterpiloten zitten, ook vrijwel zonder uitzondering, alléén op hun vehikel. Niet zelden dragen ze een helm met wat kleine rode horentjes lijken. Dit kennelijk in een streven naar een duivels imago. Wat naar mijn idee niet veel meer is dan compensatie voor het feit dat zo'n scooter voor een jongen in de tienerleeftijd eigenlijk een vrij lullig vervoermiddel is. In mijn tijd reden we op brommers met versnellingen, die feitelijk geknepen lichte motorfietsen waren. Bij gebrek aan versnellingen draaien de huidige jeugdige scootersberijders soms het gas maar regelmatig dicht en weer open. In combinatie met de grotendeels verwijderd geluiddemping in de uitlaat klinkt het dan nog een beetje spannend.
De rol van de electrische step, die een paar jaar geleden nog buitengewoon hot was onder kinderen en tieners, lijkt inmiddels zo goed als uitgespeeld. De enigen die je op dit moment nog wel eens op zo'n ding ziet, zijn leden van de 'generatie Z' (twintigers) of millennials (nog wat ouder). 

Zojuist registreerde ik weer eens een stille getuige van straat-vandalisme in mijn directe omgeving. Een stalen paal, met daarop een bord 'doodlopende weg', die een dag eerder al flink verbogen was, omdat iemand er tegenaan was gereden, of handmatig een bocht in de paal had weten te buigen, was nu nog een stuk verder gebogen; het deel dat nog in de straat zit maakt inmiddels een hoek van bijna negentig graden met het langste deel. 
Wat de vraag oproept of dit te verkiezen is boven de mogelijkheid, dat de agressie en energie die hieraan is besteedt, een andere, nog schadelijker uitweg zou hebben gevonden.

De Volkswagen Polo op leeftijd, die vlakbij bovengenoemd verkeersbord al bijna een half jaar stond geparkeerd, is een paar dagen geleden verdwenen. Dit nadat er talloze bonnen onder de ruitenwissers waren gestopt. Die, nadat de ruitenwissers door passanten waren opgefrommeld c.q. verwijderd, werden vervangen door plakkaten die eisten dat de auto door de eigenaar zou worden verplaatst op straffe van verwijdering door de gemeente.
Ik vermoed dat dit laatste inmiddels is gerealiseerd.

Of er een verband bestaat tussen het gemolesteerde verkeersbord en de verwijdering van de Polo is niet duidelijk, maar lijkt onwaarschijnlijk.


vrijdag 16 mei 2025

Twee weken Frankrijk (vervolg)





















In het eerste deel van deze reisbeschrijving viel het begrip la France profonde. Het 'diepe' Frankijk. Het Frankrijk dat Franser is dan Frans, dat nog niet is aangetast door de moderne westerse cultuur, waar de voertaal nog steeds geen Engels is en internet en apps nog niet de allesoverheersende elementen zijn.
We hebben moeten erkennen dat de departementen Pas-de-Calais, Seine-Maritime, Calvados, Seine-Maritime en Manche toch wat minder 'Frans' zijn dan binnenlandse streken zoals de Berry, waarover ik een paar berichten terug schreef.
Waarschijnlijk is de aantrekkingskracht van de kust voor veel Fransen net zo groot als dat bijvoorbeeld voor de Duitsers het geval is. Frankrijk is een groot land, en hoewel de Fransen over veel meer kilometers kustlijn beschikken dan de Duitsers, is de zee voor veel Fransen in het binnenland een magisch gegeven. 
In deel 1 van dit epistel schreef ik al over de talrijke stacaravan-terreinen die op google nog voor campings doorgaan en die je in het binnenland in veel mindere mate aantreft.
Wat je bij de dorpen in het binnenland ook veel minder, en in de dorpen langs de kust veel meer tegenkomt, is het verschijnsel witte schimmel. Misschien heeft het Frans er een eigen woord voor, dat ik echter tot nog toe niet heb kunnen achterhalen. 
Witte schimmel is de cirkel van recent gebouwde woonhuizen en bungalows rond een veel ouder dorp. Vaak een vorm van catalogusbouw, zonder veel eigen identiteit, die sterk contrasteert met de oorspronkelijke bebouwing. In Frankrijk zijn de gevels van dat soort huizen meestal gepleisterd en inderdaad wit, lichtgeel of beige. De dorpen langs de Franse noordwestkust hebben vrijwel allemaal zo'n schil of een apart wijkje in die sfeer, dat in de afgelopen twintig jaar uit de grond is gestampt. 
De identiteit van de mensen die er wonen is onduidelijk. Maar omdat de huizen ook nogal eens zijn omgeven door hoge, dichte schuttingen, of, iets minder erg: stevige, manshoge gaashekken, rijst het vermoeden dat dit geen omhooggevallen oorspronkelijke dorpsbewoners zijn, maar import uit meer stedelijke regionen elders. Men wil met z'n directe omgeving en zijn bewoners liefst zo min mogelijk te maken hebben.

