zondag 10 maart 2013

De Ramp
















Veel vrienden voor het leven heb ik niet, geloof ik.
Toch heb ik aan mijn levenswandel tot nu toe een aantal mensen overgehouden, die soms al tientallen jaren met me mee reizen door de tijd. Mensen die ik nog steeds graag zie en die ik van tijd tot tijd opzoek.
R. en E. zijn oud-collega's uit mijn TU-Delft-periode. We maakten deel uit van hetzelfde werkverband. In dat clubje heerste een geest die ik daarvoor en daarna in mijn werkende leven eigenlijk niet meer ben tegengekomen. We werkten voor een inspirerende hoogleraar, die ideeën had waar we wat in zagen en waaraan we hard wilden werken. De vakgroep waar ik voor die tijd deel van uitmaakte, bestond, vergeleken met dit gezelschap, uit een stelletje klaplopers. Want er werd heel wat klapgelopen op de Nederlandse universiteiten, eind jaren '70 en begin jaren '80. De ongewenste bijwerking van de uit de hand gelopen democratiseringsgolf van begin jaren '70, zullen we maar zeggen.
Zo niet in het werkverband van professor Van R.
Van R. had bovendien de gave om bij het recruteren van zijn medewerkers mensen bij elkaar te sprokkelen die goed met elkaar door de bocht konden. Het werd daardoor, naast een werkverband, ook een soort vriendenclub.
Er werd vanuit de rest van de faculteit Bouwkunde met wisselende gevoelens naar ons gekeken. Sommigen dachten dat we communistische sympathieën hadden. Anderen hielden ons voor op hol geslagen techneuten. Zelf vonden we dat we visonair bezig waren.
Al deze dingen hebben ervoor gezorgd dat we een soort wapenbroeders werden. Nu, ruim vijftien jaar nadat het clubje uiteen begon te vallen, zijn R., E. en ik het erover eens dat we iets hebben meegemaakt dat bijzonder was.
Daarom zoeken we elkaar nog regelmatig op en daarom reken ik beiden tot mijn vrienden.
Afgelopen vrijdag gingen we weer eens de hort op.
Dit keer naar het Watersnoodsmuseum bij Ouwerkerk op Schouwen-Duiveland.

Van de meeste zaken uit de recente Nederlandse geschiedenis weet ik wel het een en ander af. De ramp van 1 februari 1953 is geen uitzondering.
Toen ik nog een jongetje was, zwierf bij ons thuis het herinneringsboek 'De Ramp' rond, dat al in 1953 was verschenen en waarvan de opbrengst werd benut voor de directe hulpverlening aan de overlevenden. Op de omslag stond een luchtfoto van een eenzaam paard, dat in het water staat.

 'De Ramp' was een fotoboek dat de ontreddering in volle omvang duidelijk maakte. Er stonden foto's in van in een deken gewikkelde kinderen met natte haren, die kennelijk net voor de foto uit het water waren gevist. Het maakte op mij, ook een kind zijnde, een onuitwisbare indruk. De kaart die erbij zat, gaf bij elk dorp door middel van een aantal kruizen  aan hoeveel doden er waren gevallen. Elk kruis stond voor tien dodelijke slachtoffers. Bij Oude Tonge stonden er wel dertig. Dat hakte er ook in. Ik sloeg het boek zo vaak open, dat het uiteindelijk uit elkaar begon te vallen.
Nu is er een nieuw boek met die naam, zag ik in het museum. Het is tien keer zo dik als het oorspronkelijke en als historisch document is het waarschijnlijk verreweg de meerdere van het boek uit 1953. Op mij zal het echter nooit meer indruk kunnen maken, dan 'De Ramp' die wij thuis hadden. Ik betrapte mezelf erop, dat ik het schrijver Kees Slager een beetje kwalijk nam dat hij geen andere naam voor zijn nieuwe boek had verzonnen.

Het museum is buitengewoon de moeite waard.
Geen schuldig landschap, dit keer. De enorme, half in de ondergrond verdwenen betonnen caissons doen direct vermoeden dat hier iets gedenkwaardigs gebeurd is. Even denk je dat het scheef gezakte bunkers zijn. Dat zijn het niet, maar ze hebben wel met de oorlog te maken. Deze Phoenix caissons werden namelijk  in 1944 in Engeland gemaakt om te worden gebruikt bij de invasie in Normandië. Met caissons van hetzelfde type werden, na het veroveren van de eerste bruggehoofden bij Omaha Beach en Arromanches twee zogenaamde Mulberry Harbours aangelegd. Een aantal bleef ongebruikt in Engeland achter. Deze werden na de ramp door de Nederlandse regering gekocht.
Het museum is in de caissons gevestigd.
Dat naast het museum nog een modern ogend restaurant is gebouwd, doet een beetje afbreuk aan de plek. Eigenlijk is hier geen plaats voor zoiets banaals als een eetgelegenheid. Die betonnen bakken vertellen, in de rauwe manier waarop ze in november 1953, schots en scheef, in de laatste te dichten dijkdoorbraak zijn afgezonken, hun eigen verhaal. Eenmaal binnen werkt het gegeven dat geen enkel caisson waterpas ligt vervreemdend. De vloer waarop de bezoeker loopt ligt horizontaal; wanden en plafonds staan en liggen scheef.
Het museum is zoals meer musea zouden moeten zijn. Het vertelt, zonder teveel in details te treden en zonder teveel interactieve toeters en bellen, het verhaal van de  ramp van 1 februari 1953. Foto's, films, kaarten en maquettes en allerlei aan de ramp gerelateerde parafernalia.
De bezoeker loopt door ondergrondse gangen van het ene caisson naar het andere.
Ik zie toch nog dingen waarvan ik tot op dat moment nauwelijks weet had. Het gegeven dat er na de ramp behalve water ook een enorme hoeveelheden zand uit de polders moesten worden verwijderd, bijvoorbeeld. Zeker in de buurt van de grote dijkdoorbraken leek het landschap na het wegpompen van het water meer op een zandwoestijn, dan op cultuurland.

Eén caisson is volledig gewijd aan de slachtoffers.
Vanaf een plankier kijk je in het zwak blauw verlichte caisson. Op de bodem  ervan ligt zand, dat in het zwakke schijnsel op kabbelend water lijkt. Op het zand worden onder elkaar de namen van de doden geprojecteerd. In een schijnbaar eindeloze rij schuiven ze voorbij.




















De namen die vlak onder je verschijnen, zijn leesbaar. Hoewel ze worden vervormd door de golvende ondergrond. Langzaam schuiven de namen naar achteren, tot ze onleesbaar worden en uit het gezicht verdwijnen. Het verlies van 1835 mensenlevens, op een prachtig-verschrikkelijke manier verbeeld. Ze zijn letterlijk bij ons, de levenden, vandaan gedreven.

Eenmaal weer buiten laten we ons driemanschap door een bereidwillige dame op de foto zetten. Wij hebben elkaar nog en dat willen we even bezegelen.
E. rijdt ons met een wijde slinger over de Oosterscheldekering, de Brouwersdam en de Haringvlietdam met z'n spuisluizen terug naar huis. Alsof ie, zonder er overigens met een woord over te reppen, de geschiedenis sinds de ramp compleet wil maken.
Het begint zachtjes te motregenenen.

De tijd baart zorgen en verhalen. De zorgen over het water lijken voorlopig bezworen. De verhalen blijven.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten