vrijdag 3 oktober 2025

De hoogvlakte en de Kraanvogels


















De de veerboot die vertrekt vanaf Lødingen komt aan in Bognes. Meer dan de veerbootsteiger is daar niet, maar je zit vanaf aankomst wèl meteen op de E6.
Zo'n wegnummer roept bij de meeste Nederlanders waarschijnlijk een beeld op van een vierbaans snelweg. De E6 is echter voor het overgrote deel van zijn lengte geen vier-, maar een tweebaansweg. Er zijn ook hele stukken waar de E6 uit slechts één baan bestaat; daar ontbreekt zelfs een middenstreep. De weg kent voor het grootste deel van zijn lengte een maximum snelheid van 80 km/u.
Er zijn waarschijnlijk geen wegen in Europa, die een zó grote lengte combineren met zóveel overweldigend natuurschoon, als de E6. Hij toont je tussen begin- en eindpunt zo'n beetje alles wat er in dit opzicht in Noorwegen te zien is, inclusief steden als Trondheim en Oslo, hoewel we op deze reis niet langs Oslo zijn gekomen. De weg staat bekend als de Noordkaaproute, hoewel de ironie wil dat de laatste 100 km. naar de Noordkaap over de E69 voeren; de E6 slaat al voor de Noordkaap af richting Kirkenes. Van Oslo naar Kirkenes is het ruim 2300 km. 
Ik denk dat wij daarvan minder dan de helft hebben gereden, omdat we ter hoogte van Hamar zijn afgeslagen richting Zweden en ook niet in Kirkenes zijn geweest. Maar daarover later.
De E6 loopt overigens voor het overgrote deel van zijn lengte parallel aan de enige spoorlijn van Noorwegen die noord-zuid loopt. Een situatie die eigenlijk wordt afgedwongen door de terreingesteldheid. Soms ben je het spoor even kwijt, dan loopt het bijvoorbeeld aan de andere kant van de rivier, die door het betreffende dal loopt, maar na een een paar kilometer zie je de lijn altijd weer terug.



















Het stuk tussen Bognes en Rognan voert door tamelijk dichtbegroeid, maar ook bergachtig gebied, waar de blik meestal niet heel ver reikt, hoewel je nog wel vaak langs een fjord rijdt die in open verbinding staat met de zee, en je dan ineens weer wèl kilometers ver kan kijken.
In de laatstgenoemde plaats stonden we een nachtje op een een camping aan de Saltdalsfjorden. Jammer genoeg in de stromende regen, terwijl het ook nog flink waaide. 















Het water in die fjord schuimde overigens niet zoals ik van zout water gewend ben. Een vinger in het water en even likken bevestigde wat ik al vermoedde; het water van de fjord, althans de bovenste laag, was zoet. Dat schijnt voor meer fjorden in Noorwegen te gelden: het water aan de oppervlakte is, waarschijnlijk door toevloed van zoet water uit de bergen, zoet. Omdat de fjorden in dit gebied ook bijna altijd diep zijn (in dit geval gemiddeld ruim 200 m.), mengen de lagen zich nauwelijks.

Na Rognan loopt de E6 een eind door het binnenland. Tot Mo i Rana (voor Noorse begrippen een flinke stad met de nodige industrie) rijd je door een vallei met rechts de hoogvlakte Saltfjellet die tot 1400 m. reikt. De weg klimt tot een kleine 700 m. boven zeeniveau en ligt op zeker moment nog maar 5 km. van de grens met Zweden.
Ongeveer op dat punt kruis je ook de Poolcirkel. De plek wordt gemarkeerd door het Polarsirkel-senteret. Een kleine toeristenval, waar men een macht aan souvenirs verkoopt, maar ook een een rendier-stamppot, die we ons goed hebben laten smaken.



















Omdat er op de hoogste stukken van de omringende boomloze hoogvlakte ook nog sneeuw ligt, en het tamelijk guur weer was, deed deze plek meer aan de Noordpool denken dan de Lofoten, hoewel die veel noordelijker liggen.

Bij Mo i Rana hebben we mogelijkheid om de E6 tijdelijk te verlaten en het mooiste stuk van de Kystriksveien, de kustweg, te gaan volgen. Die is volgens de boekjes bijna net zo mooi als de Lofoten. Het weer aan de kust is echter voorlopig, eufemitisch uitgedrukt, nog zeer wisselvallig en omdat we door hebben gekregen dat op de Døvrefjell de eerstvolgende dagen de zon schijnt, rijden we door in die richting.

Wat je trouwens veel ziet langs de E6 zijn borden die waarschuwen voor overstekende elanden. Er staan zóveel van die borden, dat je de indruk krijgt dat je vroeg of laat wel een èchte te zien moet krijgen. Mijn vrouw dacht er in een flits één gezien te hebben op de Vesterålen, maar daarna vertoonde zich niets meer wat op een eland leek.
Wat we wel zagen, in het dal dat we van Moi i Rana af naar het zuiden volgden: Kraanvogels. In het verleden zagen we ze in Frankrijk wel eens in een grote groep overvliegen, of op enige afstand in een weiland staan. Nu zagen we ze vanuit de auto; soms op maar enkele meters van de weg en vaak ook nog in de buurt van boerderijen of woningen. Steeds maar enkele vogels, nooit grote groepen, maar wel met een zekere regelmaat.