Toch hebben we nog wel enkele dingen aangetroffen, waar we nog niet eerder mee hadden kennisgemaakt en die iets hebben toegevoegd aan onze kennis van het Franse.
Na Ouistreham hebben we de Calvados en z'n invasiestranden rechts laten liggen en zijn we in één keer doorgereden naar de grens van Normandië en Bretagne. 
We wilden nu eindelijk eens de Mont-Saint-Michel bekijken en misschien nog even een stukje Bretagne doen.
Heel lang geleden, misschien was het tijdens onze eerste gezamenlijke  reis naar Frankrijk, zo'n veertig jaar geleden, hadden we de Mont al eens zien liggen, maar hadden we om nu niet meer helemaal duidelijke redenen afgezien van een daadwerkelijk bezoek. 
Komend vanuit de Calvados, en rijdend over D-wegen, passeer je op weg naar deze tourist trap nog een plek die een bezoek waard is: Avranches.
Hoewel er maar ongeveer 10.000 mensen wonen, heeft het een toch enige stedelijke allure. De geschiedenis van de stad begint bij de Romeinen en de plek is daarna eeuwenlang van strategisch belang gebleven, tot aan de Tweede Wereldoorlog toe. 
Eenmaal in het centrum blijkt ook waarom; de stad ligt op een hoogte die ruim 100 m. boven de twee aangrenzende riviermonden uitstijgt en de baai van Saint-Michel overziet.
Wikipedia schrijft dat de stad in de tweede Wereldoorlog nogal te lijden heeft gehad, maar het middeleeuwse centrum mag er nog steeds wezen. De zogenaamde Donjon, het restant van een Normandisch kasteel van rond het jaar 1000, dat volgens een lokale bron model zou hebben gestaan voor de Tower van Londen, biedt een weids uitzicht over de omgeving. 





































Bij goed zicht zou de Mont-Saint-Michel vanaf hier zichtbaar moeten zijn, maar ondanks het gegeven dat het prima weer was bij ons bezoek, verborg de Mont zich in de nevel op de horizon. De kasteelruïne omvat een aardige tuin, waar op dat moment Franse padvindsters picknickten. De ruïne gaat naadloos over in eveneens middeleeuwse woonhuizen die er tegenaan en gedeeltelijk waarschijnlijk overheen gebouwd zijn. Het zogenaamde Scriptorial grenst eveneens aan de kasteelruïne. Hier bewaart men door de monniken van de abdij op de Mont-Saint-Michel geproduceerde manuscripten en daarmee verbonden voorwerpen uit de middeleeuwen. De stad kent voorts nog een neo-gothische kathedraal, die qua maat en uitstraling niet veel onderdoet voor een ècht middeleeuwse versie.



















Ondanks het gegeven dat de Mont-Saint-Michel een toeristische trekpleister is van het type Venetië, valt niet te ontkennen dat hij, net als Venetië net zo enig in z'n soort is. Hoewel er een pendant is, die er sterk op lijkt: Sant Michaels Mount in Cornwall. Daar zijn we overigens nog nooit geweest, maar kijkend naar de plaatjes op internet, zien we inderdaad een kasteel op een berg in zee. Het lijkt allemaal wat kleiner dan de Mont-Saint-Michel, maar het is vooral de context die heel anders is dan die van de laatstgenoemde.
Het merkwaardig van de Mont is dat ie oprijst aan de rand van een volledig vlak en laaggelegen landschap. Lopend vanaf het dichtsbijzijnde dorp Beauvoir, langs een kaarsrechte waterloop, aan het eind waarvan de dam-met-brug naar de Mont begint, lijkt de omgeving op een Zeeuws polderlandschap. Het pad langs die waterloop ligt op een dijk, bijvoorbeeld. Nergens een hint van gesteente of rotsen. Maar op de horizon ligt daar dan ineens een rots van pakweg honderd meter hoog. Die overigens vrijwel geheel is bedekt door bebouwing. De top wordt gevormd door de abdij en daaronder wordt het beeld grotendeels bepaald door middeleeuwse woonbebouwing en stadsmuren.



















Een deel van de oorspronkelijk magie van de plek is rond 1900 al teloor gegaan. Was de Mont aanvankelijk alleen met laag water te bereiken; rond bovenstaande eeuwwisseling werd er een spoorlijn aangelegd, die hem permanent verbond met het vasteland. Vervolgens kwam er een dam waarover voetgangers en auto's zich naar de Mont konden begeven.
Ruim tien jaar geleden is een nieuwe toegang aangelegd; niet recht, maar met een slinger en gedeeltelijk dam, gedeeltelijk brug. De zee kan daardoor de Mont weer volledig omspoelen.
We bezochten de berg op een nogal mistige namiddag. Weinig zon en beperkt zicht. Desondanks was het druk. Vermoedelijk is het er nooit rustig, hoewel de jaarlijkse bezoekersaantallen een dalende trend schijnen te tonen. We waren helaas te laat om de abdij te kunnen bekijken; die was al gesloten.





































Het is ongetwijfeld een indrukwekkend geheel en het zou buitengewoon sfeervol kunnen zijn als je op de remparts en in de nauwe steegjes niet continue het menselijk verkeer c.q. gedrang zou moeten ontwijken. De Mont was de enige plek van deze reis waar we struikelden over zichzelf fotograferende Chinezen, Japanners, en als fotomodellen uitgedoste influencer-achtige types, compleet met botox-lippen.
Maar zo'n grote rots in een mistig, vlak waddenlandschap blijft een bijzonder gezicht.

We hebben een hernieuwd bezoek aan Bretagne uiteindelijk bewaard voor een volgende reis.
Inplaats daarvan zijn we weer noordwaarts gegaan, langs de westkust van Cotentin, die we tot op heden nog niet hadden gezien. 
We vonden een wijdse camping bij Hattainville, nèt ten noorden van Carteret, waar we een veld van pakweg 10.000 m2, met uitzicht op zee, deelden met welgeteld vier andere kampeerders. Toen het zicht een paar dagen later beter werd en de temperaturen zomerse waarden bereikten, konden we aan de horizon Guernsey zien liggen.



















De kust is hier een merkwaardige afwisseling van hoge, rotsige kapen met daartussen duingebieden, waarvan de hoogste plekken evengoed tot bijna 70 m. boven zeeniveau reiken.
Meijendel, of de Kennemerduinen, maar dan van een iets andere schaal. Hetzelfde geldt voor de stranden. Door de grote getijslag in deze omgeving (tussen hoog- en laagwater zit tussen de tien en vijftien meter verschil) zijn ze bij laagwater van een enorme breedte. Bij laagwater is het bij Hattainville ruim een kilometer vanaf de voet der duinen naar de waterlijn.





