We passeerden Trondheim, met ruim 200.000 inwoners de derde stad van Noorwegen. Het is een agglomeratie die zich over een flink oppervlak uitstrekt en in een opvallend gecultiveerd landschap ligt. De omgeving is meer glooiend dan heuvel- of bergachtig en wordt gekenmerkt door grote graanvelden. Veel noordelijker wil het graan waarschijnlijk niet goed groeien.















De volgende plaats met een zekere omvang is Oppdal.
Een nogal modern uitziend stadje, met een toeristisch karakter en een grote shopping mall. Tegen de hellingen ten noordwesten van het stadje zijn diverse skiliften te zien en ook in de winkels proef je dat de wintersport hier een van de grootste economische factoren is. Volgens Wikipedia heeft het stadje bij 7400 inwoners.
Bij het verlaten van Oppdal laat een matrixbord zien dat Døvrefjell 'Åpen' (open) is en wat de actuele windsnelheid is. Oppdal ligt op ongeveer 550 m. boven zeeniveau. Hoewel het stuk van de E6, dat over de bewuste hoogvlakte loopt tot het hoogste punt bij Hjerkinn maar tot ruim 1000 m. klimt, is ie dus, met name 's winters, niet altijd begaanbaar. De weg heeft over dat traject niet echt het karakter van een bergpas. Hoewel hier en daar bochtig zit er geen enkele haarspeldbocht in. Wèl rijden we, voor we echt op de hoogvlakte komen, door een vele kilometers lange kloof met de naam Drivdalen. Wij rijden omhoog; het water in de kloof stroomt de andere kant op, naar het noorden.

Eenmaal op de 
Døvrefjell  installeren we ons voor de komende paar dagen op de Døvrefjell Lodge, een vakantiepark in Noorse stijl. De core business bestaat uit de verhuur van de typisch Noorse Hytter (vakantiehuisjes) in variërende grootte en luxe. Maar er zijn ook plekken voor campers. En men heeft, in ons geval niet onbelangrijk, een mooie ruime en verwarmde keuken, die is voorzien van alle faciliteiten. Van vierpits-fornuis met oven tot een waterkoker. Je eigen borden, bestek en pannen hoef je ook niet mee te nemen. De mengkraan bij het aanrecht hing weliswaar op half zeven, maar een kniesoor die daarop let.

















Vanuit Døvrefjell Lodge, een modieuze naam voor een plek die op de kaart Furuhaugli heet, hebben we een paar mooie wandelingen gemaakt over de omringende fjell.
De paden zijn niet altijd even makkelijk te volgen. Soms loopt het om onverklaarbare reden dood, hoewel het op de kaart gewoon door loopt, en moeten we met gebruik van ons richtinggevoel dwars door de lage of hogere begroeiing waden, om honderden meters verder weer iets op te pikken dat op een pad lijkt en soms wèl en soms niet op de kaart staat. Ik heb heel Noorwegen op schaal 1 : 25.000 op de telefoon, dus we komen altijd wel zo'n beetje waar we willen zijn, maar verwarrend is het soms wel. Hier en daar lopen we ook bijna vast in moerassige stukken, want die zijn er, ondanks het gegeven dat we gemiddeld zo'n 1000 m. boven zeeniveau wandelen, ook. Het klimmen en dalen hier is van bescheiden aard; meer dan 300 m. hoeven we in het algemeen niet omhoog te lopen.



































































Het dierenleven dat we zien blijft beperkt tot schapen en een enkele tapuit
Het weer is, zeker de eerste paar dagen, wat het Noorse weerbericht ons beloofde: droog en zonnig. 
Het Noorse weerbureau heeft een uitstekende app, met betrouwbare lokale weersverwachtingen. Wel wordt het van lieverlee kouder en in de nachten nadert de temperatuur het vriespunt.

Niet ver van Døvrefjell Lodge ligt het natuurreservaat Fokstugumyrin. Het is een een mengeling van moeras, heide en terrein met kruipwilg en ligt op de bodem van de vallei tussen Hjerkinn en Dombås, pakweg een kilometer ten westen van de E6. Er is een wanderloute van ongeveer 5 km. in uitgezet. In het broedseizoen moeten en er onder andere Kemphaantjes en Blauwe Kiekendieven te zien zijn.






 












































Half augustus is het nogal stil, maar we zien wel de nodige kraanvogels, die we door de kijker goed kunnen bekijken. Sommigen hebben een kastanjebruine vlek op de rug. In eerste instantie denk ik dat dit de mannetjes zijn, maar als ik in de vogelgids de Kraanvogel opzoek, kom ik er achter dat het bruin feitelijk modder is. De mannetjes nemen kennelijk zo nu en dan een modderbad, om kort daarna een vrouwtje te bestijgen, waarbij ze die bruine vlek op de rug van het vrouwtje achterlaten. Wie klikt op de foto hieronder, ziet een paar Kraanvogels foerageren.



















Met nog een week vakantie te gaan, besluiten we Døvrefjell achter ons te laten, om via Hamar en Kongsvinger richting Zweden te rijden.

Over Zweden en de rest van de thuisreis leest u in het laatste deel van dit verslag.