Carteret is een kleine havenplaats met een haven die bij laagwater niet bereikbaar is vanaf zee. Het dorp zelf is niet heel bijzonder, maar de rotsige kaap aan de westkant ervan, getooid met een vuurtorentje, is wel weer een mooie plek met een prachtig uitzicht richting Guernsey en de baai ten zuiden van het dorp. We hebben een paar fraaie wandelingen  in de omgeving gemaakt.



















Tot slot had mijn vrouw nog een wens: ze wilde nog een keer een kliffenwandeling langs de krijtrotsen maken en voor krijtrotsen moet je richting Etretat. Er zijn krijtrotsen langs de hele kust van Sainte-Adresse bij Le Havre tot Ault, vlakbij de mond van de Somme. Maar Etretat heeft de mooiste.
We reden van Hattainville over de Pont de Brotonne weer naar Seine-Maritime en vonden een bijzondere camping bij het gehucht La Roussie, een paar kilometer ten zuidoosten van Fécamp. Voor de helft een restant van een oud landgoed met voormalige stallen en een eendenvijver, voor de andere helft weer een, voor deze omgeving bijna klassiek te noemen sta-caravandorp.



















Rond die eendenvijver waren nog een paar plekjes waar een tent of een camper kon worden geplaatst. Als je de goede kant op keek een vrij rustieke plek.
We waren eerder al eens van Etretat naar Fécamp gelopen. Deze keer parkeerden we aan de rand van het dorp Le Tilleul, een paar kilometer ten zuiden van Etretat. Vandaar loopt een pad, door het groen, al dalend richting zee.
Het was inmiddels 1 mei, een dag waarop heel Frankrijk een vrije dag heeft, en het was bovendien een donderdag. Veel Fransen hadden waarschijnlijk ook de vrijdag erna vrij genomen. Bijgevolg liepen we in een lange optocht met vele anderen richting zee. Nèt voor het strand loopt een ander, veel smaller paadje weer uit het dal omhoog naar het niveau van het pad langs de krijtrotsen, ongeveer 100 m. hoger.



















Het werd zonder meer de mooiste krijtrotsenwandeling die we ooit gemaakt hebben, ook al deden we dat met honderden anderen, want ook op het krijtrotsenpad zag het zwart van de mensen. Zelfs op zee vóór de krijtrotsen was het druk. Er was nauwelijks wind, het was warm en de zee bijna rimpelloos. Een bonte mengeling van speedboten, jetski's en kano's roste, c.q. dobberende heen-en-weer.























































Eenmaal gearriveerd in Etretat troffen we een badplaats die geheel opging in de zomerse activiteiten zoals die domineren in een badplaats op mooie dag. De meeste strandgangers hielden het bij pootjebaden, maar verder was er alle drukte er herrie die je kan verwachten  op een plek als deze. 
Een eindje achter het strand, dat hier overigens uit grind bestaat, vonden we in het dorp een terras waar we even wat wilden drinken. Mijn vrouw drinkt dan meestal een diabolo-citron. Zelf wilde ik vooral een niet te kleine pils. Onder de bières op de kaart vond ik een picon bière, waarachter tussen haakjes "37 cl." stond. Ik meende me vaag te herinneren dat een picon een inhoudsmaat was. Dat laatste bleek een onverklaarbaar gedachtenspinsel. 
Wat enkele minuten ná de bestelling voor me werd neergezet, was een kelk met daarin en flinke bodem donkere, goudbruine vloeistof, en daarnaast een flesje blond speciaalbier van 6% van een lokale brouwerij. 
Toen ik nipte van de bruine vloeistof, bleek dat een soort aperitief te zijn dat vaag aan Campari deed denken. Geen onaangename smaak, maar met aardig wat alcohol. Na een paar kleine slokjes heb ik het bier erbij gedaan. 



















Geen idee waar het alcoholpercentage van dit mengsel op uit kwam, maar het was wel wat meer dan van de 37 cl. pils die ik eigenlijk in gedachten had. 
Het lukte na het consumeren overigens nog heel goed om de resterende kilometers naar de auto te lopen. Tegen de tijd dat we daar waren had ik de alcohol er wel weer uit gelopen, en als we samen op pad gaan, rijdt tegenwoordig trouwens bijna altijd mijn vrouw.
Natuurlijk wist Wikipedia wèl wat een picon bière is.
Picon is inderdaad een aperitief. Eentje met een al behoorlijk lange geschiedenis; het recept werd al in de eerste helft van de 19e eeuw door Gaétan Picon bedacht. Sinaasappelschillen, cinchona en gentiaan, geweekt in alcohol vormen de basis. Het bevat 21% alcohol. Hoewel Picon zelf afkomstig was uit het zuiden van Frankrijk, is het drankje en de combinatie met bier vooral in Noord-Frankrijk en België deel gaan uitmaken van de traditie.

Op onze laatste èchte vakantiedag deden we nog een wandeling in de omgeving van Fécamp, waarover niet veel meer te melden valt dan dat we opnieuw werden geconfronteerd met een flink aantal restanten van de erfenis die de Wehrmacht in de vorm van bunkers op deze kust heeft achtergelaten, waaronder de fundamenten van een een zogenaamde Mammut, een lange-afstandsradar, waarmee de Duitsers geallieerde vliegtuigen konden zien als ze nog op 300 km. afstand waren.











































Het weer was aan het veranderen. Een groot deel van de dag liepen we in de mist, die weliswaar niet héél dik was, maar dicht genoeg om mooie vergezichten uit te sluiten.

De dag erop reden we in de regen naar huis. 
Rond de middag maakten we nog een stop in Abbeville voor het déjeuner. De binnenstad bleek een merkwaardige gelijkenis te vertonen met het gebied rond de Blaak in Rotterdam. Een grote middeleeuwse kerk, omgeven door wederopbouw-architectuur. Weer de oorlog.



















De rest van de middag reden we door een regenachtig, maar nooit vervelend landschap.
Pas in de buurt van de Belgische grens werd het droog.






maandag 5 mei 2025

Twee weken Frankrijk



















Terwijl steeds duidelijker wordt hoe zinloos het is om op dit moment te schrijven over, om met G.B.J. Hiltermann te spreken, "de toestand in de wereld", hebben mijn vrouw en ik een nieuwe episode toegevoegd aan onze eeuwigdurende queeste naar la France profonde
In de twee weken die voor mijn wederhelft de meivakantie vormen, bereisden we de Franse kust tussen Calais en Le Mont Saint Michel.

In eerdere jaren deden we dit vaak kamperend met een tent, maar inmiddels hebben we een auto waarin we languit kunnen, en die tevens is voorzien van een elementaire kookgelegenheid èn, jawel, elektrische aandrijving. 
Vorig jaar om deze tijd waren we toe aan een andere auto. 
Sinds ik in 1997 één van de eerste Peugeot Partner bestelauto's kocht (ik geloof dat het ding in een eerder Frankrijk-verhaal over Neung-sur-Beuvron nog te zien is), heb ik een voorliefde voor dit soort auto's. Na de Partner, waarmee ik 18 jaar heb gereden, kwam een tweedehands Citroën Berlingo in personenauto-uitvoering, dus met een achterbank. Daar deden we tien jaar mee. Ook een fijne auto, maar jammer genoeg ging hij in de laatste van die tien jaren nogal wat kosten aan reparaties. 
Los daarvan hadden we al een tijdje ideeën met betrekking tot een kampeer-auto. Maar we wilden geen 'normale' auto èn een camper. Te duur en te patserig. Het moest iets worden dat geschikt was voor dagelijks gebruik èn we moesten erin kunnen slapen.
Eind april vorig jaar was mijn vrouw de Berlingo helemaal zat. Met enige regelmaat mankeerde er wat aan en ze wilde er niet meer mee op vakantie.
Door een gelukkig toeval stuitte op ik op internet op een XL-uitvoering van de Peugeot Rifter (dat is Peugeot's nieuwe naam voor wat vroeger de Partner was; niemand weet wat het woord betekent, maar soit). Deze voiture is 35 cm. langer dan de normale Rifter en kan eventueel met een extra achterbank worden geleverd; dan is het een 7-persoons auto. 
Dit betreffende exemplaar had die extra achterbank niet, maar was wel nagelnieuw (kenteken van februari 2024, met 10 km. op de teller en volledige fabrieksgarantie) en werd om onduidelijke reden 10.000 Euro goedkoper aangeboden dan waar de auto op dat moment voor in de catalogus stond. De betreffende Peugeot-dealer zat in Lisse; vanuit Dordrecht een uurtje rijden.
We zijn dezelfde dag gaan kijken en na een rondje rijden op het bedrijventerrein waar de dealer zat, hebben we de auto gekocht. 
Ondanks het gegeven dat de Rifter volledig elektrisch is, kregen we nèt geen subsidie. Ik schaam me nog steeds een beetje voor het geld dat we aan het ding hebben uitgegeven (het woord patserig is al gevallen), dus de prijs krijgt u niet van me, maar met de voorgaande mededeling in het achterhoofd, kunt u zich wel enigszins een idee vormen.
Ooit heb ik plannen gehad om de achterbank uit de eerder genoemde Berlingo te halen en die auto als kampeerauto in te richten, maar eigenlijk was dat vehikel voor mijn 185 cm. net 10 cm. te kort om lekker te kunnen slapen.



















Omdat we inmiddels in een tamelijk spilzuchtige fase waren gekomen, hebben we die kampeerinrichting, inclusief kussens, gordijntjes, kookgelegenheid en 230V stroomaansluiting, er door een gespecialiseerd bedrijfje in Baarn in laten bouwen, wat nog eens het één en ander kostte, maar toen hadden we ook wat. Een eigenlijk best te verantwoorde keuze in het kader van ons streven om arm te sterven, als het ware.

Het huidige vervoermiddel heeft ook een nieuwe manier van reizen met zich mee gebracht, die met name in Frankrijk, dat naast de bekende pèages ook een onmetelijk netwerk aan Routes Departementales en Route Nationales kent, zeer ontspannen en genietbaar is. 
De reikwijdte op een acculading is het grootst bij snelheden tussen 70 en 80 km/u. Bij de bebouwde kommen die je onvermijdelijk tegenkomt (in veel dorpen zijn tegenwoordig 30 km/u-zones), rem je niet; je laat het 'gas' los en terwijl je remt op de motor, laadt de accu bij. 
En, wat ik al in een eerder bericht noemde; je ziet veel meer en je kunt onderweg, rond het middaguur, tegen een fatsoenlijk bedrag fatsoenlijk eten in de restaurants die je tegenkomt. We hebben ons kookstelletje dus niet eens zóveel gebruikt.

Aldus toerend begonnen we in Calais en reden we vervolgens langs D940 naar Ambleteuse aan de mond aan de Slack. We kwamen daar in heb begin van de avond aan. De receptie van de camping die we op het oog hadden was al dicht. De straat ervoor bood echter een prima parkeerplek en de toiletten achter de slagboom, die te voet prima te passeren was, waren vlakbij. Behalve het feit dat we geen stroom hadden geen probleem, dus. 
We hebben nog even een strandwandeling gemaakt richting het noordelijker gelegen Audresselles. De kust bestaat hier uit duinen, hoewel er op het strand de nodige, tamelijk platte rotsen liggen. Achteraf bleek dat we nèt de verkeerde kant op liepen. De mond van de Slack ligt aan de zuidkant van het dorp en daar staat ook nog een klein fort, dat is ontworpen door de vestingbouwmeester Vauban.





































De volgende dag was de enige dag met flink wat regen, hoewel het in de middag aardig opklaarde. De D940 verder volgend passeerden we achtereenvolgens Wimereux en Boulogne. In die stad waren we ook nog nooit geweest. We hebben er geen stop gemaakt, maar doorkruisten en passant wel het centrum. Het leek ons een levendige stad met tal van zaken die het bekijken waard zijn. We kwamen o.a. (eigenlijk omdat we per vergissing even de D940 verlieten) langs de Ville Fortifiée in het centrum van de stad, een citadel die eigenlijk een soort dorp in de stad vormt. Hier staat ook de Basilique de Notre Dame, met de toren-met-koepel, die skyline van Boulogne beheerst. We namen ons voor om op de terugweg Boulogne te bekijken, wat er uiteindelijk niet van gekomen is. Later!

Na Boulogne gaat de D940 even landinwaarts.
Via Etaples, aan de mond van Canche, arriveerden we in Groffliers, net ten zuidoosten van Berck-Plage. Eigenlijk vooral om het gebied rond de mond van de Authie te bekijken, een kleine zandige delta, omringd door duinen, schorren en slikken. De receptie van de lokale camping bleek opnieuw gesloten en de camping complet. Opnieuw geen nood. Tegenover de camping lag een keurig, door groen omgeven parkeerplaatsje. Eigenlijk bedoeld voor bezoekers van het nabijgelegen natuurgebied, maar wij hebben er, na een wandeling met zicht op een Visarend en zeehonden, heerlijk rustig overnacht. Ook het piepkleine, bij laagwater droogvallende haventje La Madelon aan de Authie bleek een arcadische plek. Met een, naar het schijnt goed, restaurant ernaast.























































De campings langs deze kust zijn overigens geen echte campings. Ze zijn voor het merendeel gevuld met stacaravans op vaste plaatsen. Met een beetje geluk heeft men wel toiletten en douches voor algemeen gebruik en een paar plekken voor passanten, waar dan altijd campers staan. Wij hebben in twee weken tijd slechts drie of vier kampeerders met tenten gezien.
Langs de route liggen, buiten Boulogne-sur-Mer, vooral kleine tot middelgrote dorpen. De plaatsnaamborden van diverse, vooral kleinere agrarische dorpen zijn omgekeerd. Wat een vorm van boerenprotest blijkt te zijn. Het Franse equivalent van de omgekeerde vlag in Nederland.

Mijn vrouw wilde graag Deauville zien. Dat is vanaf Groffliers een flink stukje rijden. Via de Pont de Brotonne waren we er het grootste deel van de dag mee bezig. Het dal van de Seine is in deze buurt diep, met tamelijk steile beboste wanden en hier en daar heuse krijtrotsen. De bruggen die erover heen gaan (iets verder westelijk ligt nog de pont de Tancarville) zijn bijgevolg tamelijk imposante, hoge constructies. We vonden een leuke camping bij Auberville, waar we een paar nachten zijn gebleven.
De kust ter plaatse is weer van een heel ander type dan de duinen tussen Calais en Saint Valery-sur-Somme, of de krijtrotsen tussen Ault en Etretat. Lokaal spreekt men van les Falaises des Vaches Noires.



 















Dat van die koeien met je niet letterlijk nemen. In de praktijk is het een steile kust met kliffen van leem, die inderdaad bijna zwart is en door erosie en afslag hier en daar groteske vormen aanneemt.



















Het strand ervoor is geen badstrand. Het ligt vol met grote en kleine rotsblokken die uit de leem zijn vrijgekomen. Pas verder naar het oosten, tussen Villers-sur-Mer en Deauville is er weer een zandstrand.
Dat laatste stuk kust heeft, net als plaatsen als Le Treport en Mers-les-Bains, de sfeer van een badplaats rond 1900. Veel, soms tamelijk extravagante villa's uit die periode, waarbij Viller-sur-Mer dorpser en eigenlijk leuker is dan Deauville. 



















In de laatstgenoemde plaats zijn, in de zone direct langs het strand, duidelijk de projectontwikkelaars aan de gang geweest. Naar de zee toe wordt het front van de stad beheerst door grote hotels en appartementencomplexen, die weliswaar een halfslachtige poging doen om een gelijkenis vertonen met de architectuur van het fin de siècle, maar te grootschalig zijn om daarin te slagen.
Wèl bezienswaardig is het badhokjescomplex aan de boardwalk langs het strand. 
Het stamt uit 1924 en houdt qua architectuur het midden tussen Art Deco en modernisme á la Le Corbusier. De hokjes hebben de namen van Amerikaanse filmacteurs en -actrices. Dat doet vreemd aan in een land dat zelf een rijke filmcultuur heeft en over het algemeen, en terecht, nogal prat gaat op de eigen cultuur. 























































De reden voor deze ogenschijnlijke knieval is het gegeven dat Deauville jaarlijks het American Filmfestival organiseert. Dat bovendien de pretentie heeft dat het, na het filmfestival van Cannes, het grootste filmfestival van Frankrijk is.
Deauville is ook de plaats waar Coco Chanel  in 1913 haar eerste winkeltje opende. Wat overigens een halve waarheid lijkt te zijn; volgens Wikipedia had ze al in 1908 een winkeltje in Parijs. We hebben de etalage van het winkeltje gezien, die overigens niets meer toont dan voorgaande mededeling en een aardige profieltekening van Coco, kennelijk gemaakt door Karl Lagerfeld.



















Onze volgende overnachtingsplek was Merville aan de mond van de Orne, tegenover Ouistreham. Weer een riviermond met schorren en slikken. Aan de kant van Merville ligt een aardig natuurgebiedje met een (het is voorjaar) keur aan luidkeels zingende zangvogels, plus de nodige steltlopers en kleine zilverreigers; een mooie mengeling van een biotopen. We zagen er ook Regenwulpen. Ze zijn, tenzij je de twee soorten naast elkaar ziet, moeilijk te onderscheiden van de gewone Wulp. De snavel is wat krommer en er is een streep op de kop die je alleen ziet als de Regenwulp hèèl dichtbij is. Je herkent de Regenwulp in de praktijk aan zijn roep, een triller die totaal anders is dan het weemoedige ''koerlie" van Wulp. Regenwulpen zie je ook alleen maar tijdens de trek; ze broeden in het verre noorden.

Ondertussen zijn we de voormalige invasiestranden dicht genaderd. Net als in de omgeving van Verdun zal hier vermoedelijk ten eeuwige dage de herinnering aan oorlogsgeweld, maar in dit specifiek geval ook aan bevrijding, levend blijven.
Bij Merville staan de bunkers van de Batterie de Merville, inmiddels een soort openluchtmuseum, inclusief een son et lumière in een bunker. We komen er tijdens een wandeling langs.





































Omdat de Britten geloofden dat de hier opgestelde Duitse artillerie Sword Beach, ten westen van Ouistreham, kon beschieten, werd door een Britse parachutisteneenheid een aparte operatie gepland om deze kanonnen uit te schakelen. Dat lukte, maar slechts ten koste van zware verliezen. Uiteindelijk bleek de aanwezige artillerie te bestaan uit verouderde kanonnen van een veel lichter kaliber dan de verwachte 15 cm. houwitsers. De dracht was onvoldoende om Sword Beach te kunnen beschieten. 
Een soort charge of the light brigade, dus en een onnodig verlies aan mensenlevens.

Het land achter de duinen is hier vlak en ligt maar net boven zeeniveau.

Bij Ouistreham ligt de zogenaamde Pegasusbrug, die een belangrijke rol speelde op D-day. De naam komt van het wapenschild van de Britse parachutisteneenheid die de brug veroverde en die het gevleugelde mythische paard toont. Overigens dezelfde eenheid die de Batterij bij Merville aanviel. De verovering van deze brug was wèl een succes. Er is een museum, maar we zijn er, op weg naar het verste punt van onze reis, langs gereden. 

Het vervolg leest u in een volgend bericht.